DGA camperbedrijf veroordeelt tot 18 maanden gevangenisstraf voor btw-fraude

Camper kamperen sterrenhemel

 

DGA camperbedrijf veroordeelt tot 18 maanden gevangenisstraf voor btw-fraude

Verdachte was directeur grootaandeelhouder (DGA) van een bedrijf dat zich toelegde op de verkoop van voornamelijk (luxe) campers. Zijn bedrijf bestond uit meerdere bv’s. Bij een boekenonderzoek van de Belastingdienst zijn binnen het concern verschillende onregelmatigheden geconstateerd. Naar aanleiding daarvan is besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek heeft geleid tot de verdenkingen belastingfraude en valsheid in geschrift.

Uit het FIOD-onderzoek is gebleken dat de bij de Belastingdienst aangegeven omzetbedragen waarover btw is afgedragen afwijken van – en over het geheel genomen aanzienlijk lager zijn dan – de in de administratie van de vennootschappen geboekte omzetbedragen. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de belastingaangiften telkens onvolledig en onjuist zijn gedaan. Ten gevolge van deze afwijkingen is over de meeste maanden c.q. kwartalen te weinig, maar soms ook teveel btw afgedragen. Over de gehele tenlastegelegde periode gerekend is de Belastingdienst voor ruim 1,5 miljoen euro benadeeld.

De rechtbank Overijssel veroordeelt de DGA van het camperbedrijf tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar voor btw-fraude. De man gaf leiding aan het opzettelijk onjuist en onvolledig opgave doen van omzetbelasting gedurende een lange periode. Ook heeft de man leiding gegeven aan het opmaken van een vals factuur.

Rechtbank
Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
06-02-2020
Datum publicatie
06-02-2020
Zaaknummer
08/996063-18 (P)
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

De rechtbank Overijssel veroordeelt een 48-jarige man tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar voor belastingfraude. De man gaf leiding aan het opzettelijk onjuist en onvolledig opgave doen van omzetbelasting gedurende een lange periode. Ook heeft de man leiding gegeven aan het opmaken van een vals factuur. Niet is gebleken dat de feiten zijn gepleegd met het doel van zelfverrijking.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08/996063-18 (P)

Datum vonnis: 6 februari 2019

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] .

1Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2020.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie

mr. G.J. Heidema en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. G. Meijer advocaat te Veendam, naar voren is gebracht.

2De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan, dan wel opdracht heeft gegeven tot

– het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van belastingaangifte door zijn bedrijven (feiten 1, 2, 3 en 5);

– het valselijk opmaken van een factuur van [bedrijf 1] (feit 4).

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

[bedrijf 2] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 februari 2014 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,

(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 2] over:

­het eerste kwartaal 2013 (DOC-025, p. 478), en/of

­het tweede kwartaal 2013 (DOC-025, p. 479), en/of

­het derde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 480), en/of

­het vierde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 481),

(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);

art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht

2.

[bedrijf 3] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 juni 2013 tot en met 31 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,

(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 3] over:

­mei 2013 (DOC-031, p. 613), en/of

­augustus 2013 (DOC-031, p. 616), en/of

­september 2013 (DOC-031, p. 617), en/of

­december 2013 (DOC-031, p. 620), en/of

­maart 2014 (DOC-031, p. 623), en/of

­april 2014 (DOC-031, p. 624), en/of

­mei 2014 (DOC-031, p. 625), en/of

­juni 2014 (DOC-031, p. 626),

(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);

art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht

3.

[bedrijf 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,

(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 1] over:

­januari 2013 (DOC-028, p. 537), en/of

­maart 2013 (DOC-028, p. 539), en/of

­april 2013 (DOC-028, p. 540), en/of

­mei 2013 (DOC-028, p. 541), en/of

­juli 2013 (DOC-028, p. 543), en/of

­februari 2014 (DOC-028, p. 550), en/of

­maart 2014 (DOC-028, p. 551), en/of

­april 2014 (DOC-028, p. 552), en/of

­mei 2014 (DOC-028, p. 553), en/of

­juni 2014 (DOC-028, p. 554)

(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);

art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht

4.

