Belastingrente bij naheffingsaanslagen omzetbelasting niet in strijd met btw-stelstel
Belanghebbende heeft in een aantal tijdvakken niet, dan wel voor lagere bedragen dan die volgen uit de managementovereenkomst, facturen uitgereikt aan Y BV.
Anders dan bij de rechtbank was bij het Hof niet langer in geschil dat de naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht zijn opgelegd. De vraag was alleen nog of terecht heffingsrente/belastingrente in rekening is gebracht.
Het Hof verwierp de stelling van belanghebbende dat de haar in rekening gebrachte rente als een verkapte vorm van omzetbelasting – in strijd met het neutraliteitsbeginsel – op haar blijft drukken. De renteberekening heeft niet de essentiële kenmerken van een omzetbelasting; rente wordt niet berekend over de omzet maar over de nageheven belasting. Van een verkapte vorm van omzetbelasting is dan ook geen sprake. Aan toetsing aan het communautaire btw-stelstel, zoals belanghebbende voorstaat, wordt reeds daarom niet toegekomen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond met toepassing van art 81 RO.
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21-02-2020
- Datum publicatie
- 21-02-2020
- Zaaknummer
- 19/00441
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2018:4923
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Artikel 81 RO-zaken
Cassatie - Inhoudsindicatie
-
HR: 81.1 RO.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 21-02-2020
FutD 2020-0527
NTFR 2020/545 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/00441
Datum 21 februari 2020
ARREST
in de zaak van
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2018, nrs. 17/00561 en 17/00562, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 17/1058 en HAA 17/1059) betreffende de ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2013 gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
1Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18-12-2018
- Datum publicatie
- 18-02-2019
- Zaaknummer
- 17/00561, 17/00562
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:298
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
In rekening brengen van heffings-/belastingrente bij naheffingsaanslagen omzetbelasting niet in strijd met het communautaire btw-stelstel noch met het evenredigheidsbeginsel en/of het doeltreffendheidsbeginsel.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 19-02-2019
V-N Vandaag 2019/373
FutD 2019-0514
V-N 2019/13.1.3
NTFR 2019/616 met annotatie van mr. N. ten Broek
Viditax (FutD), 21-02-2020 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 17/00561 en 17/00562
18 december 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep van achtereenvolgens
gemachtigde: mr. Ph. Boerman van Hoogesteger & Boerman
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 29 september 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/1058 en 17/1059 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
“De rechtbank:
– verklaart de beroepen gegrond, voor zover die betrekking hebben op de heffingsrente dan wel belastingrente en de boetebeschikkingen;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar van 6 januari 2017 voor zover betrekking hebbend op de heffingsrente dan wel de belastingrente;
– vermindert de heffingsrente tot een bedrag van € 3.364 (HAA 17/1058),
vermindert de belastingrente tot een bedrag van € 583 (HAA 17/1059) en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde delen van de uitspraken op bezwaar van 6 januari 2017;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar van 1 september 2017;
– vernietigt de boetebeschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar van 1 september 2017;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990; en
– draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”
2Feiten
“1. Eiseres is opgericht op 3 december 2007. Mevrouw [naam aandeelhouder / bestuurder] is enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. Eiseres houdt een belang van ongeveer 26% in [Y] B.V. ( [Y B.V.] ). [Y B.V.] is opgericht op 4 december 2007. Met ingang van deze datum is [naam aandeelhouder / bestuurder] enig bestuurder.
2. Op 17 maart 2008 hebben eiseres en [Y B.V.] een managementovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst ging in op 1 april 2008 en eindigde van rechtswege op 30 juni 2008. Ingevolge deze overeenkomst was [Y B.V.] verplicht voor de managementactiviteiten een bedrag van € 6.500 per maand, exclusief omzetbelasting, te betalen. Eiseres en [Y B.V.] hebben na 30 juni 2008 de samenwerking voortgezet. Tussen eiseres en [Y B.V.] was hierbij niet in geschil dat [Y B.V.] hiervoor een bedrag van € 6.500 per maand, exclusief omzetbelasting, zou zijn verschuldigd.
