BV maakt niet aannemelijk dat economische activiteiten zijn verricht

Akkerbouw landbouw tractor trekker boerenbedrijf

BV maakt niet aannemelijk dat economische activiteiten zijn verricht

Een BV heeft circa 18 hectare grond gekocht van de echtgenote van de DGA. De BV heeft de grond eind 2015 verkocht en geleverd aan particulieren en hierbij btw in rekening gebracht en afgedragen. De echtgenote is tot en met heden nog juridisch eigenaar van een bedrijfswoning met gebouwen, erf, ondergrond en akkerland. Op het akkerland worden gewassen verbouwd door een akkerbouwbedrijf. Bij de btw-aangiftes 2016 en 2017 heeft de BV geen omzet opgegeven en is uitsluitend voorbelasting in aftrek gebracht. In de jaarrekening over het jaar 2016 staat dat de BV in 2016 geen activiteiten heeft ontplooid.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst het standpunt ingenomen dat er met ingang van 2016 geen sprake meer is van ondernemerschap voor de btw.

De BV stelt ondernemer te zijn voor de btw, omdat zij diensten heeft verricht in opdracht van de echtgenote, waaronder in het bijzonder de opdracht om het akkerland te bestemmen voor woningbouw. De BV stelt voorts verbonden te zijn met de het akkerbouwbedrijf, waaraan de BV € 280.000 ter beschikking heeft gesteld in de vorm van een rekening-courant lening. De BV stelt verder dat de in aftrek gebrachte voorbelasting ziet op facturen die uiteindelijk naar verwachting leiden tot met btw belaste omzet, waarbij haar diensten naar verwachting als makelaardij of bemiddeling zijn aan te merken.

Op de BV rust de bewijslast om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat zij economische activiteiten heeft verricht. Daarin is zij volgens de rechtbank niet geslaagd. Door de BV zijn geen bescheiden overgelegd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij in 2016 en 2017 diensten heeft verricht of een vergoeding heeft ontvangen of bedongen. Ook is door de BV in 2016 en 2017 geen omzet aangegeven en geen btw afgedragen en heeft de adviseur van de BV in het kader van het boekenonderzoek verklaard dat de BV na 2015 geen belaste activiteiten meer heeft verricht. Dat de BV als rechtspersoon is blijven bestaan na de verkoop van de grond eind 2015, maakt niet dat de BV automatisch ondernemer voor de btw is gebleven.

Rechtbank
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
01-07-2020
Datum publicatie
14-09-2020
Zaaknummer
AWB – 19 _ 6223
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting, in geschil of eiseres ondernemer is voor de omzetbelasting, aftrek van voorbelasting, verzuimboete.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/6223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.P. Keulers),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 (de naheffingsaanslag). Bij beschikking heeft verweerder een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 16 augustus 2019 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020.

Namens eiseres zijn de gemachtigde, [A] en [B] verschenen. Namens verweerder zijn [C] en [D] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. De activiteiten van eiseres bestaan volgens de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit het verkrijgen, vervreemden en exploiteren van onroerende zaken en andere vermogenswaarden, waaronder begrepen de ontwikkeling en realisatie van projecten.

2. Alle aandelen in eiseres worden gehouden door Stichting bevordering zelfrealisatie [Stichting] (de stichting). De bestuurder van de stichting is [B] (de bestuurder). De echtgenoot van de bestuurder is [A] .

3. Voorafgaand aan 2016 heeft eiseres circa 18 hectare grond (de grond) gekocht van
[A] . De grond is geleverd aan de stichting en eiseres kon hierover beschikken. Eiseres heeft de grond eind 2015 verkocht en geleverd aan particulieren en hierbij btw in rekening gebracht en afgedragen.

4. [A] is tot en met heden nog juridisch eigenaar van een bedrijfswoning aan de [weg] [nummer] te [plaats] , met gebouwen, erf, ondergrond en akkerland van circa 7.500 m² (het akkerland). Op het akkerland worden gewassen verbouwd door Vof Akkerbouwbedrijf [naam] (de vof).