[bedrijf 1] op of omstreeks 26 juni 2013, althans in het jaar 2013, te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen, een factuur dd. 26 juni 2013 met factuurnummer C 2013-142 (DOC-057,

p. 862), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk (in strijd met de waarheid) heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat als prijs exclusief BTW en BPM een bedrag van 39.000 staat genoteerd, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging;

art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

5.

de besloten vennootschap(pen) [bedrijf 4] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 3] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2014 tot en met 31 oktober 2016 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen (als deel uitmakende van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting),

(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 4] en [bedrijf 5] c.s. over:

­het derde kwartaal 2014 (DOC-032, p. 634), en/of

­eerste kwartaal 2015 (DOC-032, p. 638), en/of

­tweede kwartaal 2015 (DOC-032, p. 641), en/of

­januari 2016 (DOC-032, p. 662), en/of

­februari 2016 (DOC-032, p. 665), en/of

­maart 2016 (DOC-032, p. 668), en/of

­april 2016 (DOC-032, p. 671), en/of

­mei 2016 (DOC-032, p. 674), en/of

­juni 2016 (DOC-032, p. 677), en/of

­augustus 2016 (DOC-032, p. 683), en/of

­september 2016 (DOC-032, p. 686),

(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft/hebben gedaan, althans heeft/hebben doen of laten doen,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en).

art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen

art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht

3De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4De bewijsoverwegingen

4.1Inleiding

Verdachte had in de tenlastegelegde periodes een bedrijf dat zich toelegde op de verkoop van voornamelijk (luxe) campers. Zijn bedrijf bestond uit meerdere besloten vennootschappen. Bij een boekenonderzoek van de Belastingdienst zijn binnen het concern verschillende onregelmatigheden geconstateerd. Naar aanleiding daarvan is op 22 november 2017 besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek heeft geleid tot de in de tenlastelegging verwoorde verdenkingen, die kortgezegd neerkomen op belastingfraude en valsheid in geschrift.1

4.2Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot veroordeling voor de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat zowel verdachte als de verschillende rechtspersonen opzettelijk hebben gehandeld en dat de gedragingen er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

4.3Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven, vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 – voor zover dit ziet op de maanden mei 2013 tot en met april 2014 – ten laste gelegde. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de onjuiste aangiften niet de strekking hadden dat er te weinig belasting werd geheven.

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 – voor zover dit ziet op de maanden mei en juni 2014 -, 3 en 4 ten laste gelegde.

Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de onderliggende belastingaangiften , zoals gevat in Doc 32, onleesbaar zijn en dus niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte aan de gedragingen – het opzettelijk onjuist doen van de betreffende aangiftes – geen feitelijke leiding heeft gegeven en dat verdachte daarop geen opzet had.

4.4Het oordeel van de rechtbank2

Overwegingen met betrekking tot het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde

De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.

Verdachte was tijdens de ten laste gelegde periodes enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf 2] en van [bedrijf 4] Laatstgenoemde B.V. was op haar beurt enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf 1] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 3]3 Verdachte was binnen het concern de enige met een leidinggevende/aansturende functie.4

Tot 1 juli 2014 rustte op voornoemde B.V.’s – afzonderlijk – de plicht omzetbelastingaangifte te doen. Vanaf 1 juli 2014 vormden zij een fiscale eenheid, waarvoor één gezamenlijke belastingaangifte moest worden gedaan.5

