Afwijzing verzoek om uitstel of heropening van zitting wegens ziekte van belanghebbende onbegrijpelijk
De rechter in belastingzaken moet een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting inwilligen indien een partij daar tijdig om verzoekt en gewichtige redenen, zoals ziekte, aanvoert waarom zij niet aanwezig kan zijn op de dag die voor de zitting is vastgesteld, of waarom zij zich niet op die zitting kan voorbereiden. De rechter wijst zo’n verzoek alleen af als hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zo’n uitstel in de weg staan. Deze beslissing moet de rechter in zijn uitspraak motiveren. Bij die beoordeling mag de rechter geen betekenis toekennen aan de mate waarin een partij haar standpunt(en) tot dan toe heeft onderbouwd.
Voor zover de rechter bij de beoordeling van een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting andere handelingen en gedragingen van die partij betrekt, dient hij zich te beperken tot handelingen en gedragingen van die partij in de desbetreffende zaak en in zijn instantie.
Indien belanghebbende wegens ziekte is verhinderd op de zitting te verschijnen en in verband daarmee om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht of heeft doen verzoeken, moet de rechter dit verzoek als regel inwilligen. Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan door een ander dan belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger.
Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat ondanks de ziekte van belanghebbende
(i) het belang van een behoorlijke procesorde – die afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter zitting zou worden aangehouden, en
(ii) dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
De beslissing van Gerechtshof Den Haag om geen uitstel te verlenen van het onderzoek ter zitting en dat onderzoek niet te heropenen kan volgens de Hoge Raad niet anders worden gelezen dan dat het Hof niet heeft willen aannemen dat belanghebbende een gewichtige reden had. Het Hof heeft in wezen beslist dat belanghebbende niet ziek was en dus wel in staat was om de zitting bij te wonen. Het Hof heeft dit oordeel enerzijds gebaseerd op zijn aanname dat belanghebbende de rechtsgang wilde frustreren en anderzijds op het argument dat de verklaring van de huisarts onvoldoende uitsluitsel geeft of belanghebbende inderdaad niet in staat was de zitting bij te wonen. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. Deze aanname en dit argument kunnen immers, ook in onderling verband beschouwd, geen grond zijn voor de conclusie dat belanghebbende niet ziek was en dus in staat was om de zitting bij te wonen.
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22-04-2022
Datum publicatie
22-04-2022
Zaaknummer
20/01057
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:2914
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Cassatie
Inhoudsindicatie
Procesrecht; afwijzing verzoek om uitstel of heropening van de zitting wegens ziekte van de belanghebbende.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 22-4-2022
V-N Vandaag 2022/1000
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01057
Datum 22 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020, nr. BK-19/00327, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/7421) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak mondeling toegelicht door A. Ramsaroep, advocaat te Den Haag.
2Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Het Hof heeft belanghebbende uitgenodigd om op 24 januari 2020 om 9.30 uur te verschijnen voor het onderzoek ter zitting in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank betreffende de onderhavige naheffingsaanslag en in nog vijf andere, door belanghebbende bij het Hof aanhangig gemaakte hoger beroepen tegen gelijktijdig gedane uitspraken van diezelfde rechtbank.
2.1.2
Op 23 januari 2020, om 14.51 uur, heeft het Hof een faxbericht ontvangen van een advocaat die optreedt als waarnemend contactpersoon van de praktijk van belanghebbende (hierna: de waarnemer). Daarin wordt verzocht om uitstel van de zitting omdat belanghebbende vanwege “klemmende (medische) redenen niet in staat is om de bovengenoemde zitting bij te wonen”. Bij dit faxbericht was een brief van 23 januari 2020 van belanghebbende aan de Raad van Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam gevoegd, waarin belanghebbende meedeelt dat hij zijn werkzaamheden als advocaat vanwege dringende medische redenen heeft beëindigd.
