Door camping aan recreanten doorberekende waterschapslasten geen doorlopende post

Camping tenten kamperen kampeerstoel

Door camping aan recreanten doorberekende waterschapslasten geen doorlopende post

Een camping heeft zowel toeristische plaatsen als jaarplaatsen. Voor de jaarplaatsen ontvangt zij huur. Er zijn ook kavels in eigendom bij campingrecreanten. Dan betalen de campingrecreanten een bijdrage aan belanghebbende voor toegang tot de camping. De camping berekent waterschapslasten door aan de huurders en eigenaren van de kavels. In de praktijk betreft dit de zuiveringsheffing. De hoogte van het bedrag wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal kubieke meters afgenomen water met € 1,25. De waterafname wordt niet bij elke parkrecreant tegelijk gemeten, maar gewoonlijk eenmaal per jaar en bij beëindiging van het verblijf. Over deze waterschapslasten berekent belanghebbende geen btw. Zij heeft hierover ook geen btw aangegeven en voldaan.

Tijdens controle is geconstateerd dat volgens de financiële administratie van belanghebbende er voor € 5.148 aan zuiveringslasten in rekening was gebracht aan de campinggasten. Voor dat jaar was € 2.759 betaald ter zake van de zuiveringsheffing door de camping. Dit resulteert in een verschil van € 2.389.

Van het uitoefenen van het verhaalsrecht op de voet van de Waterschapswet is volgens het Hof geen sprake. Evenmin is sprake van een zuivere, niet aan de heffing van btw onderworpen doorbelasting van kosten. De camping brengt immers een forfaitair, zelf bepaald bedrag in rekening. Ook van een doorlopende post is geen sprake. De camping ontvangt de aanslag op haar eigen naam, omdat zij als heffingsplichtige is aangewezen. De zuiveringsheffing wordt dus niet op naam en voor rekening van de parkrecreanten betaald.

GerechtshofRechtbank
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28-07-2020
Datum publicatie
07-08-2020
Zaaknummer
19/00811
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:1952, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

OB. Camping brengt huurders en eigenaren van een kavel een vergoeding in rekening voor waterschapslasten. Camping hanteert een andere berekeningsmethode dan waterschap. Belaste handeling voor de omzetbelasting? Uitschot van belasting? Doorlopende post?

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer 19/00811

uitspraakdatum: 28 juli 2020

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 mei 2019, nummer AWB 17/6317, ECLI:NL:RBGEL:2019:1952, in het geding tussen de Inspecteur en

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking verminderd.

1.3.Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur, behoudens de beslissing over de proceskosten, de naheffingsaanslag en de beschikking vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 14 juli 2020. Het hoger beroep is met instemming van partijen gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen die de Inspecteur heeft ingediend betreffende [A] B.V. (nummers Hof 19/00804 tot en met 19/00807) en [B] B.V. (nummers Hof 19/00808 tot en met 19/00810). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten

2.1.Belanghebbende is op 21 februari 2001 opgericht en exploiteert een camping in [Z] . Belanghebbende beschikt over zowel toeristische plaatsen als jaarplaatsen. Voor de jaarplaatsen ontvangt zij huur. Er zijn ook kavels in eigendom bij campingrecreanten. In dat geval betalen de campingrecreanten een bijdrage aan belanghebbende voor – kort gezegd – de toegang tot de camping, waar zij gebruik kunnen maken van de faciliteiten zoals water en elektriciteit.

2.2.Huurders en eigenaren van een kavel gebruiken de kavel voor het plaatsen van een chalet of stacaravan. Elk chalet c.q. stacaravan heeft een aansluiting op het waterleidingnetwerk op het park.

2.3.Het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: GBLT) brengt zuiveringsheffing in rekening bij belanghebbende. De hoogte hiervan wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal vervuilingseenheden met een tarief.

