Bij ingebruikneming btw onroerende zaken alsnog in aftrek brengen
Belanghebbende heeft 10 percelen grond gekocht in 2006 met btw, waarbij hij de btw niet in aftrek heeft gebracht. Hij is van plan op de percelen stacaravans met toebehoren te bouwen en die vervolgens te verkopen. Vanwege economische omstandigheden is de ontwikkeling niet tot stand gekomen.
In 2013 heeft hij 2 percelen verkocht met btw.
De vraag is of belanghebbende de voorbelasting kan herzien op basis van art 15 lid 4 Wet OB. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de percelen pas bij de verkoop daarvan in gebruik heeft genomen.
In art 12 lid 2 UVBG OB is neergelegd dat de herziening, bedoeld in art 15 lid 4 Wet OB, geschiedt op basis van de gegevens van het belastingtijdvak waarin de ondernemer de goederen of diensten is gaan gebruiken. Het Hof leidt uit de samenhang tussen de hiervoor genoemde bepalingen af dat het boekjaar van ingebruikneming een cruciale rol speelt in de regeling voor de aftrek voor investeringsgoederen in Nederland. Deze conclusie doet recht aan het uitgangspunt dat het daadwerkelijke gebruik bepalend moet zijn voor het aftrekrecht. Over de aard van het daadwerkelijke gebruik ontstaat pas dan voldoende duidelijkheid. Belanghebbende heeft daarom het recht in het jaar van ingebruikneming de bij de aanschaf van de percelen aan hem in rekening gebrachte belasting in aftrek te brengen. Aangezien belanghebbende de percelen met omzetbelasting heeft verkocht, is de belasting volledig aftrekbaar (art 13a UVBG OB).
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 05-02-2019
- Datum publicatie
- 15-02-2019
- Zaaknummer
- 17/01335
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:5622, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
OB. Herziening voorbelasting (artikel 15, vierde lid, Wet OB 1968). Belanghebbende heeft het recht om in het jaar van ingebruikneming de bij de aanschaf van onroerende zaken in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek te brengen.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 15-02-2019
FutD 2019-0438
V-N Vandaag 2019/360
NTFR 2019/535 met annotatie van prof.dr. R.A. Wolf
V-N 2019/19.1.6 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 17/01335
uitspraakdatum: 5 februari 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 november 2017, nummer AWB 16/6229, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
2Vaststaande feiten
3Geschil
4Beoordeling van het geschil
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 508 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) wegingsfactor 1 € 254 (bedrag 2019)), € 1.024 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 512 (bedrag 2019)) en € 1.024 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 512 (bedrag 2019)), ofwel in totaal op € 2.556. Er is sprake van samenhang met de zaak van H.J.M. Jegen, zodat voor de onderhavige zaak de helft, € 1.278, wordt toegekend.
6Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.681,
– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig,
– vermindert de boete tot € 168,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.278,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 168 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 250 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 5 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 februari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.