Bezwaar acupuncturist terecht niet-ontvankelijk verklaard
A voerde in de jaren 2013 en 2014 een praktijk voor acupunctuur, Chinese kruidengeneeskunde en fysiotherapie en heeft zowel over 2013 als 2014 tijdig kwartaalaangiften omzetbelasting ingediend en de verschuldigde omzetbelasting voldaan.
A heeft zich op 31 mei 2013 aangesloten bij een proefprocedure over de medische vrijstelling in de Wet OB. In het kader waarvan een VSO is ondertekend tussen de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur en de Belastingdienst.
In geschil is of de bezwaren tegen de voldoening op aangifte voor de kwartalen van 2013 en het eerste en tweede kwartaal 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Niet is in geschil dat indien de bezwaren ontvankelijk zijn, de op aangifte betaalde bedragen aan A dienen te worden teruggegeven.
Tussen partijen is, naar aanleiding van de zitting bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, niet langer in geschil dat met het aanhaken bij het VSO tijdig bezwaar is gemaakt tegen de voldoening op aangifte met betrekking tot het tweede kwartaal 2014. Dit bezwaar is derhalve ontvankelijk en niet in geschil is dat een teruggaaf moet worden verleend van € 3.106.
2013 en eerste kwartaal 2014
Het Hof stelt vast dat niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar is gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte voor alle kwartalen van 2013 en het eerste kwartaal 2014.
A vindt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat A in de veronderstelling was dat het aansluiten bij het overleg tussen de brancheorganisatie en de Belastingdienst voldoende was. De Belastingdienst heeft de bij de VSO betrokken leden niet op de hoogte gesteld dat individueel bezwaar moest worden gemaakt.
Het Hof is van oordeel dat daarmee geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarvan is alleen sprake wanneer een belanghebbende binnen de bezwaartermijn van zes weken geen bezwaar kon maken door omstandigheden die hem niet zijn toe te rekenen (overmacht) of door omstandigheden die de Belastingdienst zijn toe te rekenen. Voor zover A op het verkeerde been is gezet en in de veronderstelling was dat het aansluiten bij het VSO voldoende was, staat vast dat het niet de Belastingdienst is geweest die hem op het verkeerde been heeft gezet. Handelen van derden kan niet aan de Belastingdienst worden toegerekend en maakt de termijnoverschrijding derhalve niet verschoonbaar. Anders dan A stelt, rust op de Belastingdienst niet de plicht om in het traject voorafgaande aan het sluiten van een VSO betrokkenen individueel op de hoogte te stellen dat individueel bezwaar moet worden gemaakt.
Gelet op het vorenstaande heeft de Belastingdienst de bezwaren voor de tijdvakken 2013 en eerste kwartaal 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
02-02-2021
Datum publicatie
12-02-2021
Zaaknummer
19/01738 en 19/01739
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:5613, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
OB. Ontvankelijkheid bezwaar.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 12-02-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 19/01738 en 19/01739
uitspraakdatum: 2 februari 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende)tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 december 2019, nummers AWB 19/1172 en AWB 19/1173 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
[A] (hierna: [A] ) heeft voor het eerste tot en met het vierde kwartaal 2013 en het eerste en tweede kwartaal 2014 omzetbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de eigen aangiften niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 17 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2Vaststaande feiten
2.1.
[A] is lid van de [B] ( [B] ). [A] voerde in de jaren 2013 en 2014 een praktijk voor acupunctuur, Chinese kruidengeneeskunde en fysiotherapie, op dat moment nog in de vorm van een eenmanszaak. Deze eenmanszaak is per 1 januari 2018 ingebracht in belanghebbende.
2.2.
In de jaren 2013 en 2014 was er daarnaast een fiscale eenheid omzetbelasting met de naam [C] BV en [D] (hierna: de fiscale eenheid). De fiscale eenheid bestond uit [D] B.V. en [C] B.V.
2.3.
[A] heeft op eigen naam zowel over 2013 als over 2014 steeds tijdig kwartaalaangiften omzetbelasting ingediend en de verschuldigde omzetbelasting voldaan.
2.4.
[A] heeft zich, onder vermelding van het fiscaalnummer van de fiscale eenheid, op 31 mei 2013 aangesloten bij een proefprocedure van de [B] over de medische vrijstelling in de Wet op de omzetbelasting 1968. In het kader van deze proefprocedure hebben de [B] en de Belastingdienst in augustus 2014 een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) ondertekend. Deze VSO vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“ VASTSTELLINGSOVEREENKOMST aanhakers [B] Fysiotherapeuten
1. Partijen
1.1.
Aan de ene kant: de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur, de [B] , in deze gemachtigd en optredend namens de leden zoals vermeld in bijlage 1 bij deze vaststellingsovereenkomst
Hierna te noemen Partij A;
1.2.
Aan de andere kant: Belastingdienst, namens de inspecteur
Mw. [E]
Hierna te noemen Partij B;
1.3.
Partij A en Partij B gezamenlijk te noemen: de “Partijen”.
(…)
–
Per 1 januari 2013 is artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 gewijzigd. Op grond van de huidige wettekst is Partij B van mening dat het verrichten van diensten door acupuncturisten die tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoren niet van omzetbelasting is vrijgesteld.
–
Partij B voert met een andere partij (hierna: Partij X) een proefprocedure over de vraag of acupunctuurbehandelingen van btw zijn vrijgesteld. In deze proefprocedure zijn standpunten ingenomen zoals omschreven in onderdeel 4.1 en 4.2 van deze overeenkomst.