5. Bij de aangiftes omzetbelasting over de jaren 2016 en 2017 heeft eiseres geen omzet opgegeven en is uitsluitend voorbelasting in aftrek gebracht. In de jaarrekening over het jaar 2016 staat dat eiseres in 2016 geen activiteiten heeft ontplooid.

6. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017. De bevindingen daarvan zijn opgenomen in het controlerapport van 2 oktober 2018 waarin – voor zover van belang – is opgenomen:

“Zoals reeds genoemd bij punt 2.2. heeft [de adviseur van eiseres] verklaard dat er na de verkoop van een bouwterrein in het 3e kwartaal 2015 geen belaste activiteiten meer zijn verricht in de B.V. (….) Ingaande het jaar 2016 wordt er geen omzet meer gegenereerd. Er zijn na 2015 geen prestaties verricht om een maatschappelijke behoefte te bevredigen.”

7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder het standpunt ingenomen dat er met ingang van 2016 geen sprake meer is van ondernemerschap voor de omzetbelasting.

Geschil
8 In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Specifiek in geschil is of eiseres in 2016 en 2017 ondernemer is voor de omzetbelasting en zo ja, of en in hoeverre eiseres voorbelasting in aftrek kan brengen.

9 Eiseres stelt ondernemer te zijn voor de omzetbelasting. Eiseres stelt diensten te hebben verricht in opdracht van [A] , waaronder in het bijzonder de opdracht om het akkerland te bestemmen voor woningbouw. Eiseres stelt voorts verbonden te zijn met de vof, waaraan eiseres € 280.000 ter beschikking heeft gesteld in de vorm van een rekening-courant lening. Eiseres stelt verder dat de in aftrek gebrachte voorbelasting ziet op facturen die uiteindelijk naar verwachting leiden tot met btw belaste omzet, waarbij de diensten van eiseres naar verwachting als makelaardij of bemiddeling zijn aan te merken. Eiseres concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

10. Verweerder stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat eiseres geen ondernemer is voor de omzetbelasting en geen recht op aftrek van voorbelasting heeft. Verweerder concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslag, boetebeschikking en rentebeschikking.

Beoordeling van het geschil

Ondernemerschap

11. Uit artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn 2006/112/EG (Btw-richtlijn) volgt dat als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. In zijn arrest van 27 augustus 1985, ECLI:NL:HR:1985:BH0264, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Nederlandse wetgever aan het in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) gebezigde begrip bedrijf geen andere betekenis heeft willen toekennen dan toekomt aan het begrip economische activiteit zoals gehanteerd in artikel 4 van de Zesde richtlijn (het huidige artikel 9 van de Btw-richtlijn).

12. Het begrip economische activiteit veronderstelt onder meer dat belastbare handelingen worden verricht, dat wil zeggen dat de uitoefening van de activiteit tot gevolg heeft dat een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, aanhef en letters a, b of c, van de Wet OB plaatsvindt (Hoge Raad 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1836). Daarvan is sprake wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van een dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst (Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 2016, ECLI:EU:C:2016:334, Gemeente Borsele, overweging 24).

13. Op eiseres rust de bewijslast om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat zij in 2016 en 2017 economische activiteiten heeft verricht. Daarin is zij niet geslaagd. Door eiseres zijn geen bescheiden overgelegd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat eiseres in 2016 en 2017 in opdracht van [A] diensten heeft verricht, zoals het monitoren van de ontwikkelingen omtrent de bestemmingsplannen. Evenmin is gesteld of gebleken dat eiseres voor deze eventuele diensten een vergoeding heeft ontvangen of bedongen. Ook is door eiseres in 2016 en 2017 geen omzet aangegeven en geen omzetbelasting afgedragen en heeft de adviseur van eiseres in het kader van het boekenonderzoek verklaard dat eiseres na 2015 geen belaste activiteiten meer heeft verricht. Dat eiseres als rechtspersoon is blijven bestaan na de verkoop van de grond eind 2015, maakt niet dat eiseres automatisch ondernemer voor de omzetbelasting is gebleven.

