Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar ongegrond
Belanghebbende heeft op 8 juni 2019 een verzoek ingediend tot teruggaaf omzetbelasting over de periode 2002 t/m 2014. De Belastingdienst heeft dit verzoek aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de eigen aangifte over deze jaren. Dit verzoek is vanwege de overschrijding van de bezwaartermijn niet ontvankelijk verklaard.
De Belastingdienst heeft vervolgens het bezwaarschrift behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. Voor de jaren 2002 t/m 2013 is het verzoek niet in behandeling genomen omdat de vijfjaarstermijn bedoeld in onderdeel 9 van paragraaf 23 van het Besluit fiscaal bestuursrecht was verstreken.
Over het jaar 2014 heeft de Belastingdienst het verzoek afgewezen omdat niet duidelijk is of de verschuldigde btw wel is aangegeven en voldaan.
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 06-02-2020
- Datum publicatie
- 28-04-2020
- Zaaknummer
- AWB – 19 _ 5073
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Het beroep is ongegrond, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar;
Het beroep is niet-ontvankelijk voorzover het betrekking heeft op het besluit van verweerder om de verzoeken niet in behandeling te nemen dan wel geen ambtshalve teruggaven te verlenen.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 30-04-2020 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/5073
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
6 februari 2020 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [A] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 17 juli 2019 op het bezwaar van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring respectievelijk afwijzing van het verzoek om teruggaaf omzetbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020.
Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [B] .
Beslissing
De rechtbank:
– verklaart het beroep ongegrond, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijk
verklaring van het bezwaar;
– verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het betrekking heeft op het besluit van verweerder om de verzoeken niet in behandeling te nemen dan wel geen ambtshalve teruggaven te verlenen.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 8 juni 2019 een verzoek ingediend tot teruggaaf omzetbelasting over de
periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2014.
Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de eigen aangifte
over deze jaren. Dit verzoek is vanwege de overschrijding van de bezwaartermijn niet ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft vervolgens het bezwaarschrift behandeld als een verzoek om ambtshalve
vermindering. Voor de jaren 2002 tot en met 2013 is het verzoek niet in behandeling
genomen omdat de vijfjaarstermijn bedoeld in onderdeel 9 van paragraaf 23 van het Besluit
fiscaal bestuursrecht was verstreken.
Over het jaar 2014 heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat niet duidelijk is of de
verschuldigde btw wel is aangegeven en voldaan.
2. De voldoening op aangifte is voor het instellen van de rechtsmiddelen bezwaar en
beroep, gelijkgesteld aan een voor bezwaar vatbare beschikking. De wettelijke voorschriften
inzake het bezwaar en beroep zijn dan ook, voor zover de aard van de voldoening zich daar
niet tegen verzet, overeenkomstig van toepassing (artikel 26, tweede lid, van de Algemene
wet inzake rijksbelasting (Awr)). De termijn voor het indienen van een bezwaar bij
voldoening op aangifte eindigt zes weken na de dag van de voldoening (artikel 6:7
Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met de artikelen 6:8 Awb en 22j, sub b,
Awr). Vaststaat dat de wettelijke bezwaartermijn ruim is overschreden.
3. In een geval waarin de bezwaartermijn is overschreden, dient te worden beoordeeld of
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege moet blijven omdat sprake is van
een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb.
Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft als grond
aangevoerd dat hij en/of zijn accountant er niet van op de hoogte waren dat er geen btw verschuldigd was over toegekende proceskosten. Onbekendheid met regelgeving, zo hier al relevant, geeft echter geen verschoonbare reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn.
Het beroep van eiser voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn
bezwaar is daarom ongegrond verklaard.
4. De bestuursrechter is slechts bevoegd in geschillen betreffende een besluit in de zin van
artikel 1:3 van de Awb. In geschillen betreffende ingevolge de belastingwet genomen
besluiten heeft de wetgever de beslissingsbevoegdheid van de bestuursrechter nader beperkt
tot geschillen betreffende de in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (Awr) met name genoemde besluiten en de daarmee in het tweede lid van
dat artikel gelijkgestelde voldoeningen en afdrachten op aangifte (het zogeheten gesloten
stelsel van rechtsmiddelen). De beschikking waarbij verweerder op grond van artikel 65 van
de Awr, al dan niet op verzoek, ambtshalve teruggaaf van door een belastingplichtige
betaalde belasting verleent dan wel een verzoek om ambtshalve teruggaaf van een
belastingplichtige geheel of ten dele afwijst (hierna: beschikking ambtshalve vermindering)
behoort – hier niet ter zake doende uitzondering daargelaten – niet tot de in artikel 26 van de
Awr met name genoemde besluiten. Derhalve kan tegen een beschikking ambtshalve
vermindering geen beroep bij de belastingrechter worden ingesteld.
Het beroep gericht tegen de ambtshalve besluiten om geen teruggaven te verlenen is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.