De FIOD heeft telkens per vennootschap de belastingopgave en -afdracht vergeleken met de omzet die volgens de administratie van de verschillende vennootschappen was gedraaid. De betreffende documenten maken alle onderdeel uit van het dossier. Daarbij verdient opmerking dat DOC-032, dat van belang is voor het onder 5 ten laste gelegde, een zogenoemde ‘ruwe’ uitdraai uit de systemen van de Belastingdienst bevat. Hoewel met de verdediging kan worden vastgesteld dat dit de leesbaarheid niet ten goede komt, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door de officier van justitie gegeven aanwijzing dat de relevante informatie in DOC-032 vetgedrukt is weergeven en dat dit gelezen dient te worden in combinatie met DOC-092, en voorts gelet op DOC-091 en DOC-093, kennis kan worden genomen van de inhoud van de door de fiscale eenheid van vennootschappen ingediende belastingaangiften. De verdediging heeft overigens ook niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat de in DOC-032, DOC-091, DOC-092 en DOC-093 weergegeven informatie onjuist is. Het verweer dat DOC-032 onleesbaar is en dat om die reden vrijspraak dient te volgen, wordt dan ook verworpen.

Uit het onderzoek van de FIOD is gebleken dat de bij de Belastingdienst aangegeven omzetbedragen waarover omzetbelasting is afgedragen afwijken van – en over het geheel genomen aanzienlijk lager zijn dan – de in de administratie van de vennootschappen geboekte omzetbedragen. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de in de tenlastelegging onder 1, 2, 3 en 5 genoemde belastingaangiften telkens onvolledig en onjuist zijn gedaan.6 Ten gevolge van deze afwijkingen is over de meeste maanden c.q. kwartalen te weinig, maar soms ook teveel omzetbelasting afgedragen. Over de gehele tenlastegelegde periode gerekend is de Belastingdienst voor ruim 1,5 miljoen euro benadeeld.7

Opzet op de onvolledigheid en de onjuistheid van de aangiften

Voor alle vennootschappen was medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) gedurende de gehele ten laste gelegde periode als enige in het concern door verdachte belast met het indienen van de aangiften voor de omzetbelasting.8 Daarnaast was [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) ingeschakeld om de jaarrekeningen op te maken.9

[medeverdachte] deed de aangiften op basis van de proef- en saldibalans, terwijl zij wist dat de administratie vaak niet was bijgewerkt, omdat zij het daarvoor – telkens met name na het eerste kwartaal – te druk had met andere werkzaamheden.10 Zij heeft dus geweten dat zij de aangiften onvolledig en onjuist invulde. Voordat [medeverdachte] omzetbelasting aangaf en zorgde voor de afdracht, besprak zij dat altijd met verdachte.11 Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ook hij wist dat er in de periode 2013 tot en met medio 2014 met de BTW-afdracht werd ‘geschoven’ en dat de aangiften niet juist waren.12

De rechtbank stelt op grond van deze verklaringen vast dat [medeverdachte] telkens opzettelijk onvolledige en onjuiste omzetbelastingaangiften namens de vennootschappen heeft gedaan en dat verdachte van die onvolledigheid en onjuistheid in de periode van 2013 tot medio 2014 op de hoogte was. Door de verdediging is het opzet op het doen van onjuiste en onvolledige aangiften over deze periode overigens ook niet betwist.

Met betrekking tot de jaren 2015 en 2016 (feit 5) heeft de verdediging bestreden dat verdachte opzet had op het doen van onjuiste en onvolledige aangiften. Gesteld is dat eventuele onjuiste aangiften zijn voortgevloeid uit de gebrekkige administratie en de achterstanden daarin, die voornamelijk waren ontstaan door de complexiteit van de organisatie. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij er altijd vanuit is gegaan dat [medeverdachte] en [bedrijf 7] hun taken op juiste wijze hadden verricht en dat hij gedurende meerdere jaren op geen enkele wijze heeft gecontroleerd of deze taken juist werden uitgevoerd.

