Boete installateur zonnepanelen verminderd vanwege overschrijding redelijke termijn
De bedrijfsactiviteiten van A BV betreffen het ontwerpen, de engineering, de handel en het plaatsen van zonnecollectorsystemen voor het opwekken en benutbaar maken van energie.
Naar aanleiding van een onderzoek heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag van €59.450 en een boete van €29.725 opgelegd, omdat A BV gefactureerde btw niet heeft aangegeven. Na bezwaar heeft de Belastingdienst de naheffingsaanslag verminderd tot €59.167 en de boete tot €6.000. Rechtbank Den Haag heeft de boete verminderd tot €585.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31-12-2020
- Datum publicatie
- 11-02-2021
- Zaaknummer
- 18/00393
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Boekenonderzoek, correcties omzetbelasting en boete. Belanghebbende heeft gefactureerde omzetbelasting niet aangegeven. Vanwege het faillissement van haar afnemer verzoekt zij om verrekening van die omzetbelasting met de nageheven omzetbelasting. Dit wordt afgewezen. Verder maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de naheffingsaanslag dient te vervallen, omdat zij met de ontvanger zou hebben afgesproken dat de voorbelasting niet aan haar afnemer zou worden uitbetaald. De boete is terecht opgelegd, maar wordt verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00393
Uitspraak op het hoger beroep van
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 5 juli 2018, nummer BRE 17/2054, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
- in de administratie van belanghebbende zijn facturen uit 2013 aangetroffen, waarop omzetbelasting staat vermeld, die niet in de ingediende aangiften 2013 is verantwoord. De omzetbelasting op deze facturen beloopt in totaal € 56.700 (hierna: correctie 1);
- in 2012 is ten onrechte voorbelasting geclaimd, tot een bedrag van € 2.467, in verband met verricht schilderwerk (hierna: correctie 2); en
- op 15 januari 2016 is aan belanghebbende een brief gezonden waarin het voornemen tot het opleggen van een vergrijpboete vanwege voorwaardelijke opzet van 50% en de daarbij in aanmerking genomen gedragingen zijn meegedeeld en belanghebbende in de gelegenheid is gesteld binnen 14 dagen hierop te reageren.
Factuurdatum | Factuurnummer | Omschrijving | Omzet | BTW |
5 juli 2013 | [nummer 1] | Advieswerkzaamheden 2012 | € 18.000 | € 3.780 |
1 aug. 2013 | [nummer 2] | Advieswerkzaamheden 2012 | € 18.000 | € 3.780 |
1 sept. 2013 | [nummer 3] | Advieswerkzaamheden 2012 | € 18.000 | € 3.780 |
1 okt. 2013 | [nummer 4] | Advieswerkzaamheden 2012 | € 18.000 | € 3.780 |
15 juli 2013 | [nummer 5] | Advieswerkzaamheden jan-mrt 2013 | € 18.000 | € 3.780 |
15 juli 2013 | [nummer 6] | Advieswerkzaamheden jul-sept 2013 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 7] | Advieswerkzaamheden apr-jun 2014 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 8] | Advieswerkzaamheden 1e kw 2016 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 9] | Advieswerkzaamheden apr-jun 2016 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 10] | Advieswerkzaamheden 3e kw 2016 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 11] | Advieswerkzaamheden okt-dec 2016 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 12] | Advieswerkzaamheden jan-mrt 2015 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 13] | Advieswerkzaamheden apr-jun 2015 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 13] | Advieswerkzaamheden jul-sept 2015 | € 18.000 | € 3.780 |
22 okt. 2013 | [nummer 14] | Advieswerkzaamheden okt-dec 2015 | € 18.000 | € 3.780 |
Totaal | € 270.000 | € 56.700 |
3Geschil en conclusies van partijen
De nageheven omzetbelasting van correctie 2 is niet meer in geschil. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I Is terecht het bedrag van € 56.700 aan omzetbelasting van correctie 1 nageheven?
II Is de bij beschikking gegeven boete terecht opgelegd en, zo ja, is deze passend en geboden?
In incidenteel hoger beroep houdt partijen verdeeld of de Rechtbank de boete ter zake van de nageheven omzetbelasting van correctie 1 ten onrechte heeft vernietigd.
Belanghebbende is van mening dat de beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord en dat het incidenteel hoger beroep ongegrond dient te worden verklaard. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
I De nageheven omzetbelasting van correctie 1
‘4.1.1. De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de last rust om aannemelijk te maken dat correctie 1 terecht is.
De rechtbank overweegt dat op facturen in rekening gebrachte omzetbelasting moet worden aangegeven en voldaan. Nu dit niet is gebeurd, heeft de inspecteur het bedrag van € 56.700 – waarvan de hoogte niet in geschil is – terecht nageheven.
