Boetes vernietigd omdat Belastingdienst inhoud klikbrief had moeten delen met belanghebbende

Gevel reinigen hogedrukspuit hogedrukreiniger muren kozijnen

Boetes vernietigd omdat Belastingdienst inhoud klikbrief had moeten delen met belanghebbende

Belanghebbende heeft een onderneming in het reinigen, conserveren en hydrofoberen van gevels en kozijnen. Naar aanleiding van een klikbrief kondigt de Belastingdienst, zonder op enigerlei wijze melding te maken van (de inhoud van) de klikbrief, een bedrijfsbezoek bij belanghebbende aan. Geconstateerd is dat op diverse facturen het btw-identificatienummer van de afnemer ontbreekt. Het bezoek vormt de aanleiding voor derdenonderzoek en een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de btw-aangiften 2013 t/m 2016 bij belanghebbende, maar niet voor het geven door de Belastingdienst van openheid van zaken.

Als reactie op het voornemen van de Belastingdienst vergrijpboetes op te leggen, schrijft belanghebbende van opvatting te zijn dat het opleggen van een boete bij een naheffingsaanslag volgens staande jurisprudentie is aan te merken als een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM, dat de Belastingdienst belanghebbende (tijdig) op zijn rechten moet wijzen en deze moet eerbiedigen, en dat doordat de cautie niet is gesteld, geen vergrijpboete kan worden opgelegd.

Gerechtshof Den Haag komt met betrekking tot de (inhoud van de) klikbrief en de door de Belastingdienst naar aanleiding van de informatie in die brief ondernomen activiteiten tot een andere afweging dan Rechtbank Den Haag en acht het hoger beroep van belanghebbende gegrond. De Belastingdienst heeft, kennelijk bewust, belanghebbende elke mogelijkheid ontnomen, nu een en ander in het bijzonder gaat – gelet ook op de gedetailleerdheid van de verkregen, voor belanghebbende buitengewoon belastende, informatie – om een straf-/opsporingsonderzoek, zich ook maar enigszins te wapenen tegen de jegens hem gerezen verdenking niet alle inkomsten en omzet te hebben verantwoord. Aldus heeft de Belastingdienst naar belanghebbende in de sfeer van de straftoemeting geenszins de nodige zorgvuldigheid in acht genomen.

GerechtshofRechtbank

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
12-06-2020
Datum publicatie
21-10-2020
Zaaknummer
BK-19/00556 t/m BK-19/00558
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:7392, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is, net als bij de Rechtbank in geschil of de handelwijze van de Inspecteur moet leiden tot vernietiging van de aanslagen en, zo deze in stand blijven, tot vernietiging van de boetes.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-19/00556 t/m BK-19/00558

Uitspraak van 12 juni 2020
in het geding tussen:

[X] (h/o [A] ) te [Z] , belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 22 juli 2019, nummers SGR 19/314, SGR 19/316 en SGR 19/317.

Overwegingen
1. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard tegen: 1) de over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een verzamelinkomen van € 24.969, resulterend in € 9.129 te betalen, de bij beschikking opgelegde vergrijpboete van € 4.565 – zij het dat de boete is teruggebracht tot € 2.875, te weten 50 percent van € 5.749, daar de gecombineerde heffingskorting van € 3.380 abusievelijk in de grondslag van de boete was begrepen, in verband met welke aanpassing ook een vergoeding van proceskosten van € 498 is toegekend – en de bij beschikking berekende belastingrente van € 782, 2) de over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 50.693 en de bij beschikking berekende belastingrente van € 91 en 3) de over het tijdvak van 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 2.341, de bij beschikking opgelegde vergrijpboete van € 1.170 en de bij beschikking berekende belastingrente van € 200.

2. Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 47 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 259 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij op 30 december 2019 aan de Inspecteur doorgezonden brief van 23 december 2019 met bijlage, de Inspecteur heeft gereageerd bij op 2 april 2020 aan belanghebbende doorgezonden brief van 31 maart 2020 en belanghebbende heeft bij op 27 mei 2020 aan de Inspecteur doorgezonden brief van 26 mei 2020 een pleitnota met bijlage in het geding gebracht.

4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 5 juni 2020. Partijen zijn verschenen.