De rechtbank sluit niet uit dat verdachte in de jaren 2015 en 2016 niet over de gehele administratie het overzicht heeft gehad en dat hij heeft verzuimd zich daarin voldoende te verdiepen. De rechtbank heeft hiervoor echter reeds vastgesteld dat verdachte de enig verantwoordelijke was voor alle tot de fiscale eenheid behorende – en in de tenlastelegging onder 5 – opgenomen rechtspersonen. Uit het dossier blijkt dat verdachte reeds voorafgaand aan de tenlastegelegde periode door de Belastingdienst was gewezen op fouten in de omzetbelasting.13 Ook wist verdachte dat er in 2013 en 2014 binnen zijn concern nog altijd met de BTW werd geschoven. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte vóórdat [bedrijf 7] werd ingeschakeld aandacht besteedde aan de jaarrekeningen en dat daaruit bleek dat er te weinig omzetbelasting was betaald en dat er suppletie gedaan moest worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onder deze omstandigheden, door als enig bestuurder vervolgens in de direct opvolgende jaren na te laten zich in de administratie te verdiepen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de belastingaangiften onjuist en onvolledig werden gedaan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het voorwaardelijk opzet van verdachte daarop gericht is geweest.

Het strekkingsvereiste

Voor een veroordeling wegens artikel 69 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen is verder vereist dat het opzettelijk doen van onvolledige en onjuiste belastingaangiften ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Door de verdediging is betwist dat de betreffende aangiften deze strekking hadden. Daartoe is aangevoerd dat over sommige perioden door de vennootschappen juist teveel belasting werd afgedragen, dit met name door [bedrijf 3] (feit 2). Gesteld is dat het steeds de bedoeling was om eventuele verschillen met de op dat moment achterlopende administratie later in het jaar middels suppletieaangifte recht te trekken, waarbij verdachte niet de intentie had dat er te weinig belasting werd afgedragen.

De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat naar haar oordeel sprake is van een onjuiste interpretatie van het “strekkingsvereiste”. De zinsnede “indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven” is – blijkens de wetsgeschiedenis – bedoeld om het onjuist of onvolledig doen van de belastingaangifte als misdrijf strafbaar te stellen, indien door die gedraging de te geringe heffing naar redelijke, uit de objectieve omstandigheden af te leiden, verwachting waarschijnlijk is. Voor de vaststelling dat een gedraging een dergelijke strekking heeft, zijn bepalend “de ervaringsgegevens die leren dat de gedraging, gezien de effecten die dergelijke gedragingen in het algemeen plegen te hebben, geschikt is om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven.”14

De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen – het telkens opzettelijk indienen van onvolledige en onjuiste aangiften bij de Belastingdienst – bij uitstek geschikt zijn om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. Dat is in de praktijk ook gebleken, nu de Belastingdienst over de gehele ten laste gelegde periode en over alle vennootschappen gezien voor ruim 1,5 miljoen euro is benadeeld. Dat het óók wel voorkwam dat in bepaalde perioden door (één van) de vennootschappen teveel omzetbelasting werd afgedragen, doet in het licht van de wetsgeschiedenis aan de strekking van die gedragingen niet af.

Ten overvloede verdient nog opmerking dat, wat er van de door de verdediging gestelde intenties ook zij, er feitelijk in de gehele ten laste gelegde periode nooit suppletieaangifte is gedaan.

Toerekening aan de (fiscale eenheid van) rechtspersonen

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Of toerekening redelijk is, dient te worden getoetst aan de hand van in de rechtspraak ontwikkelde criteria.15

De rechtbank stelt vast dat de onvolledige en onjuiste aangiften telkens zijn gedaan door medeverdachte [medeverdachte] die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam was binnen het concern, dat het doen van deze aangiften telkens dienstig was aan de betreffende vennootschappen c.q. de fiscale eenheid van vennootschappen en dat dit paste in hun normale bedrijfsvoeringen; de vennootschappen waren immers belastingplichtig. Nu zowel de enig leidinggevende binnen het concern als de werkneemster die de belastingaangiften feitelijk deed zich beiden bewust waren van en opzet hadden op de onvolledigheid en onjuistheid van die aangiften, moet worden geoordeeld dat de rechtspersonen op de hoogte waren van de verboden gedragingen en dat zij die blijkens de feitelijke gang van zaken bovendien hebben aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de belastingaangiften telkens in de sfeer van de betreffende rechtspersoon heeft plaatsgevonden en dat deze aan de rechtspersonen kunnen worden toegerekend.

