Aannemelijk uit vergelijking kassasysteem en administratie dat deel omzet is afgeroomd
Belanghebbende exploiteert een restaurant. Naar aanleiding van tips van ex-werknemers van belanghebbende heeft in 2013 en 2014 bij belanghebbende een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden. Op 24 mei 2014 is een huiszoeking gedaan door de FIOD, waarbij de administratie in beslag is genomen.
De FIOD heeft geconcludeerd dat in het kassasysteem kassabonnummers en bijbehorende bedragen staan vermeld die niet in de Z-afslagen zijn opgenomen. Verder is een handgeschreven notitie van de bedrijfsleider aangetroffen, waarin wordt beschreven hoe digitaal verwerkte omzet in de administratie digitaal kan worden gewist. De FIOD heeft uit dit alles geconcludeerd dat een deel van de omzet werd afgeroomd.
Belanghebbende heeft zowel in hoger beroep als in eerste aanleg het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslag ten onrechte respectievelijk tot een te hoog bedrag aan haar is opgelegd. De Belastingdienst stelt zich daarentegen op het standpunt dat de naheffingsaanslag in stand kan blijven aangezien deze gebaseerd is op de gegevens die door de controleambtenaar zijn gehaald uit het kassasysteem van belanghebbende. De Belastingdienst doet geen beroep op toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst aannemelijk gemaakt dat uit de vergelijking tussen het kassasysteem en de administratie van belanghebbende is af te leiden dat belanghebbende een deel van de omzet heeft afgeroomd en niet in de btw-aangiften heeft aangegeven. De stelling van belanghebbende dat in het programma van het kassasysteem zelf geen wijzigingen kunnen worden aangebracht, doet aan dit oordeel niet af, nu de Belastingdienst geloofwaardig heeft verklaard dat het wel mogelijk is om via Windows verkenner kassabonbestanden achteraf te wissen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de werkwijze waarop het mogelijk was om deze kassabonbestanden te wissen ook was beschreven in de notitie van de bedrijfsleider die tijdens de doorzoeking van de FIOD bij belanghebbende is aangetroffen. Nu belanghebbende verder de berekening van de hoogte van de naheffingsaanslagen OB niet heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslagen OB niet te hoog zijn vastgesteld.
Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19-03-2020
- Datum publicatie
- 03-04-2020
- Zaaknummer
- 17/00542
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3772, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Naheffingsaanslag omzetbelasting. Geen schending van verdedigingsbeginsel. Geen schending van artikel 6 EVRM. Het hof verbindt geen consequenties aan handelwijze die niet in lijn is met de letter van artikel 55 AWR. Geen schending van artikel 10:3, lid 3, Awb. Naheffingsaanslag is niet te hoog vastgesteld.
- Wetsverwijzingen
- Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 55
Algemene wet bestuursrecht 10:3 - Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 06-04-2020
V-N Vandaag 2020/852 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00542
Uitspraak op het hoger beroep van
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 juni 2017, nummers BRE 15/5309, 15/5310, 16/2303, 16/2304 en 16/1743, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
1Ontstaan en loop van het geding
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting van 25 oktober 2018 was samengesteld uit
J. Swinkels (voorzitter), L.B.M. Klein Tank en T.A. de Hek, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de meervoudige Belastingkamer door L.B.M. Klein Tank (voorzitter), A.J. Kromhout en A.M.F. Geerling, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 25 oktober 2018. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
2Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende exploiteert een [restaurant] . Naar aanleiding van tips van ex-werknemers van belanghebbende heeft in 2013 en 2014 bij belanghebbende een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden. Op 15 april 2013 heeft het inleidende gesprek op het adres van belanghebbende plaatsgevonden. Op 24 mei 2014 is een huiszoeking gedaan door de FIOD, waarbij de administratie in beslag is genomen.
(…)”.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast, met dien verstande dat het Hof de door de Rechtbank gebruikte nummering vervolgt:
“(…) De hoogte van de aanslagen zijn berekend en gebaseerd op de informatie die u van de FIOD heeft ontvangen. (…)”.
“(…) De rechtbank heeft uitspraak gedaan en de inspecteur gelast binnen twee weken na de uitspraak van de rechtbank uitspraak op bezwaar te doen. Toevalligerwijs kwam op dezelfde dag ook het rapport van de FIOD in het bezit van de inspecteur, zodat de inhoudelijke behandeling van het bezwaar kon plaatsvinden. De inspecteur heeft zich daarop ervan vergewist dat u over het FIOD-dossier zou kunnen beschikken, hetgeen het geval bleek. (…)”.