5. Belanghebbende drijft sinds 2012 een onderneming in het reinigen, conserveren en hydrofoberen van gevels en kozijnen. Naar aanleiding van een door de Belastingdienst op 24 april 2017 ontvangen, zeer gedetailleerd ingestoken en behoorlijk veel informatie over de fiscale handelwijze van belanghebbende verschaffende klikbrief (een e-mail), inhoudend het precies aangeven van door belanghebbende gepleegde belastingontduiking van 2013 tot en met 2016, kondigt de Inspecteur, zonder op enigerlei wijze melding te maken van (de inhoud van) de klikbrief, bij brief van 25 oktober 2017 een bedrijfsbezoek bij belanghebbende aan, dat op 14 november 2017 plaatsvindt en waarvan de bevindingen worden neergelegd in een rapport van 22 februari 2018. Geconstateerd is dat op diverse facturen het btw-identificatienummer van de afnemer ontbreekt. Het bezoek vormt de aanleiding voor derdenonderzoek en een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 bij belanghebbende, maar niet voor het geven door de Inspecteur van openheid van zaken. De uitgebrachte (concept)rapporten geven de voor dergelijke onderzoeken gebruikelijke standaardzinnen weer, maar maken (nog steeds) geen melding van de oorzaak van of de aanleiding voor de onderzoeken. Wel worden de onderwerpelijke aanslagen en vergrijpboetes aangekondigd. Op 29 mei 2018 heeft belanghebbende inzage gehad in het dossier. Als reactie op het voornemen van de Inspecteur vergrijpboetes op te leggen, schrijft belanghebbende van opvatting te zijn dat het opleggen van een boete bij een naheffings- c.q. navorderingsaanslag volgens staande jurisprudentie is aan te merken als een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, dat de Inspecteur belanghebbende (tijdig) op zijn rechten moet wijzen en deze moet eerbiedigen, en dat doordat de cautie niet is gesteld, geen vergrijpboete kan worden opgelegd. De Inspecteur heeft op 25 juni 2018 het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan belanghebbende gestuurd met de mededeling dat hij voornemens is te handelen als vermeld.

6. De Rechtbank heeft overwogen:

“(…)

6. In geschil is of de aanslagen en de vergrijpboeten in stand kunnen blijven.

7. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake, evenmin als van strijd met het nemo tenetur beginsel van het EVRM. Het stond [de Inspecteur] vrij de ’klikinfo’ te verifiëren middels een bedrijfsbezoek, een derdenonderzoek en een boekenonderzoek. [De Inspecteur] is anders dan [belanghebbende] stelt niet verplicht direct een boekenonderzoek in te stellen zonder voorafgaand bedrijfsbezoek. Anders dan [belanghebbende] stelt behoefde [de Inspecteur] geen startinfo te ‘witten’; [de Inspecteur] beschikt over een ruime controlebevoegdheid die hij binnen de grenzen van het betamelijke heeft toegepast. [Belanghebbende] is ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht de informatie die van belang kan zijn voor zijn belastingheffing aan [de Inspecteur] te verstrekken. De aanslagen en boeten zijn gestoeld op materiaal dat onafhankelijk van de wil van [belanghebbende] bestaat en niet op door [belanghebbende] afgelegde verklaringen. Dat [de Inspecteur] de cautie niet aan [belanghebbende] heeft gegeven kan dan ook zonder gevolgen blijven. Wilsonafhankelijk materiaal kan gebruikt worden voor de belastingheffing en voor de boeteoplegging (zie HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8179 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1359). Van onrechtmatig verkregen bewijs acht de rechtbank geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de aanslagen of boeten overigens naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

7. In hoger beroep is, net als bij de Rechtbank, in geschil of de handelwijze van de Inspecteur moet leiden tot vernietiging van de aanslagen en, zo deze in stand blijven, tot vernietiging van de boetes. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt, inhoudende dat de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslag en de beschikkingen belastingrente in stand blijven en dat, als sprake is van onzorgvuldig handelen van de Inspecteur jegens belanghebbende, de boetes worden vastgesteld op tien percent (in plaats van 50 percent).