Feitelijke leidinggeven aan en opdracht geven tot

De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat verdachte van alle vennootschappen in zijn concern middellijk of onmiddellijk aandeelhouder en bestuurder was en dat hij – ook volgens zijn eigen verklaring – de enige was die daaraan feitelijke leiding gaf. Ook heeft de rechtbank overwogen dat en waarom zij het vereiste opzet bij verdachte aanwezig acht. De rechtbank merkt hierbij met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde op dat ook de meer passieve rol van de verdachte in het onderhavige geval tot het oordeel leidt dat het onjuist en onvolledig doen van aangifte daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. In het bijzonder acht de rechtbank in dit verband van belang dat verdachte die, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was, geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen.

Overweging met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde

Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat door [bedrijf 1] een factuur voor een camper valselijk is opgemaakt. De rechtbank stelt vast dat ook dit feit op grond van de daarvoor geldende criteria kan worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte als opdrachtgever en feitelijke leidinggever aan dit feit kan worden aangemerkt.

De rechtbank komt zodoende tot bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

1. Een proces-verbaal, OPV: [verdachte] , p.84, onderste alinea, en 85.

2. Een schriftelijk stuk, te weten een factuur d.d. 26 juni 2013, DOC-057, p.862;

3. Schriftelijke stukken, te weten een factuur d.d. 26 juni 2013, rekeningafschriften en

grootboekkaarten [bedrijf 1] ., DOC-55, p.854-859;

4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 januari 2019, voor zover inhoudende de

bekennende verklaring van verdachte.

4.5De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:

1.

[bedrijf 2] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 februari 2014 in Nederland,

telkens tezamen en in vereniging met één natuurlijke persoon

telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 2] over:

­het eerste kwartaal 2013 (DOC-025, p. 478), en

­het tweede kwartaal 2013 (DOC-025, p. 479), en

­het derde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 480), en

­het vierde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 481),

onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan,

terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;

2.

[bedrijf 3] in de periode van 28 juni 2013 tot en met 31 juli 2014 in Nederland,

telkens tezamen en in vereniging met één natuurlijke persoon,

telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 3] over:

­mei 2013 (DOC-031, p. 613), en

­augustus 2013 (DOC-031, p. 616), en

­september 2013 (DOC-031, p. 617), en

­december 2013 (DOC-031, p. 620), en

­maart 2014 (DOC-031, p. 623), en

­april 2014 (DOC-031, p. 624), en

­mei 2014 (DOC-031, p. 625), en

­juni 2014 (DOC-031, p. 626),

onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan,

terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;

3.

[bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2014 in Nederland,

telkens tezamen en in vereniging met één natuurlijke persoon

telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

aangifte voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 1] over:

­januari 2013 (DOC-028, p. 537), en

­maart 2013 (DOC-028, p. 539), en

­april 2013 (DOC-028, p. 540), en

­mei 2013 (DOC-028, p. 541), en

­juli 2013 (DOC-028, p. 543), en

­februari 2014 (DOC-028, p. 550), en

­maart 2014 (DOC-028, p. 551), en

­april 2014 (DOC-028, p. 552), en

­mei 2014 (DOC-028, p. 553), en

­juni 2014 (DOC-028, p. 554)

onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan,

terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;

4.

