Betrouwbaarheid en rechtmatigheid informatie ook te toetsen zonder namen Duitse ambtenaren (geheimhoudingskamer)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22-04-2022
Datum publicatie
10-05-2022
Zaaknummer
AWB – 21 _ 4611
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Geheimhoudingsbeslissing
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 10-5-2022
V-N Vandaag 2022/1149
FutD 2022-1399
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/4611
Beslissing van 22 april 2022
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1Het verzoek
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 februari 2022 een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarvan de bijlagen 38 en 39 geschoond zijn. De hoofdzaak heeft, kort gezegd, betrekking op de vraag of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven.
1.2.
Eveneens bij brief van 18 februari 2022 heeft de inspecteur de ongeschoonde versies (hierna: de geheimgehouden stukken) van deze bijlagen aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank verstrekt en verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb.
1.3.
De gedeeltelijk geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven:
– bijlage 38: memo [memo 1] van 14 februari 2020 (hierna: memo [memo 1] );
– bijlage 39: memo [memo 2] van 12 december 2018 (hierna: memo [memo 2] ).
1.4.
Op verschillende pagina’s van de memo’s zijn namen, telefoonnummers en e-mailadressen van Nederlandse belastingambtenaren door de inspecteur onleesbaar gemaakt. Daarbij zijn door de inspecteur NN-nummers vermeld die corresponderen met een door de inspecteur bij de geheimgehouden stukken overgelegde lijst met namen van Nederlandse belastingambtenaren (hierna: de lijst).
1.5.
De inspecteur heeft het verzoek toegelicht in het verweerschrift en heeft als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb vier hoofdredenen opgegeven. Deze redenen houden kort weergegeven het volgende in. De eerste twee redenen zijn de bescherming van persoonsgegevens van individuele of groepen ambtenaren, aangeduid als A, en de bescherming van persoonsgegevens van derden, aangeduid als B. De derde reden, aangeduid als C, is het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle en controle- en/of behandelstrategie (nader aangeduid als C1), waaronder begrepen een effectieve en efficiënte werkwijze (C2) en het voorkomen van calculerend en/of anticiperend gedrag van belastingplichtigen (C3). De vierde reden, aangeduid als D, is dat persoonlijke opvattingen of meningen van individuen of groepen medewerkers van de Belastingdienst, juridische advisering en afstemming niet relevant zijn voor de behandeling van een individuele zaak. Reden A is, naar de rechtbank begrijpt, eveneens van toepassing op de lijst.
1.6.
Bij brief van 7 maart 2022 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om geheimhouding en verklaard niet akkoord te gaan met geheimhouding dan wel beperkt kennisneming van de stukken.
2Overwegingen
Geen zitting
2.1.
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding. Bovendien heeft belanghebbende desgevraagd gemeld dat een behandeling op zitting niet nodig is.
Kader voor beoordeling
2.2.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt echter aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mee te delen dat uitsluitend de rechter die de hoofdzaak beslist (hierna: de hoofdkamer) kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
2.3.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de hoofdkamer en aan de wederpartij; zowel de hoofdkamer als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de hoofdkamer, maar de wederpartij kan geen kennisnemen van deze (delen van) stukken (beperkte kennisneming).
2.2.
Belanghebbende heeft geen toestemming verleend voor beperkte kennisneming (variant b). De geheimhoudingskamer zal daarom alleen beoordelen of geheimhouding (variant a) gerechtvaardigd is.
2.3.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. De afweging van het belang van belanghebbende (om de beschikking te krijgen over de stukken van het geding) en de inspecteur (om die stukken (deels) geheim te houden) dient plaats te vinden in de context dat de procedure gaat over een informatiebeschikking, die voorafgaat aan het eventueel opleggen van belastingaanslagen.
Beoordeling van het verzoek
2.4.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb en door de inspecteur moet worden overgelegd toebehoort aan de hoofdkamer. Voor zover belanghebbende meent dat het dossier incompleet is, moet zij deze stelling aan de hoofdkamer voorleggen. In het onderstaande toetst de geheimhoudingskamer alleen of geheimhouding van de geheimgehouden stukken (1.3) gerechtvaardigd is, waarbij wordt verondersteld dat deze stukken op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb zijn.
