Ballonvaren en zweefvliegen vallen niet onder btw-sportvrijstelling
De Staatssecretaris van Financiën heeft op 20 maart 2023 een besluit genomen op een WOO-verzoek om informatie over het landelijke standpunt dat de Belastingdienst heeft ingenomen over de BTW-sportvrijstelling voor zweefvliegen.
Ballonvaren en zweefvliegen vallen volgens de Belastingdienst niet onder de sportvrijstelling van artikel 11-1-e Wet OB. Voor de btw-sportvrijstelling geldt dat het begrip ‘sport’ ruim moet worden uitgelegd (HvJ Město Žamberk arrest). Om van ‘sport’ te kunnen spreken is het vereist dat het gaat om een activiteit die gepaard gaat met een niet te verwaarlozen lichamelijke component (HvJ The English Bridge Union arrest). Naar mening van de Belastingdienst is de lichamelijke component bij ballonvaren en/of zweefvliegen te verwaarlozen en is de sportvrijstelling als gevolg hiervan niet van toepassing. De piloot en/of ballonvaarder bestuurt het luchtvaartuig, maar het uitsluitend bedienen van de instrumenten kwalificeert niet als een lichamelijke activiteit in de zin van de btw-sportvrijstelling.
Bij de behandeling hiervan tijdens het landelijk vaktechnisch overleg omzetbelasting is de vraag opgekomen wat het onderscheid is met bijvoorbeeld autosport, waar ook sprake is van het bedienen van instrumenten. Naast de eis van een niet te verwaarlozen lichamelijke component, waaraan autosport in de regel zal voldoen, spelen maatschappelijke opvattingen en het spraakgebruik mee in de beoordeling of al dan niet sprake is van sportbeoefening of een andersoortige ontspannings-/vermaakdienst. De vergadering concludeerde dat elke activiteit op zijn eigen merites getoetst moet worden aan de genoemde criteria om vast te kunnen stellen of al dan niet sprake is van sportbeoefening.