Belastingfraude door bestuurder: taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor onjuiste btw-aangiften

Rechtbank Overijssel heeft op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bestuurder van drie vennootschappen. De verdachte werd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan het indienen van onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting over meerdere jaren (2018–2022). Uit onderzoek van de Belastingdienst en de FIOD bleek dat de vennootschappen structureel te veel voorbelasting claimden, terwijl de administraties ernstig tekortschoten. De verdachte erkende dat hij geen boekhouder had en geen boekhoudsoftware gebruikte, waardoor de ingediende aangiften niet betrouwbaar konden zijn.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte willens en wetens de kans aanvaardde dat de aangiften onjuist waren. Van medeplegen werd hij vrijgesproken, omdat men juridisch niet feitelijk leiding kan geven aan eigen gedragingen. Gezien de ernst van de fraude — het structureel ondermijnen van de belastingheffing en daarmee de belastingmoraal — vond de rechtbank een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Strafverminderend woog de rechtbank mee dat verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld was en pogingen onderneemt om via een betalingsregeling de schade te herstellen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Ook werd rekening gehouden met het belang van de verdachte bij het verkrijgen van een VOG voor zijn werkzaamheden in de zorg- en beveiligingssector, maar dit leidde niet tot een volledige voorwaardelijke straf.

Tab naam

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
26-05-2025
Datum publicatie
27-05-2025
Zaaknummer
84.242413.23 (P)
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uren.

De verdachte is schuldig bevonden aan belastingfraude.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 84.242413.23 (P)

Datum vonnis: 26 mei 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,

wonende aan [woonplaats] .

1Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2De tenlastelegging
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 12 mei 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 31 juli 2018 tot en met 30 september 2022 opdracht en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. al dan niet tezamen met een of meer anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. over maanden en/of kwartalen van het jaar 2018 en/of 2019 en/of 2020 en/of 2021 en/of 2022.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

[bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3]

B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de

periode van 31 juli 2018 tot en met 30 september 2022 te [plaats 1]

en/of [plaats 2] en/of [plaats 3], althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,

(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als

bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of

meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting over:

ten aanzien van [bedrijf 1] B.V. (DOC-017):

– de 12e maand van 2019 en/of

– de 1e maand van 2020 en/of

– de 4e tot en met de 6e maand van 2021 en/of

– de 2e maand van 2022,

ten aanzien van [bedrijf 2] B.V. (DOC-020) :

– het 2e kwartaal van 2018 en/of

– het 3e en het 4e kwartaal van 2019 en/of

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2020 en/of

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2021 en/of,

– het 1e tot en met het 3e kwartaal van 2022

ten aanzien van [bedrijf 3] B.V. (DOC-021):

– het 2e en het 3e kwartaal van 2018 en/of

– het 1e en het 4e kwartaal van 2019 en/of

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2020 en/of

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2021 en/of,

– het 1e tot en met het 3e kwartaal van 2022,

(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers

heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V.

en/of [bedrijf 3] B.V.,

(telkens) (een) onjuist bedrag aan omzet en/of (telkens) (een) onjuist

bedrag aan verschuldigde/te ontvangen voorbelasting, opgegeven,

terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd

geheven,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit/feiten

verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welk

bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding

heeft gegeven;

(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 51 lid 2 ahf/ond 2°

Wetboek van Strafrecht, art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

3. De bewijsmotivering1

3.1
Inleiding

Verdachte is als volgt gelieerd aan de ondernemingen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V.

Op 1 oktober 2009 is [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]) opgericht, met verdachte als enig aandeelhouder en bestuurder.2 Op 7 november 2023 is [bedrijf 1] ontbonden.

Op 24 april 2013 is [bedrijf 2] B.V (hierna: [bedrijf 2]) opgericht, met [bedrijf 1] als bestuurder. Op 7 november 2023 is [bedrijf 2] ontbonden.3

Op 31 januari 2018 is [bedrijf 3] B.V. opgericht met verdachte als enig aandeelhouder en bestuurder.4

Aanleiding onderzoek

De Belastingdienst heeft over de periode van januari 2018 tot en met juni 2022 boekenonderzoeken uitgevoerd bij [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Dit onderzoek leidde tot het vermoeden van onjuistheid van diverse aangiften omzetbelasting doordat structureel te veel voorbelasting leek te worden geclaimd. Op 15 februari 2023 is besloten tot een strafrechtelijk onderzoek tegen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en verdachte als zijnde de feitelijke leidinggever.

3.2
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

3.3
Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.

3.4
Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank komt, op grond van de volgende de bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde met uitzondering van het medeplegen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:


de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2025;


een geschrift, met bijlagen, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting van 26 april 2023 ten aanzien van [bedrijf 1] B.V., genummerd als DOC-017 (pagina’s 466 t/m 735);


een geschrift, met bijlagen, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting van 26 april 2023 van [bedrijf 2] B.V., genummerd als DOC-020 (pagina’s 820 t/m 912);


een geschrift, met bijlagen, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting van 26 april 2023 van [bedrijf 3] B.V., genummerd als DOC-021 (pagina’s 913 t/m 1005).

