Boekenonderzoek btw carrouselfraude luxe auto’s
Belanghebbende heeft gebruikte auto’s vanuit Duitsland verhandeld. Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting met vergrijpboetes opgelegd.
De vraag is of:
- het verdedigingsbeginsel is geschonden
- de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd
- de Belastingdienst een dwangsom heeft verbeurd en of
- belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten voor de bezwaarfase en proceskosten in beroep en hoger beroep.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17-10-2019
- Datum publicatie
- 28-11-2019
- Zaaknummer
- 18/00598, 18/00599, 18/00600 en 18/00601
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Belanghebbende heeft in 2015 en het eerste kwartaal van 2016 gebruikte auto’s vanuit Duitsland verhandeld. Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting met vergrijpboetes over het derde en vierde kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016 opgelegd. In geschil is of het verdedigingsbeginsel is geschonden, de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd, of de Inspecteur een dwangsom heeft verbeurd en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten voor de bezwaarfase en proceskosten in beroep en hoger beroep.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 29-11-2019 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00598, 18/00599, 18/00600 en 18/00601
Uitspraak op het hoger beroep van
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 augustus 2018, nummers BRE 16/10050, 16/10054, 16/10059 en 16/10060, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
inzake na te noemen naheffingsaanslagen, rentebeschikkingen en boetebeschikkingen.
1Ontstaan en loop van het geding
– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.5506 over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 ten bedrage van € 34.255 aan belasting, bij beschikking een boete van € 19.110 en belastingrente van € 544;
– een beschikking geen teruggaaf met nummer [aanslagnummer] O.01.5271;
– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.5507 over het tijdvak 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 ten bedrage van € 27.510 aan belasting, bij beschikking een boete van € 8.899 en belastingrente van € 437;
– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.6501 over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 ten bedrage van € 21.265 aan belasting;
– een beschikking geen teruggaaf met nummer [aanslagnummer] O.01.6211.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer] F.01.5506 met de rentebeschikking gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot een boete van € 17.127. De overige naheffingsaanslagen en beschikkingen heeft de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
De Rechtbank heeft:
- de beroepen ongegrond verklaard voor zover ze zien op de dwangsombeschikking, de naheffingsaanslag, rentebeschikking en teruggaafbeschikking over het eerste kwartaal van 2016 en de teruggaafbeschikking over het derde kwartaal van 2015;
- de beroepen gegrond verklaard voor zover die zien op de naheffingsaanslag, boetebeschikking en rentebeschikking over het derde kwartaal van 2015 en de naheffingsaanslag, boetebeschikking en rentebeschikking over het vierde kwartaal van 2015 en de uitspraken op bezwaar in zoverre vernietigd;
- de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2015 verminderd tot € 11.155 en de rente dienovereenkomstig en de boete tot € 2.649;
- de naheffingsaanslag over het vierde kwartaal van 2015 verminderd tot € 8.085 en de rente dienovereenkomstig en de boete tot € 1.920.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, die het Hof als vaststaand overneemt:
In het controlerapport is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“3.2 Inkoop bij [P BV]
is een vennootschap waarvan de heer [A] vanaf 03-03-2015 179 van de 180 aandelen in handen heeft. Het resterende aandeel is in handen van [PP GmbH] , een aan de heer [A] gelieerde onderneming. De heer [A] is zaakvoerder van [PP GmbH] . Als gevolmachtigden zijn aangesteld [B] en [C] respectievelijk dochter en echtgenote van de heer [A] .
[PP GmbH] verricht over de periode 03-03-2015 tot 01-07-2015 de functie van directrice van [P BV] Deze functie wordt met ingang van 01-07-2015 overgenomen door:Naam [D] B.V.
Adres [adres 1]
Postcode [postcode 1]
Plaats [plaats 1]
De bestuurders van [D] B.V. zijn op dat moment:
Naam [E] B.V.
(…)
Naam [F]
(…)
De directeur grootaandeelhouder van [E] B.V. is.
Naam [G]
(…)
De directeur grootaandeelhouder van [F] is:
Naam [H]
(…)
Mercedes Benz S350 (kenteken [kenteken 1] )
Deze auto is op 01-08-2015 ingekocht van [P BV] voor een bedrag van € 72.000 exclusief € 15.120 omzetbelasting. (…)
De inkoop is door [belanghebbende] B.V. betaald c.q. verrekend met een debet-boeking op de rekening 1600 “Crediteur” [P BV] met als omschrijving “Cessie ter verrekening met later aankoop auto”.
BMW 435 Cabrio (kenteken [kenteken 2] )
De auto wordt op 23-11-2015 gekocht van [P BV] voor € 38.500 exclusief € 8.085 omzetbelasting. (…) De omzetbelasting is door [P BV] niet aangegeven en niet betaald. De vennootschap [P BV] is volgens de inschrijving van de Kamer van Koophandel met ingang van [datum 2] 2015 ontbonden.