8. Het Hof komt, gelet op het geheel van beschikbare gegevens met betrekking tot de (inhoud van de) klikbrief en de door de Inspecteur naar aanleiding van de informatie in die brief ondernomen activiteiten, tot een andere afweging dan de Rechtbank en acht het hoger beroep van belanghebbende gegrond. Bij dat oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat de Inspecteur door belanghebbende, hoewel daartoe op zich beoordeeld en volgens de bestaande ambtelijke instructies alle aanleiding bestond, niet van het werkelijke doel van het bedrijfsonderzoek en het boekenonderzoek, te weten uitsluitend het verifiëren van de van een derde verkregen informatie, op de hoogte te brengen, belanghebbende volstrekt in de waan heeft gelaten, wat ook blijkt uit de in beide rapporten – dus in wezen in strijd met de werkelijkheid – verwoorde aanleiding voor de onderzoeken, dat het gaat om standaardonderzoeken. Door zo te handelen heeft de Inspecteur, kennelijk bewust, belanghebbende elke mogelijkheid ontnomen, nu een en ander in het bijzonder gaat – gelet ook op de gedetailleerdheid van de verkregen, voor belanghebbende buitengewoon belastende, informatie – om een straf-/opsporingsonderzoek, zich ook maar enigszins te wapenen tegen de jegens hem gerezen verdenking niet alle inkomsten en omzet te hebben verantwoord. Aldus heeft de Inspecteur naar belanghebbende in de sfeer van de straftoemeting geenszins de nodige zorgvuldigheid in acht genomen.

9. Voor dat geval staat tussen partijen vast dat, onder instandhouding van de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslag en de beschikkingen belastingrente, de boetes moeten worden teruggebracht tot tien percent.

10. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De kosten stelt het Hof, in overeenstemming met wat partijen op de zitting hebben bevestigd, vast op € 2.100 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep: 4 punten à € 525 x 1 (gewicht). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

11. De Inspecteur dient belanghebbende de griffierechten van in totaal € 306 (€ 47 + € 259) te vergoeden.

Beslissing
Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– bevestigt de uitspraken van de Inspecteur die zien op de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslag en de beschikkingen belastingrente,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur die zien op de boetebeschikkingen,

– wijzigt de boetebeschikkingen en stelt de boetes vast op 10 percent,

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.100, en

– gelast de Inspecteur de griffierechten van € 306 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door J.T. Sanders, U.E. Tromp en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 12 juni 2020, met de nodige coronabeperkingen, in het openbaar uitgesproken.

wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Visser

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze uitspraak kan zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Wanneer die personen geen gebruik willen maken van digitaal procederen, sturen zij het beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2. Alleen bij procederen op papier: het cassatieberoepschrift moet ondertekend zijn;
3. Het cassatieberoepschrift moet ten minste vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. De indiener zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

ECLI:NL:GHDHA:2020:1201

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22-07-2019
Datum publicatie
13-09-2019
Zaaknummer
AWB – 19 _ 314
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1201, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
In geschil is of de aanslagen en de vergrijpboeten in stand kunnen blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake, evenmin als van strijd met het nemo tenetur beginsel van het EVRM. Dat verweerder de cautie niet aan eiser heeft gegeven kan dan ook zonder gevolgen blijven. Wilsonafhankelijk materiaal kan gebruikt worden voor de belastingheffing en voor de boeteoplegging (zie HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8179 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1359). Van onrechtmatig verkregen bewijs acht de rechtbank geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de aanslagen of boeten overigens naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Het beroep is ongegrond.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 16-09-2019
V-N Vandaag 2019/2059
FutD 2019-2457
NLF 2019/2254 met annotatie van Iris de Roos
NTFR 2019/2806 met annotatie van mr. N. ten Broek
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 19/314, 19/316 en 19/317

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
22 juli 2019 in de zaken tussen
[EISER]”, wonende te [PLAATS], eiser
(gemachtigde: mr. P.W. Lenos),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 4, 6 en 21 december 2018 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015, de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016 (hierna: de aanslagen) en de bij beschikkingen aan eiser opgelegde vergrijpboeten en in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde en [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C].

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen
1. Eiser drijft sinds 2012 een onderneming in het reinigen, conserveren en hydrofoberen van gevels en kozijnen.

2. Verweerder heeft op 24 april 2017 een email ontvangen van een anoniem persoon, waarin eiser wordt beticht van belastingontduiking in de jaren 2013 tot en met 2016.

3. Bij brief van 25 oktober 2017 heeft verweerder een bedrijfsbezoek bij eiser aangekondigd, dat op 14 november 2017 heeft plaatsgevonden. Van het bedrijfsbezoek is op 22 februari 2018 een rapport opgemaakt. Er is geconstateerd dat op diverse facturen het btw-identificatienummer van de afnemer ontbreekt.

4. Na dit bedrijfsbezoek heeft verweerder eveneens op 14 november 2017 een derdenonderzoek uitgevoerd bij één van eisers opdrachtgevers (afnemers).