2.1.3
De griffier van het Hof heeft daarop bij faxbericht van 23 januari 2020, 17.01 uur, de waarnemer bericht dat geen uitstel wordt verleend.
2.1.4
Op 24 januari 2020, om 9.31 uur, heeft het Hof een faxbericht ontvangen van de waarnemer. Daarin verzoekt hij het Hof nogmaals de mondelinge behandeling van de zaken aan te houden. Daartoe heeft de waarnemer aangevoerd dat de zaken van groot belang zijn voor belanghebbende, dat belanghebbende het recht heeft om te worden gehoord, dat hij niet gemachtigde is van belanghebbende in de onderhavige zaken, dat hij zelf niet deskundig is op het rechtsgebied van de onderhavige zaken en daarom, gelet op de Gedragsregels 1992 Advocatuur, niet als gemachtigde van belanghebbende kan optreden. De waarnemer verzoekt het Hof om belanghebbende gelegenheid te geven dat een wel deskundige gemachtigde voor hem kan optreden op een later te houden zitting.
2.1.5
Het onderzoek ter zitting van 24 januari 2020 is aangevangen om 9.50 uur. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof diezelfde dag onder de mededeling ‘medisch geheim’ een afschrift van een verklaring van de huisarts van belanghebbende ontvangen over de gezondheidsklachten van belanghebbende.
2.2
Het Hof heeft over de hiervoor bedoelde verzoeken en overgelegde stukken als volgt geoordeeld:
“Nog afgezien dat de verzoeken niet zijn ingediend door een gemachtigde en als zodanig niet zijn gespecifieerd, ziet het Hof gelet ook op de geschiedenis van het door belanghebbende in gerechtelijke procedures telkens doen, dikwijls vergeefs, van allerlei (uitstel)verzoeken – het Hof verwijst onder andere naar de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van het Hof van 8 december 2017, nr. BK-17/00442, die in cassatie is bevestigd – de verzoeken niet anders dan een in het kader van een vertragingstactiek ondernomen poging uitstel te krijgen zonder valabele reden, dat wil zeggen met het enkele doel een reguliere voortgang van de procedure te frustreren. Daarbij komt dat het Hof ook gelet op de aard van het in deze zaak en de andere vijf zaken in het bijzonder spelende geschilpunt van het door belanghebbende te leveren bewijs – zo licht de Inspecteur in diens, voor alle zaken toepasselijke, verweer in hoger beroep overtuigend toe: “Ondanks dat belanghebbende ten aanzien van het verschaffen van duidelijkheid over afwijkende cijfermatige exercities en dergelijke precies weet wat hem te doen stond, heeft hij in anderhalf jaar tijd niets verifieerbaars en overtuigends op de mat gelegd waaruit zou moeten blijken dat de conclusies in het controlerapport onjuist zijn” – heeft besloten de zitting te laten doorgaan. Omdat na het in punt 4.6 vermelde faxbericht niets meer van belanghebbende of [de waarnemer] is vernomen en de bij dat faxbericht gevoegde medische verklaring als zodanig, los van de twijfel die de (tekst van de) verklaring oproept, onvoldoende uitsluitsel geeft, ook in het licht van het vorenoverwogene, of belanghebbende inderdaad niet in staat was de zitting bij te wonen, ziet het Hof geen reden het onderzoek te heropenen. Opmerking verdient dat belanghebbende, gelet op de inhoud van diens brief aan de Raad van Orde al veel eerder dan een dag vóór de zitting het Hof gedocumenteerd had kunnen berichten over “klemmende (medische) redenen”.”