Dat belanghebbende het verzoek heeft ingediend maakt het voorgaande niet anders. Een dergelijk verzoek brengt niet mee dat omzetbelasting niet voldaan hoeft te worden, maar kan hooguit er toe leiden dat reeds voldane omzetbelasting wordt teruggekregen.
II De boete
Naar het oordeel van het Hof is de boete van 25% terecht opgelegd voor zover deze betrekking heeft op correctie 1. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende in 2013 facturen met berekening van omzetbelasting heeft uitgereikt en daarmee diende zij de in rekening gebrachte omzetbelasting op aangifte te voldoen. Daarmee kan haar grove schuld worden verweten. Het verweer van belanghebbende slaagt niet.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat [accountant] haar zou hebben geadviseerd de op de facturen van het derde en vierde kwartaal 2013 vermelde omzetbelasting niet aan te geven en niet te voldoen. Hier doet niet aan af, dat er met [accountant] een discussie is geweest of in plaats van facturen met omzetbelasting voorschotfacturen zouden hebben kunnen worden uitgereikt zonder vermelding van omzetbelasting. Feit is immers, dat belanghebbende facturen met omzetbelasting heeft uitgereikt. Bovendien lijkt die discussie betrekking te hebben op [A] en niet op belanghebbende.
Dat belanghebbende in de betreffende periode zou zijn geconfronteerd met ernstige ziektegevallen zowel bij [accountant] als haar eigen administrateur doet niet af aan het verwijt dat belanghebbende wordt gemaakt. Zij had maatregelen moeten treffen om te voorzien in het wegvallen van de interne boekhouder in, zoals de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, de periode 2010/2011. Dat [accountant] haar belangen niet goed zou hebben behartigd door ziektegevallen bij [accountant] disculpeert belanghebbende ook niet, omdat zijzelf haar aangiften opstelde en indiende en bovendien ook daarvoor geldt dat belanghebbende dan maatregelen had moeten treffen.
De Inspecteur heeft voorts terecht aangevoerd dat het overleg met de Ontvanger in augustus 2014 geen betrekking heeft gehad op onduidelijkheden over uitgereikte facturen van 2013. Het contact met de Ontvanger is pas geweest nadat de aangiften over het derde en vierde kwartaal 2013 zijn gedaan, namelijk in augustus 2014, en kan dus geen verklaring zijn voor de manier waarop de aangiften over het derde en vierde kwartaal 2013 (onjuist) zijn gedaan.
‘4.2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete van 25% terecht opgelegd voor zover deze betrekking heeft op correctie 2. Door ten onrechte voorbelasting terug te vragen ten aanzien van een factuur die kennelijk niet zag op voor belanghebbende verrichte werkzaamheden, heeft zij dermate lichtvaardig gehandeld dat het ten minste aan haar grove schuld is te wijten dat tot een bedrag van € 2.467 teveel omzetbelasting is verrekend dan wel aan haar is teruggegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een in laakbaarheid aan opzet grenzende handelwijze.
Belanghebbende stelt dat zij (…) op advies van haar adviseur, [accountant] , heeft gehandeld. Dit betoog ziet – naar de rechtbank begrijpt – in het bijzonder op correctie 1. (…) Zo het betoog wel ook op correctie 2 zou zien, is het voldoende onderbouwd.’
Het Hof sluit aan bij deze overwegingen van de Rechtbank en maakt deze tot de zijne.
‘4.2.9. Belanghebbende heeft bij boetebrief van 15 januari 2016 voor het eerst ervan kennisgenomen dat zij zou worden beboet. De rechtbank doet uitspraak op 5 juli 2018. Daarmee is een termijn verstreken van bijna 2,5 jaar en is de redelijke termijn van 2 jaar met (afgerond) een half jaar overschreden (undue delay). Dit geeft aanleiding tot matiging van de boete (…).’
– De boete wordt niet verminderd indien deze minder bedraagt dan € 200. In dat geval wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
– In alle andere gevallen wordt de vermindering bepaald met behulp van de volgende tabel:
Overschrijding redelijke termijn | Vermindering | Maximale vermindering |
0 tot 6 maanden | 5% | € 2.500 |
6 tot 12 maanden | 10% | € 5.000 |
12 tot 24 maanden | 15% | € 10.000 |
24 maanden en meer | 20% | € 20.000 |
Vergoeding van immateriële schade
Slotsom
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
5Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
- vermindert de boete tot € 5.400; en
- veroordeelt de Minister tot vergoeding aan belanghebbende van de aan de behandeling van het hoger beroep toerekenbare immateriële schade bepaald op € 250.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en W.A. Sijberden, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, als griffier.
De beslissing is in het openbaar zitting uitgesproken op 31 december 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op 12 januari 2021 aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
1 zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.3