[bedrijf 1] in het jaar 2013, in Nederland, tezamen en in vereniging met een natuurlijke persoon, een factuur d.d. 26 juni 2013 met factuurnummer C 2013-142 (DOC-057, p. 862), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk (in strijd met de waarheid) heeft opgemaakt, bestaande die valsheid hierin dat als prijs exclusief BTW en BPM een bedrag van € 39.000 staat genoteerd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken,

zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;

5.

de besloten vennootschappen [bedrijf 4] en [bedrijf 1] en [bedrijf 5] en [bedrijf 6] en [bedrijf 3] (als deel uitmakende van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting) in de periode van 4 november 2014 tot en met 31 oktober 2016 in Nederland,

telkens tezamen en in vereniging met één natuurlijke persoon, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten

aangiften voor de omzetbelasting, ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 4] en [bedrijf 5] c.s. over:

­het derde kwartaal 2014 (DOC-032, p. 634), en

­eerste kwartaal 2015 (DOC-032, p. 638), en

­tweede kwartaal 2015 (DOC-032, p. 641), en

­januari 2016 (DOC-032, p. 662), en

­februari 2016 (DOC-032, p. 665), en

­maart 2016 (DOC-032, p. 668), en

­april 2016 (DOC-032, p. 671), en

­mei 2016 (DOC-032, p. 674), en

­juni 2016 (DOC-032, p. 677), en

­augustus 2016 (DOC-032, p. 683), en

­september 2016 (DOC-032, p. 686),

onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst hebben gedaan,

terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.

In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem vrijspreken.

5De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

feit 2

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

feit 3

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

feit 4

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van valsheid in geschrift.

feit 5

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6De strafbaarheid van verdachte

Namens verdachte heeft de raadsman een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld (avas), voor zover het belastingaangiften over de periode medio 2014 tot en met 2016 betreft. Aan dit verweer is ten grondslag gelegd dat verdachte in die periode geen overzicht had over de administratie van de rechtspersonen en dat hij volledig vertrouwde op hetgeen hem daaromtrent werd voorgespiegeld.

De rechtbank overweegt dat een beroep op avas slechts dan kan slagen indien verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de ten laste van hem bewezenverklaarde gedragingen. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan en opdracht heeft gegeven tot het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangifte door verschillende rechtspersonen. Reeds uit het ten laste van hem bewezenverklaarde opzet volgt dat hem enig verwijt treft. Van in de persoon van de verdachte liggende omstandigheden die dat anders zouden maken is niet gebleken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7De op te leggen straf of maatregel

7.1De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft in zijn eis onder meer rekening gehouden met het benadelingsbedrag en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

7.2Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft bepleit om, bij bewezenverklaring en bij vaststelling dat verdachte strafbaar is, een werkstraf op te leggen, zo nodig in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe heeft hij – onder meer – betoogd dat verdachte niet heeft gehandeld met het doel zichzelf te verrijken, dat hij een betalingsregeling met de Belastingdienst heeft getroffen en reeds een groot deel van zijn schuld heeft afgelost en dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte, als drijvende kracht en gezicht van de onderneming, funest zou zijn voor het bedrijf.

7.3De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.

Verdachte heeft leiding gegeven aan het opzettelijk onjuist en onvolledig opgave doen van omzetbelasting gedurende een lange periode met het gevolg dat minder belasting werd afgedragen dan verschuldigd. Niet is gebleken dat de feiten zijn gepleegd met het doel van zelfverrijking; verdachte lijkt steeds te hebben gehandeld met de bedoeling zijn onderneming financieel draaiende te houden. Daardoor is de staatskas en daarmee de gemeenschap benadeeld voor een bedrag van ruim € 1.500.000,-. Het getuigt van weinig inzicht in het kwalijke van zijn gedrag dat verdachte de verantwoordelijkheid voor de feiten voor een groot deel buiten zichzelf legt. Ook heeft verdachte leiding gegeven aan het opmaken van een valse factuur. Zodoende heeft hij verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gehecht aan geschriften die tot het bewijs van enig feit dienen, geschonden. De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg voor Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur.