(…)
Porsche Cayenne Turbo
Porsche Cayenne Turbo is ingekocht van [J] B.V. (…) Volgens de factuur met dagtekening 22-09-2015 is de Porsche Cayenne ingekocht voor € 110.000 exclusief € 23.100 omzetbelasting en verkocht aan [K] op 14-03-2016 voor € 115.000 zonder omzetbelasting omdat het op papier een zogenaamde intracommunautaire levering aan Duitsland betreft. (…) Wij hebben de heer [A] meegedeeld dat [J] B.V. de omzetbelasting over de transactie niet heeft aangeven en betaald. Uit informatie van collega (…), die een poging heeft gedaan om een boekenonderzoek in te stellen bij [J] B.V., blijkt dat ten tijde van de voornoemde transactie de heer [L] bestuurder was van [J] B.V. Wij merken op dat [P BV] de vennootschap waar de heer [A] officieel nog steeds aandeelhouder van is, als laatste vestigingsadres, het woonadres van dezelfde heer [L] heeft. (…)
Conclusie:
Ten aanzien van bovenstaande transacties beschreven bij punt 3.2.1, 3.2.2 en 3.3.1 wordt de voorbelasting niet verleend.
Het samenstel van bovenstaande transacties is te betitelen als een “traditionele” vorm van carrouselfraude. Firma A (zogenoemde conduit company), in de casus 3.2.1. en 3.2.2. is dat [K] , deze is gevestigd in Duitsland. In de casus 3.3.1. is firma A niet bekend. Firma A doet een intracommunautaire (IC) levering) aan Firma B in de casus 3.2.1 en 3.2.2. is dat [P BV] in de casus 3.3.1 is dat [J] B.V. (zogenoemde ploffirma, de “MT” = missing trader) geregistreerd en gevestigd in Lidstaat 2 in de casus Nederland. Deze aankoop wordt gedaan tegen 0%, zonder betaling van omzetbelasting. Firma B in de casus respectievelijk [P BV] en [J] B.V. doet vervolgens een binnenlandse levering aan Firma C in de casus [belanghebbende] B.V. (zogenoemde buffer). Firma B ( [P BV] respectievelijk [J] B.V.) brengen omzetbelasting in rekening over de aan Firma C ( [belanghebbende] B.V.) verstuurde facturen. De vergoeding wordt normaliter per kas/bank voldaan echter in de casus worden deze onderling verrekend met niet te verifiëren financieringsverplichtingen. De omzetbelasting wordt door de Firma B ( [P BV] respectievelijk [J] B.V.) niet afgedragen aan de Nederlandse Belastingdienst maar van de ontvangen factuur wordt door [belanghebbende] B.V. wel omzetbelasting geclaimd. De Firma B ( [P BV] respectievelijk [J] B.V.) verdwijnen al snel. De bestuurder is een katvanger ( [H] en [G] bij [P BV] en de heer [L] bij [J] B.V.). (…)
Correctie geen voorbelasting:
– Mercedes Benz S350 € 15.120;
– BMW 435 Cabrio € 8.085;
– Porsche Cayenne Turbo € 23.100.
Mercedes-Benz GLE 450
Deze auto wordt ingekocht van [K] gevestigd aan de [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] . De auto wordt op 28 oktober 2015 ingekocht voor € 92.500. De koopsom is tot op de datum van het boekenonderzoek, 16 maart 2016, niet voldaan. Volgens de heer [A] is de auto in principe verkocht aan een zekere heer [M] die woonachtig is in Spanje. (…)
Conclusie:
Dat de auto (nog steeds) op Duits kenteken staat is nog geen bewijs dat de auto niet is ingevoerd. Uit zichtwaarnemingen is geconstateerd dat de auto in Nederland wordt gebruikt door de heer [M] die volgens onze gegevens woonachtig is in Nederland.
De auto wordt aan de heer [M] ter beschikking gesteld zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. (…)
[belanghebbende] B.V. is over de inkoopwaarde van € 92.500, 21% omzetbelasting verschuldigd. De verschuldigde omzetbelasting over deze transactie is € 19.425.Correctie meer verschuldigde omzetbelasting € 19.425.