2.3
De middelen I en II zijn gericht tegen de hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen van het Hof. De middelen betogen dat belanghebbende het Hof uitdrukkelijk heeft verzocht – vanwege de voor hem met deze zaken gemoeide (financiële) belangen – om te worden gehoord en zijn standpunt te kunnen toelichten. Het Hof heeft het recht van verweer van belanghebbende geschaad doordat het onderzoek ter zitting buiten zijn aanwezigheid heeft plaatsgevonden. Volgens de middelen heeft het Hof in strijd met de goede procesorde gehandeld door het verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting af te wijzen. In dat verband weerspreekt belanghebbende onder meer de vaststelling van het Hof dat hij zonder valabele redenen poogt uitstel te verkrijgen met het enkele doel de reguliere voortgang te frustreren. Bovendien geven deze vaststellingen en beslissingen van het Hof, aldus middel II, blijk van de schijn van vooringenomenheid vanwege de verwijzing naar een eerdere bij het gerechtshof Den Haag gevoerde procedure van belanghebbende die in dezelfde samenstelling als die van het Hof is behandeld.
2.4.1
Bij de beoordeling van de middelen I en II stelt de Hoge Raad voorop dat de rechter in belastingzaken een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting moet inwilligen indien een partij daar tijdig om verzoekt en gewichtige redenen, zoals ziekte, aanvoert waarom zij niet aanwezig kan zijn op de dag die voor de zitting is vastgesteld, of waarom zij zich niet op die zitting kan voorbereiden. De rechter wijst zo’n verzoek alleen af als hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zo’n uitstel in de weg staan. Deze beslissing moet de rechter in zijn uitspraak motiveren.1 Bij die beoordeling mag de rechter geen betekenis toekennen aan de mate waarin een partij haar standpunt(en) tot dan toe heeft onderbouwd.
2.4.2
Voor zover de rechter bij de beoordeling van een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting andere handelingen en gedragingen van die partij betrekt, dient hij zich te beperken tot handelingen en gedragingen van die partij in de desbetreffende zaak en in zijn instantie.
2.4.3
Indien de belanghebbende wegens ziekte is verhinderd op de zitting te verschijnen en in verband daarmee om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht of heeft doen verzoeken, moet de rechter dit verzoek als regel inwilligen. Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger.
Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat ondanks de ziekte van de belanghebbende (i) het belang van een behoorlijke procesorde – die afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter zitting zou worden aangehouden, en (ii) dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.4.4
Het Hof heeft met zijn hiervoor in 2.2 weergegeven beslissing miskend dat een verzoek om uitstel van de zitting wegens ziekte van de belanghebbende, zoals hiervoor in 2.4.3 is overwogen, door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger kan worden gedaan.
2.4.5
De hiervoor in 2.2 weergegeven beslissing van het Hof om geen uitstel te verlenen van het onderzoek ter zitting en dat onderzoek niet te heropenen kan niet anders worden gelezen dan dat het Hof niet heeft willen aannemen dat belanghebbende een gewichtige reden in de hiervoor in 2.4.1 bedoelde zin had. Het Hof heeft in wezen beslist dat belanghebbende niet ziek was en dus wel in staat was om de zitting bij te wonen. Het Hof heeft dit oordeel enerzijds gebaseerd op zijn aanname dat belanghebbende de rechtsgang wilde frustreren en anderzijds op het argument dat de verklaring van de huisarts onvoldoende uitsluitsel geeft of belanghebbende inderdaad niet in staat was de zitting bij te wonen. Dit oordeel is onbegrijpelijk. Deze aanname en dit argument kunnen immers, ook in onderling verband beschouwd, geen grond zijn voor de conclusie dat belanghebbende niet ziek was en dus in staat was om de zitting bij te wonen.
2.4.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de middelen I en II slagen.
2.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.6 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De overige middelen behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang.2
3Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 20/01057 tot en met 20/01062 samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding moet worden toegekend voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
4Beslissing
De Hoge Raad:
– verklaart het beroep in cassatie gegrond,
– vernietigt de uitspraak van het Hof,
– verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
– draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 265 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald, en
– veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op een zesde van € 2.277, derhalve € 379,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
1 Vgl. HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:505, rechtsoverweging 2.3.5.
2 Vgl. HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:594, rechtsoverweging 3.3.1.