2.5.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen) van de stukken geheim te houden.
2.6.
Op verschillende pagina’s van het memo [memo 1] en het memo [memo 2] zijn namen, telefoonnummers en email-adressen van Nederlandse belastingambtenaren om redenen van privacy (reden A) onleesbaar gemaakt. De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft hebben bij kennisneming van deze gegevens. Bovendien zijn door de inspecteur daarbij NN-nummers vermeld die corresponderen met de bij de geheimgehouden stukken overgelegde lijst. Daardoor zijn de Nederlandse ambtenaren wel individualiseer en zouden zij op zich met deze anonieme aanduiding als “te horen personen” kunnen worden aangewezen. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
2.7.
Voorts zijn op verschillende pagina’s van het memo [memo 2] naast de gegevens van Nederlandse belastingambtenaren ook gegevens van de Duitse belastingdienst en de persoonsgegevens van derden om redenen van privacy (redenen A en B) onleesbaar gemaakt. Belanghebbende stelt dat zij belang heeft bij het kennen van de namen van de buitenlandse (Duitse) ambtenaren om toetsing van de betrouwbaarheid en rechtmatigheid van het bewijsmateriaal mogelijk te maken. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat ook voor deze passages geldt dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft hebben bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. De betreffende pagina’s bevatten geen informatie over belanghebbende of informatie die is terug te voeren op het individuele geval van belanghebbende. Het zijn algemene stukken en voorbeelden. Bovendien zijn alleen de persoonsgegevens geheimgehouden. De betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de informatie kan ook aan de hand van de (nagenoeg geheel openbare) inhoud van de stukken worden getoetst. Ook voor deze passages geldt dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
2.8.
In het Memo [memo 1] zijn op de pagina’s 10, 16, 17, 20, 21, 23, 24, 27, 30, 31, 37, 38, 39, 57 passages geschoond op grond van redenen C en D. Belanghebbende stelt dat het memo ongeschoond moet worden ingebracht omdat daarin mogelijk aanknopingspunten (onder andere volledige bestandsnamen) zijn te vinden over het onjuist koppelen van het door de inspecteur gehanteerde relatienummer aan haar naam.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer vormen de door de inspecteur genoemde argumenten een deugdelijke grond voor geheimhouding van die passages, gelet op de inhoud van die passages, en wegen zij aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende in deze zaak bij kennisneming van die gegevens. Dat geldt ook voor de daarmee verband houdende geschoonde passages in de inhoudsopgave. De geheimhoudingskamer ziet geen aanleiding om anders te oordelen door het betoog van belanghebbende omdat op de betreffende pagina’s geen aanwijzingen zijn te vinden over de individuele koppeling van haar naam aan een individuele bankrekening. Ook voor deze passages geldt dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
2.9.
Voor de in het memo [memo 2] geschoonde passages op grond van redenen C en D gelden dezelfde overwegingen als hiervoor.
2.10.
In het memo [memo 1] zijn in het hoofdstuk 14, dat betrekking heeft op de invordering, op de pagina’s 79, 80, 81, 82, 83, 84, 86, 87, 88 en 89 diverse passages geschoond op grond van redenen C en D. Ook voor deze passages acht de geheimhoudingskamer het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming daarvan. Dat geldt ook voor de daarmee verband houdende geschoonde passages in de inhoudsopgave. Bij deze afweging is in aanmerking genomen dat aangezien de passages betrekking hebben op de invordering, de geschoonde passages geen relevantie kunnen hebben voor het geschil dat partijen in deze procedure – over de informatiebeschikking – verdeeld houdt. Opmerking verdient verder dat de inspecteur zich ook op geheimhouding mag beroepen op grond van redenen C en D ter behartiging van belangen van de ontvanger van de Belastingdienst.
2.11.
Het voorgaande betekent dan dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de in 1.3 genoemde stukken gerechtvaardigd is. Deze (delen van) stukken blijven dan ook buiten beschouwing bij de behandeling van het beroep.
3Beslissing
De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 22 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.
1 Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.