“(…) • Nagaan of de omzetstaten (journaalbestanden) waar de Belastingdienst zich op baseert, aansluiten met de door mij aangetroffen journaalbestanden in kassaregistratiesysteem.
• Nagaan of de omzetstaten (journaalbestanden) waar de Belastingdienst zich op baseert ook
betrekking hebben op daadwerkelijke (financiële) omzet. (…)”.
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
1. Is er sprake van een schending van het verdedigingsbeginsel?
2. Dient de in het kader van het controleonderzoek verkregen informatie wegens strijd met artikel 6 van het EVRM respectievelijk de algemene beginselen van behoorlijk bestuur buiten beschouwing te blijven?
3. Dient de in het kader van het strafrechtelijk onderzoek verkregen informatie wegens schending van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) buiten beschouwing te blijven?
4. Is het bepaalde in artikel 10:3, lid 3, van de Awb geschonden?
5. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken, als bedoeld in artikel 8:42, lid 1, van de Awb, ingebracht?
6. Is de naheffingsaanslag, zoals deze luidt na vermindering bij uitspraak op bezwaar, te hoog?
4Gronden
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Vraag 4
Vraag 5
Vraag 6
“(…) 4.6.1. De naheffingsaanslagen OB zijn gebaseerd op de geconstateerde verschillen volgens het kassasysteem en de omzet zoals weergegeven in de administratie van belanghebbende.
Belanghebbende heeft hiertegen aangevoerd dat niet zeker is of de EDP-auditor van de Belastingdienst de gehele administratie heeft kunnen kopiëren en inzien en dat volgens de leverancier van het kassasysteem het onmogelijk is om in het programma van het kassasysteem gegevens te wissen.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de EDP-auditor uiteindelijk de gehele inhoud van de harde schijf van de computer van belanghebbende heeft gekopieerd, zodat het niet mogelijk is dat de EDP-auditor een deel van de administratie over het hoofd heeft gezien. Verder heeft de inspecteur verklaard dat de EDP-auditor heeft geconstateerd dat de kassabonbestanden eenvoudig via Windows Verkenner konden worden gewist en dat juist deze werkwijze via Windows Verkenner in de notitie van de bedrijfsleider (zie 2.4) was beschreven.
Slotsom
Ten aanzien van het verzoek om immateriële schadevergoeding
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
5Beslissing
Het Hof:
– verklaart het hoger beroep ongegrond;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende in hoger beroep heeft geleden tot een bedrag van € 100;
– veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid in de kosten van het geding bij het Hof van € 197.
Aldus gedaan op 19 maart 2020 door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, A.J. Kromhout en A.M.F. Geerling, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
11 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22-06-2017
- Datum publicatie
- 31-07-2017
- Zaaknummer
- BRE – 15 _ 5309, 15_5310, 16_2303, 16_2304 en 16_1743
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1021, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1022, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1025, Bekrachtiging/bevestiging - Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Art. 8:51a Awb; art. 27e en art. 47 van de AWR;
Belanghebbende exploiteert een Grieks restaurant. Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden en er is huiszoeking gedaan door de FIOD, waarbij de administratie in beslag is genomen. De FIOD heeft geconcludeerd dat een deel van de omzet werd afgeroomd en dat een deel van die afgeroomde omzet werd gebruikt voor de uitbetaling van zwart loon. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak in twee zaken geoordeeld dat sprake is van schending van het hoorrecht. Met toepassing van de bestuurlijke lus heeft in de beroepsfase alsnog een hoorgesprek plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. De tijdens het boekenonderzoek vergaarde informatie mag worden gebruikt als bewijs. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan, waardoor omkering van bewijslast niet kan worden toegepast. De naheffingsaanslagen zijn terecht aan belanghebbende opgelegd en niet te hoog vastgesteld.
- Wetsverwijzingen
- Algemene wet bestuursrecht 8:51a
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47 - Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2017/1857
Viditax (FutD), 02-08-2017
FutD 2017-1953 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/5309, 15/5310, 16/2303, 16/2304 en 16/1743
uitspraak van 22 juni 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
Zaaknr. | Aanslagnr. | Dagtekening | Belastingsoort en tijdvak | Belasting | Rente |
15/5309 | [aanslagnummer] .A01.9500 | 17-11-2014 | LH 2009 | € 130.236 | |
15/5310 | [aanslagnummer] .F01.9502 | 27-11-2014 | OB 2009 | € 21.005 | |
16/2303 | [aanslagnummer] .F01.2502 | 26-11-2015 | OB 2012 | € 8.827 | € 929 |
16/2304 | [aanslagnummer] .F01.1501 | 26-11-2015 | OB 2010 t/m 2011 | € 25.744 | € 3.655 |
16/1743 | [aanslagnummer] .A01.4500 | 09-11-2015 | LH 2010 t/m 30-04-2014 | € 644.564 | € 74.283 |
Belanghebbende heeft bij afzonderlijke faxberichten van 6 augustus 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 7 en 8 juli 2015 (zaaknummers 15/5309 en 15/5310). Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 331.