5. Bij brief van 20 februari 2018 aan eiser heeft verweerder een boekenonderzoek omzetbelasting aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. Op 25 juni 2018 heeft verweerder het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan eiser gestuurd en eiser medegedeeld dat hij een vergrijpboete van 50% voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting zal opleggen. In het rapport staat onder meer:

“1.1. Het onderzoek

Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over het tijdvak

1 januari 2013 tot en met 31 december 2016.

Het onderzoek beperkt zich tot:

• het beoordelen van het ondernemerschap voor de omzetbelasting;

de aansluiting tussen de aangiften en de administratie;

• de tijdigheid van de aangifte(n);

• de juistheid en tijdigheid van de In aftrek gebrachte voorbelasting; en

• het beoordelen van de administratieve verplichtingen van artikel 52 Algemene wat

inzake rijksbelastingen (hierna te noemen AWR).

Het onderzoek is uitgebreid met de inkomensheffing van het belastbaar Inkomen box 1 voor

de jaren 2015 en 2016. De aangiften Inkomensheffing zijn niet gecontroleerd.”

(…)

1.3.
Verloop onderzoek

Het onderzoek is begonnen met een bedrijfsgesprek d.d. 14 november 2017 op het

kantooradres van de adviseur. (…). Tijdens dit gesprek hebben wij inzicht verkregen in hoeverre er binnen de onderneming van belastingplichtige al dan niet voldoende waarborgen zijn om te komen tot juiste en volledige aangiften. Er zijn ook onderdelen van de administratie samen doorgenomen om zaken duidelijker te krijgen. Een verslag van het bedrijfsgesprek is opgesteld en aangeboden aan belastingplichtige.

In het bijzonder de wijze van factureren gaf ons aanleiding om een derdenonderzoek uit te voeren bij één van de opdrachtgevers van belastingplichtige. Het resultaat daarvan heeft geleid tot een onderzoek betreffende de omzetbelasting. Namelijk, op een bij de opdrachtgever aangetroffen factuur van belastingplichtige bleek een ander bankrekeningnummer genoemd te worden dan het bij ons bekende zakelijke rekeningnummer.

Belastingplichtige is tijdens het onderzoek geconfronteerd met onze bevindingen en wij hebben hem gevraagd de bankafschriften van het “onbekende” bankrekeningnummer ter inzage te overhandigen. Belastingplichtige heeft hier gehoor aan gegeven en middels zijn adviseur zijn deze per e-mail verstrekt. Geconcludeerd kan worden dat er in de jaren 2015 en 2016 zakelijke activiteiten hebben plaatsgevonden die buiten de boekhouding zijn gebleven. De adviseur deelde deze conclusie en heeft een overzicht opgesteld van de verzwegen omzet. De bijbehorende facturen zijn niet aangetroffen. Zie verder rapportonderdeel 3.5.

(…)

3.5.
Omzet 2015 en 2016

Uit het onderzoek is gebleken dat de omzet over de jaren 2015 en 2016 niet volledig is aangegeven. Aan de hand van de overlegde bankafschriften en de omschrijvingen is er in 2015 voor € 26.965 inclusief € 1.260 BTW en in 2016 € 12.072,15 inclusief € 1.081,50 BTW gefactureerd dat buiten de administratie is gebleven. (…)”

6. In geschil is of de aanslagen en de vergrijpboeten in stand kunnen blijven.

7. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake, evenmin als van strijd met het nemo tenetur beginsel van het EVRM. Het stond verweerder vrij de “klikinfo” te verifiëren middels een bedrijfsbezoek, een derdenonderzoek en een boekenonderzoek. Verweerder is anders dan eiser stelt niet verplicht direct een boekenonderzoek in te stellen zonder voorafgaand bedrijfsbezoek. Anders dan eiser stelt behoefde verweerder geen startinfo te “witten’; verweerder beschikt over een ruime controlebevoegdheid die hij binnen de grenzen van het betamelijke heeft toegepast. Eiser is ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht de informatie die van belang kan zijn voor zijn belastingheffing aan verweerder te verstrekken. De aanslagen en boeten zijn gestoeld op materiaal dat onafhankelijk van de wil van eiser bestaat en niet op door eiser afgelegde verklaringen. Dat verweerder de cautie niet aan eiser heeft gegeven kan dan ook zonder gevolgen blijven. Wilsonafhankelijk materiaal kan gebruikt worden voor de belastingheffing en voor de boeteoplegging (zie HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8179 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1359). Van onrechtmatig verkregen bewijs acht de rechtbank geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de aanslagen of boeten overigens naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding .

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van

mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,

2500 EH Den Haag.

ECLI:NL:RBDHA:2019:7392