4 Overzicht correcties
Omzetbelasting
Jaar 2015 3e kwartaal 4e kwartaal
Geen voorbelasting Mercedes Benz S350 15.120
Geen voorbelasting BMW 435 Cabrio 8.085
Geen voorbelasting Porsche Cayenne Turbo 23.100
Verschuldigde omzetbelasting Mercedes GLE 450 19.425
Totaal correctie 38.220 27.510
5 Naheffingsaanslag omzetbelasting
Belastingplichtige heeft voor het 3e kwartaal 2015 een aangifte omzetbelasting ingediend die tot een teruggave zou leiden van € 3.965. Als gevolg van de correcties op de voorbelasting van in totaal € 38.220 leidt dit tot een te betalen bedrag van € 34.255.
Voor dit bedrag wordt er een naheffingsaanslag opgelegd.
Voor het 4e kwartaal 2015 wordt er een naheffingsaanslag opgelegd van € 27.510. De naheffingsaanslagen worden opgelegd op grond artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6 Vergrijpboete
Omzetbelasting
Wij hebben het voornemen een boete op te leggen op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit bestuurlijke Boeten belastingdienst 1998 (BBBB 1998). (…) De naheffingsaanslag wordt opgelegd over het 3e en 4e kwartaal 2015 wegens het ten onrechte in aftrek brengen van voorbelasting wegens inkopen bij “ploffers”. (…) Wij stellen dat [belanghebbende] B.V. de wetenschap heeft dat zij auto’s heeft ingekocht bij zogenaamde “ploffers” en daardoor een schakel vormt in een keten waarin carrouselfraude/omzetbelastingfraude wordt gepleegd. Door deel te nemen aan de carrouselfraude/omzetbelastingfraude heeft [belanghebbende] B.V. zich blootgesteld aan de kans dat zij te weinig omzetbelasting op aangiften heeft voldaan of afgedragen. (…)
De boete wordt vastgesteld op 50% over de ten onrechte geclaimde voorbelasting ad. € 46.305.
De boete bedraagt € 23.152.
Ten aanzien van de verschuldigde omzetbelasting over de Mercedes GLE 450 is sprake van grove schuld wegens het niet aangeven en betalen van de verschuldigde omzetbelasting.
(…)
De boete wordt vastgesteld op 25% van de verschuldigde belasting ad. € 19.425. De boete bedraagt € 4.856.”
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur het verdedigingsbeginsel of andere beginselen van EU-recht of van behoorlijk bestuur geschonden?
II Zijn de naheffingsaanslagen terecht en naar juiste bedragen opgelegd en zijn terecht beschikkingen geen teruggaaf afgegeven?
III Heeft de Inspecteur terecht vergrijpboetes opgelegd?
IV Heeft de Inspecteur een dwangsom verbeurd?
V Heeft belanghebbende recht op vergoeding van kosten voor de bezwaarfase en van proceskosten bij de Rechtbank?
Belanghebbende is van mening dat vragen I, IV en V bevestigend en vragen II en III ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I: schending van het verdedigingsbeginsel
Vraag II: de naheffingsaanslagen en beschikkingen
- hoe de desbetreffende keten van leveringen was ingericht en welke plaats belanghebbende in die keten innam;
- in welke schakel(s) van die keten btw-fraude werd gepleegd en wat die btw-fraude inhield; en
- dat en op welke gronden geoordeeld moet worden dat belanghebbende wist of had moeten weten dat de btw-fraude plaatsvond in die keten.
Het ligt op de weg van de Inspecteur om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan een en ander kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van de Mercedes Benz S 350 en BMW 435 Cabrio
Ten aanzien van de Porsche Cayenne Turbo
“4.16. De inspecteur heeft in verband met de correctie van deze aftrekpost het volgende aangevoerd. De fraude is gepleegd door [J] B.V. Belanghebbende heeft de Porsche ingekocht van [J] B.V. en de voorbelasting van € 23.100 teruggevraagd. [J] B.V. heeft in het 3e kwartaal 2015 slechts € 977 aan omzetbelasting aangegeven en voldaan. De bestuurder van [J] B.V., [L] , heeft op het adres [adres 1] in [plaats 1] gewoond. Dit was eveneens het adres waar [P BV] was gevestigd. Na het terugtreden van [L] is de bestuursfunctie (indirect) overgenomen door [H] . De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat van [H] bekend is dat hij structureel betrokken is bij belastingfraude. Ook heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat het instellen van een controle bij [J] B.V. niet mogelijk is gebleken door de verkoop van [J] B.V. In beroep overlegt belanghebbende namens [J] B.V. een nieuwe inkoopfactuur van deze auto met een ander chassisnummer.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te kunnen concluderen dat aannemelijk is dat belanghebbende wist of had moeten weten dat door [J] B.V. fraude werd gepleegd waaraan belanghebbende met de inkoop van de Porsche en de aftrek van voorbelasting deelnam. Er zijn weliswaar enige aanwijzingen daarvoor gelet op wat de inspecteur aanvoert, maar de aanwijzingen zijn — ook in onderlinge samenhang bezien — te indirect. De aftrek van voorbelasting van € 23.100 in verband met de inkoop van de Porsche is ten onrechte geweigerd. Ook het op die correctie betrekking hebbende deel van de vergrijpboete moet komen te vervallen, zodat de boete met € 11.550 moet worden verminderd.”