–
Partij A stelt dat de feitelijke situatie in de proefprocedure, zoals omschreven in onderdeel 4.4, representatief is voor haar situatie. Partijen wensen daarom de uitkomst van het geding in de proefprocedure van toepassing te laten zijn op het bezwaar van Partij A.
(…)
3.2.
Partij A heeft bezwaar aangetekend tegen een voldoening op aangifte, een naheffingsaanslag dan wel een teruggaafbeschikking waarbij de medische vrijstelling van omzetbelasting niet is toegepast.
(…)
4.9
Partijen komen overeen dat de uitkomst van de proefprocedure op het bezwaar van Partij A van toepassing zal zijn.
(…)
4.11
Voor de (betalingen op) aangifte(n) over tijdvakken die aanvangen na het tijdvak waarvoor Partij A een bezwaarschrift heeft ingediend tot uiterlijk het moment waarop de uitkomst van de procedure onherroepelijk vaststaat, geldt het volgende. Partij A hoeft voor de in geschil zijnde diensten geen bezwaar in te dienen voor de tijdvakken die eindigen na de datum van ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst. Vanaf de datum waarop de uitkomst van de procedure onherroepelijk vaststaat, gelden tussen Partijen weer de wettelijke regels met betrekking tot bezwaar en beroep. (…)
(…)
Bijlage 1
Volmacht proefprocedure inzake medische vrijstelling
Bedrijfsnaam Btw of BSN-nummer
(…)
De heer [A] (…)”
2.5.
De Hoge Raad heeft op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in de proefprocedure. Uit dit arrest volgt dat de vrijstelling wel van toepassing is op de diensten van een acupuncturist.
2.6.
Met dagtekening 10 augustus 2018 heeft belanghebbende, onder vermelding van het fiscaal nummer van belanghebbende, verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015.
2.7.
De Inspecteur heeft deze verzoeken aangemerkt als bezwaarschrift tegen de voldoeningen op aangifte en heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft de brief van 10 augustus 2018 tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve teruggaaf, en heeft dit verzoek afgewezen.
2.8.
De Inspecteur heeft de verschuldigde omzetbelasting voor de tijdvakken die eindigen na de datum van ondertekening van de VSO op 20 augustus 2014, te weten het derde en vierde kwartaal van 2014, ambtshalve verminderd tot nihil.
3Geschil
3.1.
In geschil is of de bezwaren tegen de voldoening op aangifte voor de kwartalen van 2013 en het eerste en tweede kwartaal 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Niet is in geschil dat indien de bezwaren ontvankelijk zijn, de op aangifte betaalde bedragen aan belanghebbende dienen te worden teruggegeven.
4Beoordeling van het geschil
Tweede kwartaal 2014
4.1.
Tussen partijen is, naar aanleiding van de zitting bij het Hof, niet langer in geschil dat met het aanhaken bij het VSO tijdig bezwaar is gemaakt tegen de voldoening op aangifte met betrekking tot het tweede kwartaal 2014. Dit bezwaar is derhalve ontvankelijk en niet in geschil is dat een teruggaaf moet worden verleend van € 3.106. Het hoger beroep is derhalve gegrond.
2013 en eerste kwartaal 2014
4.2.
Het Hof stelt vast dat niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar is gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte voor alle kwartalen van 2013 en het eerste kwartaal 2014.
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat [A] in de veronderstelling was dat het aansluiten bij het overleg tussen de brancheorganisatie [B] en de Belastingdienst voldoende was. De Belastingdienst heeft de bij de VSO betrokken [B] -leden niet op de hoogte gesteld dat individueel bezwaar moest worden gemaakt.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat daarmee geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor de bezwaren die zien op de kwartalen 2013 en het eerste kwartaal 2014. Van een verschoonbare termijnoverschrijdingen is in casu alleen sprake wanneer een belanghebbende binnen de bezwaartermijn van zes weken geen bezwaar kon maken door omstandigheden die hem niet zijn toe te rekenen (overmacht) of door omstandigheden die de Inspecteur zijn toe te rekenen. Een later opgekomen reden, in casu het bericht van de [B] , kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels ingetreden termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (vergelijk Hoge Raad 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368). Voor zover [A] op het verkeerde been is gezet en in de veronderstelling was dat het aansluiten bij het VSO voldoende was, staat vast dat het niet de Belastingdienst is geweest die hem op het verkeerde been heeft gezet. Handelen van derden kan niet aan de Inspecteur worden toegerekend en maakt de termijnoverschrijding derhalve niet verschoonbaar. Anders dan belanghebbende stelt, rust op de Inspecteur niet de plicht om in het traject voorafgaande aan het sluiten van een VSO betrokkenen individueel op de hoogte te stellen dat individueel bezwaar moet worden gemaakt.
4.5.
Gelet op het vorenstaan heeft de Inspecteur de bezwaren voor de tijdvakken 2013 en eerste kwartaal 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Op grond van het onder 4.1. vermelde is het hoger beroep gegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 265 voor de kosten in de bezwaarfase 1 punt (bezwaarschrift) wegingsfactor 1 € 265), € 1.068 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 534) en € 1.068 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 534), ofwel in totaal op € 2.401.
6Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze ziet op het tweede kwartaal 2014,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep voor wat betreft het tweede kwartaal 2014 gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur voor zover die zien op het tweede kwartaal 2014,
– gelast de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 3.106 voor het tweede kwartaal van 2014,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.401, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 345 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 519 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 februari 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.