3. [Y B.V.] kwam in moeilijke financiële omstandigheden. Gelet hierop hebben [Y B.V.] en eiseres afgesproken dat niet alle bedragen zouden worden gefactureerd die volgens de hiervoor aangehaalde afspraak verschuldigd waren. Wanneer de financiële omstandigheden zouden verbeteren, zou alsnog worden gefactureerd. [Y B.V.] hoefde de niet gefactureerde bedragen nog niet te betalen. Eiseres heeft de volgende bedragen aan [Y B.V.] gefactureerd:
Jaar | Bedrag exclusief btw | btw | Bedrag inclusief btw |
2009 | € 26.000 | € 4.940 | € 30.940 |
2010 | € 15.000 | € 2.850 | € 17.850 |
2011 | € 0 | € 0 | € 0 |
2012 | € 50.500 | € 9.850 | € 60.335 |
2013 | € 51.000 | € 10.710 | € 61.710 |
Totaal | € 142.500 | € 28.350 | € 170.835 |
4. [Y B.V.] heeft in haar jaarstukken een verplichting (voorziening) opgenomen voor de managementdiensten die eiseres aan haar heeft verricht, maar niet aan haar heeft gefactureerd. In 2014 bedroeg deze voorziening € 251.986. Eiseres heeft een vergelijkbare vordering in haar jaarstukken vermeld.
5. In 2014 heeft de adviseur van [Y B.V.] verweerder verzocht een standpunt te bepalen voor de situatie dat de nog te betalen managementvergoeding van € 251.986 zou worden omgezet in aandelenkapitaal. Naar aanleiding hiervan zijn uiteindelijk de naheffingsaanslagen aan eiseres opgelegd.”
3Geschil in hoger beroep
4Beoordeling van het geschil
Het Hof overweegt als volgt. Op grond van art. 30f AWR (tekst tot 1 januari 2013) wordt met betrekking tot de omzetbelasting heffingsrente berekend ingeval een naheffingsaanslag wordt vastgesteld vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke is aangegeven. De heffingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.
Op grond van art. 30h AWR (tekst vanaf 1 januari 2013) wordt met betrekking tot naheffingsaanslagen ter zake van omzetbelasting aan degene ten name van wie de naheffingsaanslag is gesteld, belastingrente in rekening gebracht, ingeval de naheffingsaanslag is vastgesteld na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft.
Het Hof verwerpt deze stelling. Ter toelichting dient dat omzetbelasting een belasting is ter zake van het verrichten van leveringen en/of diensten in Nederland, welke door een als zodanig handelend ondernemer onder bezwarende titel worden verricht. De maatstaf van heffing is de ter zake van de prestatie ontvangen vergoeding.
Het doel van de renteregeling is belastingplichtigen rente te vergoeden als zij op teruggaven van belasting hebben moeten wachten. Als tegenhanger wordt in bepaalde situaties, indien er aanleiding is voor het opleggen van een naheffingsaanslag, aan belastingplichtigen rente in rekening gebracht. De heffingsrente heeft als doel de niet genoten rente (bij een bank) door belastingplichtige dan wel de schatkist te compenseren (zie HR 8 december 1993, BNB 1994/51). In overweging 3.5 van genoemd arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat heffingsrente geen boete is, zodat voor het in rekening brengen van heffingsrente, anders dan belanghebbende betoogt, niet van belang is of het al dan niet aan de schuld of nalatigheid van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting op aangifte is voldaan.
Slotsom
5Kosten
Het Hof acht, nu de inspecteur ter zitting zijn incidenteel hoger beroep heeft ingetrokken, termen aanwezig voor een veroordeling tot vergoeding van de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:
Hoger beroep:
2 [(hoger) beroepschrift + verschijnen zitting] x € 501 x 1 [gewicht van de zaak] = € 1.002
6Beslissing
Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
– veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van €1.002;
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, A. Bijlsma en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 18 december 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.