Aangiftes IB volgen betekent niet dat btw-aangiftes akkoord zijn
Belanghebbende heeft een eenmanszaak overgenomen van haar dochter en heeft in de btw-aangiften 2012 € 4.012 voorbelasting in aftrek gebracht en in de btw-aangiften 2013 in totaal € 6.166. Per brief heeft de Belastingdienst in 2014 een aantal vragen gesteld over de ingediende aangifte inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd.
Op 27 mei 2014 heeft de Belastingdienst telefonisch contact opgenomen met de echtgenoot van belanghebbende en onder meer gevraagd om informatie over de bedragen aan voorbelasting. Hierop is niet gereageerd. De Belastingdienst heeft op 28 juli 2015 contact opgenomen met de echtgenoot om een afspraak te maken voor een boekenonderzoek. Uit de logboekaantekeningen van de Belastingdienst kan worden afgeleid dat in de periode tussen 28 juli 2015 en 27 oktober 2016 diverse telefoongesprekken hebben plaatsgevonden.
In geschil bij het Hof is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Belastingdienst zijn recht een controle in te stellen heeft verwerkt en of in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de btw-aangiften akkoord waren.
Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting. Belanghebbende heeft geen enkel gegeven of stuk overgelegd waaruit blijkt dat aan haar voorbelasting in rekening is gebracht die voor aftrek in aanmerking komt. De echtgenoot van belanghebbende heeft desgevraagd geweigerd dergelijke gegevens of stukken te overleggen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond (art 81 lid 1 RO).
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 03-04-2020
- Datum publicatie
- 03-04-2020
- Zaaknummer
- 19/03186
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:4535
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Artikel 81 RO-zaken
Cassatie - Inhoudsindicatie
-
HR: 81.1 RO.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 03-04-2020
FutD 2020-1008
V-N Vandaag 2020/861 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/03186
Datum 3 april 2020
ARREST
in de zaak van
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 mei 2019, nr. 18/00658, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/5848) betreffende een aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28-05-2019
- Datum publicatie
- 07-06-2019
- Zaaknummer
- 18/00658
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:2572, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:558 - Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
OB. Aftrek van voorbelasting. Vertrouwensbeginsel.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 07-06-2019
FutD 2019-1552
V-N Vandaag 2019/1337
V-N 2019/40.1.5
Viditax (FutD), 03-04-2020 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 18/00658
uitspraakdatum: 28 mei 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juni 2018, nummer AWB 17/5848, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
2Vaststaande feiten
3Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur zijn recht een controle in te stellen heeft verwerkt en of in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de aangiften omzetbelasting akkoord waren.
4Beoordeling van het geschil
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 28 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 mei 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.