14. De stelling van eiseres dat zij mede ondernemer is vanwege haar verbondenheid met de vof, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft deze stelling niet met bescheiden onderbouwd en verweerder heeft overigens gemotiveerd weersproken dat eiseres als vennoot tot de vof is toegetreden. De rechtbank voegt daaraan toe dat het als vennoot deelnemen in een vof op zich geen economische activiteit is (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juli 2015, zaak C108/14, Beteiligungsgesellschaft Larentia + Minerva mbH & Co. KG, ECLI:EU:C:2015:496). Dat eiseres een rekening-courant lening aan de vof ter beschikking heeft gesteld, kan voorts niet leiden tot aftrek van voorbelasting, aangezien een eventuele vergoeding voor de rekening-courant lening is vrijgesteld van btw.

15. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiseres dat de in aftrek gebrachte voorbelasting ziet op facturen die uiteindelijk naar verwachting leiden tot met btw belaste omzet, waarbij de diensten van eiseres naar verwachting als makelaardij of bemiddeling zijn aan te merken. Uit het Rompelman-arrest (Hof van Justitie EG 14 februari 1985, ECLI:EU:C:1985:74) volgt dat ook recht op aftrek van voorbelasting bestaat wanneer sprake is van gebruik voor voorgenomen belaste handelingen. Voor de (voor)aftrek van de omzetbelasting op de kosten van de voorbereidingshandelingen is het niet van belang dat de belaste handelingen uiteindelijk niet hebben plaatsgevonden (Hof van Justitie EG 29 februari 1996, ECLI:EU:C:1996:67). Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan het ook ter zitting geuite voornemen van W. Groeneveld en zijn echtgenote om op het moment dat het akkerland ontwikkeld en bebouwd kan worden eiseres daarin een rol te laten spelen, zijn er op dit moment onvoldoende concrete voornemens en afspraken om op basis daarvan te oordelen dat eiseres ondernemer is gebleven. Eiseres heeft geen enkele aanspraak op het akkerland en nog onbekend is wat de rol van eiseres zal zijn indien het akkerland ontwikkeld zal gaan worden. Van belang is of er kosten gemaakt zijn of een investering is gedaan voor voorgenomen belaste handelingen. Eiseres heeft niet door middel van objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat voor de voorgenomen makelaardij- of bemiddelingsdiensten in de jaren 2016 en 2017 kosten zijn gemaakt. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de in aftrek gebrachte voorbelasting met name op algemene kosten ziet, zoals accountants- en advieskosten.

16. Ter zitting heeft eiseres zich beroepen op de uitspraak van rechtbank Den Haag van 10 januari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:492) en de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:909). De rechtbank is oordeel dat juist het feit dat eiseres na 2015 geen prestaties heeft verricht maakt dat haar situatie anders is dan die van de eiser in de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2020, waarin de eiser onbetwist ondernemer was als gevolg van de exploitatie van een onroerende zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, gedurende de exploitatie een overeenkomst heeft gesloten en na beëindiging van de exploitatie de uit de overeenkomst voortvloeiende levering heeft verricht. Eiseres heeft na 2015 in het geheel geen prestaties verricht, ook geen afrondende prestaties. Ook het beroep op de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019 kan eiseres niet baten. De in die zaak in aftrek toegelaten voorbelasting zag op omzetbelasting in rekening gebracht bij de aanschaf van onroerende zaken, waarbij op een (veel) later tijdstip is gebleken dat deze onroerende zaken werden gebruikt voor een belaste prestatie. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 15 is overwogen, bestaat over eventuele toekomstige prestaties van eiseres te weinig zekerheid, terwijl de geclaimde voorbelasting ziet op voorbelasting in rekening gebracht bij algemene kosten, die niet kunnen worden gerelateerd aan door eiseres verrichte of voorgenomen belaste prestaties.

Verzuimboete

17. Verweerder heeft op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met inachtneming van het bepaalde in paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, een verzuimboete van 10% van de nageheven belasting opgelegd. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van afwezigheid van alle schuld of een pleitbaar standpunt. De verzuimboete is derhalve terecht aan eiseres opgelegd en de rechtbank acht deze boete ook overigens passend en geboden.

Belastingrente

18. Gesteld noch gebleken is dat verweerder de belastingrente ten onrechte of op een onjuist bedrag heeft berekend. De belastingrente is derhalve terecht in rekening gebracht.

19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van

mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,

2500 EH Den Haag.