Btw-teruggaaf zonnepanelen geweigerd omdat belanghebbende al ondernemer was en aangifte had gedaan
Het verzoek om btw-teruggaaf kan op drie manieren worden opgevat:
- als een verzoek om teruggaaf als bedoeld in art 31 Wet OB,
- als een bezwaar tegen de voldoening op aangifte of
- als een verzoek om ambtshalve teruggaaf.
1. Als een verzoek om teruggaaf
Dan is het beroep ongegrond omdat door de Belastingdienst terecht btw-teruggaaf is geweigerd, omdat niet aan de eis in art 31 lid 1 Wet OB kan worden voorbijgegaan dat een verzoek om teruggaaf bij de aangifte voor het desbetreffende tijdvak wordt gedaan. Hier heeft belanghebbende eerder al aangifte gedaan voor het desbetreffende kwartaal. Dat die aangifte zag op het administratiekantoor van belanghebbende maakt dat niet anders. Er is sprake van één ondernemerschap en twee verschillende ondernemingsactiviteiten. Het is niet zo dat de mogelijkheid van aftrek pas is ontstaan door het arrest Fuchs van het Hof van Justitie (of de daaropvolgende reactie(s) van de Staatssecretaris).
2. Als een bezwaar tegen de voldoening op aangifte
Dan is het beroep eveneens ongegrond omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard nu niet binnen de termijn bezwaar is gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat belanghebbende eerder geen reden had om bezwaar te maken, kan dat niet anders maken.
3. Als een verzoek om ambtshalve teruggaaf
Dan is de rechtbank onbevoegd nu tegen die beslissing geen bezwaar en beroep openstaat.
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 02-10-2019
- Datum publicatie
- 06-12-2019
- Zaaknummer
- AWB – 19 _ 509
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Artikel 31 Wet OB, artikel 6:11 Awb, artikel 65 AWR. Teruggaaf omzetbelasting in verband met zonnepanelen geweigerd omdat belanghebbende ook al uit andere hoofde ondernemer was en aangifte had gedaan.
Het verzoek om teruggaaf omzetbelasting kan op drie manieren worden opgevat: i) als een verzoek om teruggaaf als bedoeld in artikel 31 Wet OB, ii) als een bezwaar tegen de voldoening op aangifte of iii) als een verzoek om ambtshalve teruggaaf.
Voor zover het beroep betrekking heeft op i) is het beroep ongegrond omdat door de inspecteur terecht teruggaaf is geweigerd, nu niet aan de eis in artikel 31, eerste lid van de Wet OB kan worden voorbijgegaan dat een verzoek om teruggaaf bij de aangifte voor het desbetreffende tijdvak wordt gedaan. Hier heeft belanghebbende eerder al aangifte gedaan voor het desbetreffende kwartaal. Dat die aangifte zag op het administratiekantoor van belanghebbende maakt dat niet anders. Er is sprake van één ondernemerschap en twee verschillende ondernemingsactiviteiten. Het is niet zo dat de mogelijkheid van aftrek pas is ontstaan door het arrest Fuchs van het Hof van Justitie (of de daaropvolgende reactie(s) van de Staatssecretaris).
Voor zover het beroep betrekking heeft op ii) is het beroep eveneens ongegrond omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard nu niet binnen de termijn bezwaar is gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat belanghebbende eerder geen reden had om bezwaar te maken, kan dat niet anders maken.
Voor zover het beroep betrekking heeft op iii) is de rechtbank onbevoegd nu tegen die beslissing geen bezwaar en beroep openstaat.
- Wetsverwijzingen
- Wet op de omzetbelasting 1968 31
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet inzake rijksbelastingen 65 - Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/509
uitspraak van 2 oktober 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De beslissingen in de brief van de inspecteur van 1 november 2018 naar aanleiding van het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting in het tijdvak 1 juli 2012 tot en met 30 september 2012.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, [A], en namens de inspecteur, [verweerder].
1Beslissing
De rechtbank:
– verklaart het beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van het teruggaafverzoek en de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;
– verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op de beslissing om geen ambtshalve teruggaaf te verlenen.
2Gronden
Een verzoek zoals belanghebbende heeft gedaan, kan – voor zover hier van belang – juridisch op drie manieren worden opgevat:
i) als een verzoek om teruggaaf als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB);
(ii) als een bezwaar tegen de voldoening op aangifte over het derde kwartaal van 2012;
(iii) als een verzoek om ambtshalve teruggaaf als bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank zal hierna op al deze varianten ingaan. Het verdient daarbij opmerking dat in de brief van 1 november 2018 expliciet beslissingen zijn genomen over varianten (ii) en (iii), maar niet over variant (i). In de brief ligt echter (impliciet) besloten dat de inspecteur van oordeel is dat ook op basis van variant (i) geen recht op teruggaaf bestaat. Uit wat partijen aanvoeren begrijpt de rechtbank dat partijen willen dat de rechtbank ook een oordeel geeft over die beslissing (rechtstreeks beroep).
Verzoek om teruggaaf als bedoeld in artikel 31 van de Wet OB
Belanghebbendes betoog dat de zonnepanelen in privé zijn aangekocht en niet in het kader van het administratiekantoor, kan daaraan niet afdoen.
Allereerst verdient opmerking dat, mogelijk anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, de ondernemers/ondernemingsbegrippen voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting niet gelijk zijn. Dat de kosten voor zonnepanelen voor de inkomstenbelasting niet als zakelijke kosten van zijn administratiekantoor zouden zijn geaccepteerd, zoals belanghebbende aanvoert, is daarom niet direct van belang.
Voor de omzetbelasting is de aankoop door belanghebbende van zonnepanelen niet een ‘privé-aankoop’. Als dat wel zo zou zijn, dan zou sowieso geen recht op teruggaaf van omzetbelasting bestaan. Voor de omzetbelasting gebeurt de aankoop door belanghebbende van de zonnepanelen als ondernemer in verband met de teruglevering van energie aan de energieleverancier. Die energielevering is een ondernemersactiviteit. Belanghebbende heeft daarnaast ook een andere ondernemersactiviteit, namelijk het administratiekantoor.
Belanghebbendes betoog kan zo begrepen worden dat het inhoudt dat de aangifte die is gedaan voor het derde kwartaal van 2012 zag op het administratiekantoor, dat die aangifte niet geldt voor de energieleveringsactiviteiten en dat dus alsnog een verzoek om teruggaaf kan worden gedaan voor dat kwartaal in verband met de zonnepanelen. Dit betoog kan belanghebbende niet helpen. Voor de omzetbelasting is hier namelijk sprake van één ondernemer met twee verschillende ondernemingsactiviteiten en een aangifte moet worden gedaan (en wordt geacht te zijn gedaan) door een ondernemer voor al zijn activiteiten. Aangezien eerder aangifte is gedaan voor het derde kwartaal van 2012, kan dus (zie 2.6.2) niet alsnog op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wet OB teruggaaf worden verleend.
Bezwaar tegen de voldoening
Ambtshalve teruggaaf
Proceskostenveroordeling
Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van P. van der Hoeven, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
1 Vgl. HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368, BNB 2004/293, HR 18 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AM3206, rov. 3.3, en HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3465.