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen van dit feit met de vennootschap(pen). Bij bewezenverklaring van medeplegen in de voorliggende tenlastelegging, die gericht is op het feitelijk leidinggeven door verdachte aan een strafbaar feit gepleegd door de vennootschap, zou dat betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte van het tezamen en in vereniging plegen met de vennootschappen moet worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het opzet van verdachte overweegt de rechtbank nog het volgende. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld – hetgeen ook niet is betwist – dat bij geen van de voornoemde vennootschappen een deugdelijke administratie werd gevoerd. Verdachte heeft zowel ter zitting als tegenover de FIOD erkend dat de administratie niet op orde was en dat hij er een puinhoop van had gemaakt. Verdachte had al enkele jaren geen boekhouder (meer) en maakte geen gebruik (meer) van een boekhoudprogramma. Verdachte diende naar eigen zeggen tussen de bedrijvigheden door snel de aangiften in wetende dat de administratie niet op orde was. De ingediende aangiften konden dus niet correct zijn. Op hem rustte evenwel als (indirect en direct) bestuurder de verplichting om de vennootschappen een deugdelijke administratie te laten voeren en hij heeft nagelaten te bewerkstelligen dat een deugdelijke administratie werd gevoerd om een correcte aangifte omzetbelasting te doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de namens de vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting onjuist werden gedaan. De rechtbank acht dan ook het opzet van deze rechtspersonen wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de (indirect) bestuurder verrichte handelingen en het door hem gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.

3.5
De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

[bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. op meer tijdstippen in de periode van 31 juli 2018 tot en met 30 september 2022 in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als

bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over:

ten aanzien van [bedrijf 1] B.V.:

– de 12e maand van 2019 en

– de 1e maand van 2020 en

– de 4e tot en met de 6e maand van 2021 en

– de 2e maand van 2022,

ten aanzien van [bedrijf 2] B.V.:

– het 2e kwartaal van 2018 en

– het 3e en het 4e kwartaal van 2019 en

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2020 en

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2021 en,

– het 1e tot en met het 3e kwartaal van 2022,

ten aanzien van [bedrijf 3] B.V.:

– het 2e en het 3e kwartaal van 2018 en

– het 1e en het 4e kwartaal van 2019 en

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2020 en

– het 1e tot en met het 4e kwartaal van 2021 en,

– het 1e tot en met het 3e kwartaal van 2022,

telkens onjuist en/of onvolledig hebben gedaan, immers hebben [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. een onjuist bedrag aan omzet en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde/te ontvangen voorbelasting opgegeven,

terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

aan welk bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding

heeft gegeven;

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of

onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

5De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6De op te leggen straf of maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.

6.2.
Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte het binnen een jaar het rondmaakt met de Belastingdienst. Op deze wijze zou verdachte in aanmerking moeten kunnen komen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), welke hij nodig heeft voor het behoud van zijn baan in de zorgsector en zijn onderneming [bedrijf 3] B.V. in de beveiligingssector.

6.3
De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Verdachte heeft zich als (indirect en direct) bestuurder schuldig gemaakt aan belastingfraude door feitelijk leiding te geven aan het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Als gevolg hiervan is veelvuldig over meerdere jaren te weinig omzetbelasting afgedragen door [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. B.V. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is er mede op gebaseerd dat een onderneming een juiste en volledige aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederlanden inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.

Verdachte heeft als bestuurder aan de strafbare gedragingen feitelijke leiding gegeven.
Hij heeft het vertrouwen beschaamd dat in hem als bestuurder is gesteld en gesteld moet kunnen worden. Verdachte heeft ter zitting benadrukt dat hij de intentie had om de situatie recht te trekken. Ongeacht welke intentie verdachte had, hij heeft ervoor gekozen geen prioriteit te geven aan het op orde brengen van de administratie en het (tijdig) indienen van eventuele suppleties. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk, temeer nu van hem als (indirect) bestuurder professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mag worden verwacht.

Een geheel voorwaardelijke straf zoals door de raadsman is geopperd, doet geen recht aan de ernst van het feit en laat zich moeilijk verenigen met voornoemd uitgangspunt van de LOVS. Maar net als de officier van justitie acht de rechtbank in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf eveneens niet passend. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2025 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook speelt mee dat verdachte zich coöperatief heeft opgesteld en verantwoordelijkheid heeft genomen om alsnog zaken op orde te stellen. Verdachte is met de Belastingdienst in overleg over een betalingsregeling ter ongedaan making van het veroorzaakte fiscale nadeel. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de strafmodaliteit van de officier van justitie passend en de stafreis alleszins redelijk en zal zij daarom overnemen.

De rechtbank acht dus de oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Een proeftijd van twee jaren zal als een goede stok achter de deur kunnen fungeren nu verdachte nog altijd actief is met zijn onderneming [bedrijf 3] B.V.

6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen

Ter zitting is komen vast te staan dat de in beslag genomen administratie reeds aan verdachte is teruggeven. Een rechterlijke beslissing hierover is daarom niet meer nodig.

7De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 63 Sr.

8De beslissing
De rechtbank:

bewezenverklaring

– verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

– verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

– verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

– verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of

onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

strafbaarheid verdachte

– verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

– veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;

– bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

– stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

– veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;

– beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;

– beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;

Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. D. van den Berg en mr. L Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025

Buiten staat

Mr. L. Kesteloo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met nummer 72570, onderzoek Fishguard. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

2 Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] van 18 februari 2021, pagina 1354, genummerd als DOC-092.

3 Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] B.V. van 18 februari 2021, pagina 1356, genummerd als DOC-093.

4 Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 3] [bedrijf 3] B.V. van 18 februari 2021, pagina 450, genummerd als DOC-015.

ECLI:NL:RBOVE:2025:3402

Scroll naar boven