Verdachte is blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2019 niet eerder veroordeeld voor misdrijven. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten enkele jaren geleden hebben plaatsgevonden en dat de bedrijfsvoering sindsdien ten goede lijkt te zijn gekeerd. De onderneming van verdachte is inmiddels in afgeslankte vorm voortgezet op een nieuwe locatie. Het concern bestaat nu nog uit twee B.V.’s. en het aantal werknemers is afgenomen van ongeveer 15 naar 8 tot 10. De administratie lijkt met behulp van een extern kantoor weer op orde. Verdachte heeft een betalingsregeling met de Belastingdienst getroffen om het veroorzaakte nadeel terug te betalen en heeft inmiddels een aanzienlijk deel kunnen aflossen, onder meer door privébezittingen te verkopen. Verder is over de persoonlijke omstandigheden van verdachte bekend dat hij gehuwd is en twee uitwonende kinderen heeft.

De rechtbank heeft zich bij het bepalen van de straf rekenschap gegeven van voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder van de (mogelijke) gevolgen die het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich brengen, niet alleen voor de verdachte zelf, maar in het bijzonder ook voor zijn onderneming en de werknemers die daarbij in dienst zijn. Ook is het voortbestaan van de onderneming van belang voor de samenleving, aangezien dat verdachte in staat zal stellen om uiteindelijk het volledige nadeel voor de staat af te lossen. De rechtbank begrijpt dat een langdurige detentieperiode voor verdachte, als gezicht van de onderneming, dit voortbestaan op losse schroeven kan zetten.

De rechtbank is evenwel van oordeel dat, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag, de keuze voor een andere strafmodaliteit dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de feiten en dat dit aan de samenleving ook niet uit te leggen zou zijn. De rechtbank onderkent dat de officier van justitie in zijn strafeis rekening heeft gehouden met het hiervoor geschetste dilemma, maar de rechtbank ziet in de weging van alle omstandigheden aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

8De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

– verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

– verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

– verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;

– verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

feit 2

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

feit 3

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

feit 4

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan valsheid in geschrift.

feit 5

het misdrijf: opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

strafbaarheid verdachte

– verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde;

straf

– veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;

– bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 15 (vijftien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet is nagekomen;

– bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. M.C.J.M. Manders en

D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.

1AMB-001, p.228-236.

2Wanneer in dit vonnis wordt verwezen naar DOC-nummers c.q. dossierpagina’s, zijn dit documenten c.q. pagina’s uit het dossier van de FIOD, onderzoek [verdachte] met OPV-nummer 61623. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

3OPV: [verdachte] , p.14.

4Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 september 2018, p.134-136.

5OPV: [verdachte] , p.41.

6Telkens de betreffende administratie en de betreffende belastingaangiften, te weten: t.a.v. feit 1: Grootboekrekening [bedrijf 2] , DOC-062 en Belastingaangiften Doc-025, p.478-481;t.a.v. feit 2: Grootboekrekening [bedrijf 3] , DOC-085 en Belastingaangiften DOC-031, p.613-626;t.a.v. feit 3: Grootboekrekening [bedrijf 1] , DOC-039 en DOC-040, (2013), en DOC 080 en DOC 090 (2014) en Belastingaangiften DOC-028, p.537-554; t.a.v. feit 5: Grootboekrekening van de fiscale eenheid, DOC 90 en DOC 91 en Belastingaangiften DOC-032, p.634-686.

7OPV: [verdachte] , p.16

8Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.136 en Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , p.197. Daarnaast is ook de naam van medeverdachte telkens op de aangiften terug te vinden.

9Schriftelijke stukken, te weten machtigingen aan [bedrijf 7] , DOC-001, p.361-365, zie ook Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 136 en Proces-verbaal verhoor [naam] , p.165-169.

10Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , p.197.

11Ibidem, p.200.

12Proces-verbaal van de terechtzitting van 23 januari 2020.

13Schriftelijk stuk, te weten een controlerapport van de fiscus van 8 juni 2009.

14Kamerstukken II, 1993/1994, 23470, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p.23.

15Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest).