Aangiftes IB volgen betekent niet dat btw-aangiftes akkoord zijn

Volgen

 

Aangiftes IB volgen betekent niet dat btw-aangiftes akkoord zijn

Belanghebbende heeft een eenmanszaak overgenomen van haar dochter en heeft in de btw-aangiften 2012 € 4.012 voorbelasting in aftrek gebracht en in de btw-aangiften 2013 in totaal € 6.166. Per brief heeft de Belastingdienst in 2014 een aantal vragen gesteld over de ingediende aangifte inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd.

Op 27 mei 2014 heeft de Belastingdienst telefonisch contact opgenomen met de echtgenoot van belanghebbende en onder meer gevraagd om informatie over de bedragen aan voorbelasting. Hierop is niet gereageerd. De Belastingdienst heeft op 28 juli 2015 contact opgenomen met de echtgenoot om een afspraak te maken voor een boekenonderzoek. Uit de logboekaantekeningen van de Belastingdienst kan worden afgeleid dat in de periode tussen 28 juli 2015 en 27 oktober 2016 diverse telefoongesprekken hebben plaatsgevonden.

De Belastingdienst heeft bij brieven van 18 juli 2016 en 7 november 2016 medegedeeld dat een boekenonderzoek zal plaatsvinden, waarbij onder meer de btw-aangiften 2011 t/m 2015 zullen worden onderzocht. De Belastingdienst heeft belanghebbende verzocht de gehele administratie op het in de brief genoemde controleadres ter inzage te geven. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 18 juli 2016 belanghebbende niet heeft bereikt.
Belanghebbende heeft de Belastingdienst bij brief van 17 november 2016 onder meer medegedeeld dat zij van mening is dat de Belastingdienst geen recht meer heeft het boekenonderzoek uit te voeren.

In geschil bij het Hof is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Belastingdienst zijn recht een controle in te stellen heeft verwerkt en of in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de btw-aangiften akkoord waren.

Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting. Belanghebbende heeft geen enkel gegeven of stuk overgelegd waaruit blijkt dat aan haar voorbelasting in rekening is gebracht die voor aftrek in aanmerking komt. De echtgenoot van belanghebbende heeft desgevraagd geweigerd dergelijke gegevens of stukken te overleggen.

Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat de Belastingdienst bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de aftrek van de voorbelasting akkoord is bevonden. Belanghebbende heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Het volgen van de aangiftes inkomstenbelasting – waarin belanghebbende geen melding heeft gemaakt van inkomsten uit de eenmanszaak omdat deze volgens belanghebbende geen bron van inkomsten is – betekent naar ’s Hofs oordeel echter nog niet dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de btw-aangiftes akkoord waren bevonden.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond (art 81 lid 1 RO).

Hoge RaadGerechtshofRechtbank
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
03-04-2020
Datum publicatie
03-04-2020
Zaaknummer
19/03186
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:4535
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 03-04-2020
FutD 2020-1008
V-N Vandaag 2020/861
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/03186

Datum 3 april 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 mei 2019, nr. 18/00658, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/5848) betreffende een aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28-05-2019
Datum publicatie
07-06-2019
Zaaknummer
18/00658
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:2572, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:558
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

OB. Aftrek van voorbelasting. Vertrouwensbeginsel.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 07-06-2019
FutD 2019-1552
V-N Vandaag 2019/1337
V-N 2019/40.1.5
Viditax (FutD), 03-04-2020
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer 18/00658

uitspraakdatum: 28 mei 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juni 2018, nummer AWB 17/5848, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 10.178. Bij beschikking is € 1.461 belastingrente berekend.

1.2.De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten

2.1.Belanghebbende drijft met ingang van 1 februari 2011 een eenmanszaak onder de naam ‘ [A] ’. Belanghebbende heeft de zaak overgenomen van haar dochter.

2.2.Belanghebbende heeft in de aangiften voor het jaar 2012 in totaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht van € 4.012 en in de aangiften voor het jaar 2013 in totaal een bedrag van € 6.166.

2.3.Bij brief van 18 april 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende een aantal vragen gesteld over de ingediende aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011.

2.4.Belanghebbende heeft bij brief van 9 mei 2014 gereageerd op de onder 2.3. genoemde brief.

2.5.Op 27 mei 2014 heeft [B] (hierna: [B] ) namens de Inspecteur telefonisch contact opgenomen met de echtgenoot van belanghebbende en onder meer gevraagd om informatie over de bedragen aan voorbelasting. Hierop is niet gereageerd.