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met betrekking tot dit geschilpunt op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing van de Rechtbank daarom tot de zijne. De Inspecteur heeft in het incidenteel hoger beroepschrift en ter zitting nog gewezen op de verschillende chassisnummers die voorkomen op de inkoopfactuur en de latere factuur die belanghebbende overlegt. Wat daar van ook zij, de verschillen tussen deze twee inkoopfacturen dragen niet bij tot het oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende wist of had moeten weten van de omzetbelastingfraude bij [J] B.V.
“4.17. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB en post a.6 van de bij de Wet OB behorende Tabel II, bedraagt de belasting 0% voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen. Ingevolge artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 geldt de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor vorenbedoelde intracommunautaire leveringen slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met betrekking tot dit geschilpunt op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing van de Rechtbank daarom tot de zijne.
Mercedes Benz GLE 450
“Met een levering onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, worden gelijkgesteld: a. het door een ondernemer aan zijn bedrijf onttrekken van een goed dat hij voor eigen privé-doeleinden of voor privé-doeleinden van zijn personeel bestemt, dat hij om niet verstrekt of, meer in het algemeen, dat hij voor andere dan bedrijfsdoeleinden bestemt, in geval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan;”
Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EU verwijst het begrip levering van een goed in artikel 14, lid 1, van de Btw-richtlijn niet naar de eigendomsoverdracht in de door het toepasselijke nationale recht voorziene vormen, maar strekt dit begrip zich uit tot elke handeling houdende overdracht van een lichamelijke zaak door een partij, die de andere partij in staat stelt daadwerkelijk daarover te beschikken als ware zij eigenaar van die zaak, en dat het aan de nationale rechter is om van geval tot geval aan de hand van de feitelijke omstandigheden te bepalen of sprake is van een overdracht van de macht om als een eigenaar over een goed te beschikken (vgl. HvJ EU 16 februari 2012, C-118/11, Eon Aset Menidjmunt, ECLI:EU:C:2012:97). De bewijslast van een dergelijke overdracht ligt bij de inspecteur.
Vraag III: De vergrijpboeten
Vraag IV: Dwangsom
“4.29. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een dwangsom wegens het overschrijden van de beslistermijn. De inspecteur heeft op de zitting verklaard dat de inspecteur geacht wordt een dwangsombeschikking van nihil te hebben vastgesteld en de rechtbank verzocht een oordeel te geven over de rechtmatigheid van die dwangsombeschikking. Gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen de uitspaak op bezwaar mede betrekking op de dwangsombeschikking. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende geen recht op een dwangsom omdat tijdig uitspraak op bezwaar is gedaan.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met betrekking tot dit geschilpunt op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing van de Rechtbank daarom tot de zijne. Vraag IV moet daarom ontkennend worden beantwoord.
Vraag V: Proceskostenvergoeding
Slotsom
– de naheffingsaanslag over derde kwartaal 2015 met nummer [aanslagnummer] F.01.5506 zal met € 23.100 naar € 11.155 worden verminderd. De boetebeschikking wordt vastgesteld op € 5.577;
– De teruggaafbeschikking met nummer [aanslagnummer] O.01.5271 is terecht afgegeven en blijft in stand;
– de naheffingsaanslag over het vierde kwartaal van 2015 met nummer [aanslagnummer] F.01.5507 en de boetebeschikking, zoals door de Inspecteur vastgesteld, blijven in stand;
– de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer] F.01.6501, evenals de teruggaafbeschikking met nummer [aanslagnummer] O.01.6211 over eerste kwartaal 2016 blijven in stand.
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof stelt de tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, voor de beroepsfase vast op € 768 (1,5 punt voor het beroepschrift en de conclusie van repliek x € 512 x 1 (factor voor het gewicht)). Voor de hoger beroepsfase stelt het Hof de tegemoetkoming op € 1.280 (2,5 punt voor het beroepschrift, de conclusie van repliek en het verschijnen ter zitting x € 512 x 1 (factor voor het gewicht)).
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
5Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- verklaart het incidentele hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer] F.01.5506 en de daarbij behorende boetebeschikking,
- vermindert de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer] F.01.5506 naar € 11.155 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig,
- wijzigt de boetebeschikking behorend bij de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer] F.01.5506 en stelt de boete vast op € 5.577,
- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep voor het overige ongegrond,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 508 vergoedt,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep en hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.048.
Aldus gedaan op 17 oktober 2019 door J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.