Brochures gelet op verschijningsvorm en inhoud naar spraakgebruik en maatschappelijke opvattingen geen boeken

drukkerij afdrukken brochures printen

Brochures gelet op verschijningsvorm en inhoud naar spraakgebruik en maatschappelijke opvattingen geen boeken

Drukkerij X BV drukt en levert onder meer brochures voor diverse Ministeries. De brochures zijn van informatieve aard en dienen geen reclamedoelen. Zij bevatten een verschillend aantal pagina’s, doch niet meer dan 32, zij zijn veelal van half A-4 formaat en in het midden naar elkaar toegevouwen en het geheel is aan elkaar geniet. De brochures zijn niet bij de boekhandel verkrijgbaar. X BV heeft over de vergoedingen ter zake van de levering van de brochures het verlaagde btw-tarief in rekening gebracht en voldaan.

Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat de brochures, gelet op de verschijningsvorm en hun inhoud, naar spraakgebruik en maatschappelijke opvattingen niet als boeken in de zin van post a30 Tabel I Wet OB kunnen worden aangemerkt.

Voor de beantwoording van de vraag of een geschrift als een boek moet worden aangemerkt, dient volgens de Hoge Raad op verschillende kenmerken daarvan acht te worden geslagen, zoals de omvang en de inhoud, de wijze waarop de bladen tot een geheel zijn verbonden en de mate waarin ook overigens de uiterlijke verschijningsvorm overeenkomt met de gebruikelijke vorm waarin boeken verschijnen. Daarbij dienen de kenmerken in hun onderlinge samenhang te worden bezien, zodat niet kan worden gezegd dat aan één van deze kenmerken doorslaggevende betekenis toekomt. Niet kan worden gezegd dat het Hof met haar oordeel de vorenvermelde regels heeft miskend, of daaraan een onjuiste toepassing heeft gegeven.

De omstandigheid dat het bedrag van niet voldane btw gering is in verhouding tot het bedrag aan wel voldane btw, sluit niet uit dat sprake kan zijn van grove schuld. Met betrekking tot het niet nakomen van wettelijke verplichtingen kan X BV zich niet disculperen door zich te beroepen op het niet ingewerkt zijn van haar personeel.

Hoge Raad

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19-04-1995
Datum publicatie
29-11-2002
Zaaknummer
30457
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Cassatie
Inhoudsindicatie

Wetsverwijzingen
Wijzigingswet Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (limitering van alimentatie na scheiding) 30
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
BNB 1995/183
FED 1995/351
WFR 1995/637
V-N 1995/1694, 22 met annotatie van Redactie
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 1994 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1986 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag van ƒ 108.967,– aan enkelvoudige belasting en ƒ 5.026,– aan verhoging, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak en dit besluit heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende, exploitante van een drukkerij, drukt en levert onder meer brochures voor diverse Ministeries. De brochures zijn van informatieve aard en dienen geen reclamedoelen. Zij bevatten een verschillend aantal pagina’s, doch niet meer dan 32, zij zijn veelal van half A-4 formaat en in het midden naar elkaar toegevouwen en het geheel is aan elkaar geniet. De brochures zijn niet bij de boekhandel verkrijgbaar. Belanghebbende heeft in het naheffingstijdvak over de vergoedingen ter zake van de levering van de brochures omzetbelasting naar het lage tarief in rekening gebracht en voldaan. De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat het normale tarief van toepassing is, de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. In de aanslag is een correctie ter zake van privé-gebruik auto begrepen, waarop de verhoging betrekking heeft.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderhavige brochures, gelet op de verschijningsvorm en hun inhoud, naar spraakgebruik en maatschappelijke opvattingen niet als boeken in de zin van letter a, post 30, van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel I kunnen worden aangemerkt.

3.3. Tegen dit oordeel richt zich middel I met het betoog dat de onderhavige drukwerken dunne boekjes zijn, derhalve boeken in de zin van de tabelpost, en dat deze tabelpost geen voorwaarde stelt ten aanzien van de omvang van een boek.

3.4. Voor de beantwoording van de vraag of een geschrift als een boek moet worden aangemerkt, dient op verschillende kenmerken daarvan acht te worden geslagen, zoals de omvang en de inhoud, de wijze waarop de bladen tot een geheel zijn verbonden en de mate waarin ook overigens de uiterlijke verschijningsvorm overeenkomt met de gebruikelijke vorm waarin boeken verschijnen. Daarbij dienen de kenmerken in hun onderlinge samenhang te worden bezien, zodat niet kan worden gezegd dat aan één van deze kenmerken doorslaggevende betekenis toekomt.

3.5. Het hiervóór in 3.2 weergegeven oordeel wordt door middel I tevergeefs bestreden, aangezien niet kan worden gezegd dat het Hof met dit oordeel de vorenvermelde regels heeft miskend, of daaraan een onjuiste toepassing heeft gegeven.

3.6. Het Hof heeft de opgelegde boete van 25% van de ter zake van het privé-gebruik auto nageheven belasting, gelet op de ernst van het feit, passend en geboden geacht.

3.7. Middel II betoogt dat het verzuim van belanghebbende betrekking heeft op een, zeker in relatieve zin, minder groot belang, en dat het gepleegde verzuim belanghebbende overigens niet mag worden aangerekend, zodat hier sprake is van een verschoonbare onzorgvuldigheid. Dit betoog gaat niet op. De omstandigheid dat het bedrag van niet voldane belasting gering is in verhouding tot het bedrag aan wel voldane belasting, sluit niet uit dat sprake kan zijn van grove schuld. Voorts geeft het oordeel van het Hof dat belanghebbende tenminste grove, dat wil zeggen in laakbaarheid aan opzet grenzende, onachtzaamheid is te verwijten, ook al bracht de regeling van de omzetbelasting met betrekking tot het privé-gebruik van auto’s problemen mee en ook al had bij belanghebbende, nadat haar eerder de regeling was uitgelegd, een personeelswisseling in de administratie plaatsgevonden, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Met betrekking tot het niet nakomen van wettelijke verplichtingen kan belanghebbende zich niet disculperen door zich te beroepen op het niet ingewerkt zijn van haar personeel. Het oordeel kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt dan ook.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 19 april 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

ECLI:NL:HR:1995:AA1523