2.6.De controlerend ambtenaar heeft op 28 juli 2015 contact opgenomen met de echtgenoot om een afspraak te maken voor een boekenonderzoek. Uit de logboekaantekeningen van de controlerend ambtenaar kan worden afgeleid dat in de periode tussen 28 juli 2015 en 27 oktober 2016 diverse telefoongesprekken hebben plaatsgevonden.

2.7.De controlerend ambtenaar heeft bij brieven van 18 juli 2016 en 7 november 2016 medegedeeld dat een boekenonderzoek zal plaatsvinden, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 zal worden onderzocht. De controlerend ambtenaar heeft belanghebbende verzocht de gehele administratie op het in de brief genoemde controleadres ter inzage te geven. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 18 juli 2016 belanghebbende niet heeft bereikt.

2.8.Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 17 november 2016 onder meer medegedeeld dat zij van mening is dat de Inspecteur geen recht meer heeft het boekenonderzoek uit te voeren.

3Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur zijn recht een controle in te stellen heeft verwerkt en of in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de aangiften omzetbelasting akkoord waren.

4Beoordeling van het geschil

4.1.Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting. Belanghebbende heeft geen enkel gegeven of stuk overgelegd waaruit blijkt dat aan haar voorbelasting in rekening is gebracht die voor aftrek in aanmerking komt. De echtgenoot van belanghebbende heeft desgevraagd geweigerd dergelijke gegevens of stukken te overleggen.

4.2.Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat de Inspecteur bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de aftrek van de voorbelasting akkoord is bevonden. Belanghebbende heeft dit niet aannemelijk gemaakt. In de aantekeningen van [B] van 29 augustus 2014 staat over dit punt slechts dat telefonisch is getracht informatie toegestuurd te krijgen en dat niets is ontvangen. Desgevraagd heeft belanghebbende niet bevestigd dat [B] expliciet een voor belanghebbende gunstig standpunt zou hebben ingenomen. Gelet op het feit dat belanghebbende desgevraagd niet heeft gesteld dat [B] in het telefoongesprek toezeggingen aan belanghebbende heeft gedaan, dan wel anderszins in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt, ziet het Hof ervan af [B] als getuige te horen. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende er zelf van uitgaat dat [B] zich van het telefoongesprek niets zal herinneren. De reactie van [B] (bijlage 6 bij het verweerschrift in eerste aanleg) biedt ook geen aanknopingspunten voor het gelijk van belanghebbende voor wat betreft haar stelling omtrent gewekt vertrouwen.

4.3.Belanghebbende heeft het tijdverloop tussen het telefoongesprek van 27 mei 2014 en de brief van 7 november 2016 in combinatie met het volgen van de aangiftes inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen kennelijk opgevat als een standpuntbepaling door de Inspecteur. Het volgen van de aangiftes inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen – waarin belanghebbende geen melding heeft gemaakt van inkomsten uit de eenmanszaak omdat deze volgens belanghebbende geen bron van inkomsten is – betekent naar ’s Hofs oordeel echter nog niet dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de aangiftes omzetbelasting akkoord waren bevonden. Bovendien ging de brief van 18 april 2014 over het jaar 2011 en niet de jaren 2012 en 2013. Evenmin is sprake van stilzitten of rechtsverwerking aan de zijde van de Inspecteur. Uit de hiervoor genoemde reactie van [B] en het logboek (bijlage 7 bij het verweerschrift in eerste aanleg) volgt dat diverse medewerkers van de Belastingdienst pogingen hebben ondernomen een onderzoek in te stellen naar de aangiften omzetbelasting en dat belanghebbende – althans haar als gemachtigde optredende echtgenoot – dit wist.

4.4.Dat met belanghebbende en haar echtgenoot in 2015 is afgesproken dat contacten schriftelijk zouden plaatsvinden en dat deze afspraak is geschonden, heeft evenmin tot gevolg dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Belanghebbende had de gevraagde informatie na het telefoongesprek van 27 mei 2014 kunnen opsturen en eventuele vragen kunnen beantwoorden. Belanghebbende heeft voorts zonder meer afwijzend gereageerd op het schriftelijke verzoek van 7 november 2016, wat betekent dat belanghebbende kansen om de zaak schriftelijk af te doen voorbij heeft laten gaan.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is op 28 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 mei 2019.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Niet gepubliceerd.