Bij afzonderlijke elektronische berichten van 11 april 2016 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 22 maart 2016 (zaaknummers 16/2303 en 16/2304). Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 334.
Bij afzonderlijke elektronische berichten van 17 maart 2016 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 25 februari 2016 (zaaknummer 16/1743). Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
3Geschil
- Is het verdedigingsbeginsel geschonden?
- Mag de tijdens het boekenonderzoek verkregen informatie worden gebruikt als bewijs?
- Zijn de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
- Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade?
- Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?
De beroepsgronden betreffende artikel 8:42 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (behoudens met betrekking tot vraag 2) zijn ingetrokken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4Beoordeling van het geschil
Vooraf
Verdedigingsbeginsel met betrekking tot de naheffingsaanslagen LH
Verdedigingsbeginsel met betrekking tot de naheffingsaanslagen OB 2009
Verdedigingsbeginsel met betrekking tot de naheffingsaanslagen OB 2010-2012
Verkregen informatie tijdens het boekenonderzoek
Omkering bewijslast?
Naheffingsaanslagen OB 2009-2012
De naheffingsaanslagen OB zijn gebaseerd op de geconstateerde verschillen volgens het kassasysteem en de omzet zoals weergegeven in de administratie van belanghebbende.
Belanghebbende heeft hiertegen aangevoerd dat niet zeker is of de EDP-auditor van de Belastingdienst de gehele administratie heeft kunnen kopiëren en inzien en dat volgens de leverancier van het kassasysteem het onmogelijk is om in het programma van het kassasysteem gegevens te wissen.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de EDP-auditor uiteindelijk de gehele inhoud van de harde schijf van de computer van belanghebbende heeft gekopieerd, zodat het niet mogelijk is dat de EDP-auditor een deel van de administratie over het hoofd heeft gezien. Verder heeft de inspecteur verklaard dat de EDP-auditor heeft geconstateerd dat de kassabonbestanden eenvoudig via Windows Verkenner konden worden gewist en dat juist deze werkwijze via Windows Verkenner in de notitie van de bedrijfsleider (zie 2.4) was beschreven.
Naheffingsaanslagen LH 2009-2014
Op grond van de in 2.5 bedoelde verklaringen van (ex-)werknemers van belanghebbende heeft de inspecteur geconstateerd dat een deel van de lonen van de werknemers zwart werd uitbetaald. Uit de aangetroffen kasboekjes (zie 2.4) heeft de inspecteur afgeleid dat in 2013 en 2014 50% van de afgeroomde omzet is besteed aan de uitbetaling van zwart lonen. De afgeroomde omzet van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2014 heeft de inspecteur vastgesteld aan de hand van de vergelijking tussen de kasboekjes en de administratie van belanghebbende, alsmede – voor de periode tot 28 juni 2013 – aan de hand van vergelijking tussen de kasboekjes en het kassasysteem. Voor de jaren 2009 tot en met 2012 is de afgeroomde omzet vastgesteld aan de hand van de vergelijking tussen het kassasysteem en de administratie van belanghebbende. Ook voor laatstgenoemde periode is de inspecteur ervan uitgegaan dat 50% van de afgeroomde omzet is besteed aan de uitbetaling van zwarte lonen.
Belanghebbende heeft, naast haar stelling met betrekking tot het constateerde omzetverschil (zie 4.6.1), hiertegen aangevoerd dat het niet logisch zou zijn dat de vennoten van belanghebbende na aanvang van het boekenonderzoek door de Belastingdienst nog kasboekjes zouden bijhouden en bewaren waarin de afgeroomde omzet en zwarte lonen worden beschreven.
Immateriëleschadevergoeding met betrekking tot de zaken 15/5309 en 15/5310
Conclusie
5Proceskosten
6Beslissing
Met betrekking tot de zaken 15/5309 en 15/5310
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met instandhouding van de rechtsgevolgen daarvan;
- veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 750;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 990;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van twee maal € 331 aan deze vergoedt.
Met betrekking tot de zaken 16/2303, 16/2304 en 16/1743
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2017 door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en prof. mr. dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.