2.4.Belanghebbende berekent waterschapslasten door aan de huurders en eigenaren van de kavels. In de praktijk betreft dit de zuiveringsheffing. De hoogte van het bedrag wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal kubieke meters afgenomen water met € 1,25. De waterafname wordt niet bij elke parkrecreant tegelijk gemeten, maar gewoonlijk eenmaal per jaar en bij beëindiging van het verblijf. Over deze waterschapslasten berekent belanghebbende geen omzetbelasting. Zij heeft hierover ook geen omzetbelasting aangegeven en voldaan.

2.5.Tussen de totaal van [C] afgenomen hoeveelheid water en het totaal van de meterstanden van de individuele meters bestaat een verschil. Belanghebbende voert aan dat dit wordt veroorzaakt door:

• Niet gelijktijdig opnemen van meters van [C] en de individuele parkrecreanten.

• Niet precies een jaar later opnemen van meters van individuele parkrecreanten.

• Lekverliezen doordat meters niet geijkt zijn en daardoor langzamer kunnen lopen. Hierdoor wordt het waterverbruik te laag vastgesteld. Het langzamer lopen wordt doorgaans veroorzaakt door slijtage van meters. In dit kader merkt belanghebbende op dat de parken beschikken over gedateerde meters, hetgeen eerder leidt tot lekverliezen. Het is niet aannemelijk dat meters sneller gaan lopen.

• Lekverliezen doordat gebruik wordt gemaakt van koppelingen. Deze koppelingen zijn niet altijd precies goed (af)gemonteerd of zijn onderhevig aan slijtage. Hierdoor lekt water weg.

• Lekverliezen door lekkage bij leidingen in de chalets dan wel op het park.

2.6.Tijdens de controle is geconstateerd dat volgens de financiële administratie van belanghebbende er voor 2013 € 5.148 aan zuiveringslasten in rekening was gebracht aan de campinggasten. Aan GBLT was er voor dat jaar € 2.759 betaald ter zake van de zuiveringsheffing. Dit resulteert in een verschil van € 2.389.

2.7.De Rechtbank heeft geoordeeld dat de zuiveringsheffing een uitschot van belasting is en dat daarover geen omzetbelasting is verschuldigd.

3Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  • -Vormt het uitoefenen van het verhaalsrecht van de zuiveringsheffing op de voet van artikel 122d, derde lid, Waterschapswet een aan de omzetbelasting onderworpen prestatie;
  • -Is sprake van een uitschot van belasting;
  • -Is sprake van een doorlopende post;
  • -Zijn het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden;
  • -Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade.

4Beoordeling van het geschil

4.1.Artikel 122d, derde lid, Waterschapswet bepaalt dat in gevallen als het onderhavige de zuiveringsheffing als zodanig kan worden verhaald op de gebruiker. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij van dit verhaalsrecht gebruik maakt, en dat het uitoefenen van dit recht geen belastbare handeling is voor de heffing van omzetbelasting.

4.2.Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de zuiveringsheffing als aparte post op de factuur vermeldt en dat in de overeenkomst met de parkrecreant is afgesproken dat deze last voor rekening van de parkrecreant komt. Over de hoogte van de doorbelasting ontvangt belanghebbende geen klachten, zodat zij ervan uitgaat dat de parkrecreanten geen bezwaar hebben tegen haar handelwijze. Naar het oordeel van het Hof is dit alles niet voldoende om te kunnen spreken van verhaal van de zuiveringsheffing als zodanig. Het Hof leidt uit de systematiek van de zuiveringsheffing en de tekst van de hiervoor genoemde bepaling af dat de wetgever heeft bedoeld dat de met het individuele waterverbruik samenhangende zuiveringsheffing op de gebruiker van een gedeelte van een bedrijfsruimte mag worden verhaald. Het moet derhalve gaan om het aandeel dat de parkrecreant, was hij de aangeslagene, had moeten betalen. Aan die voorwaarde wordt niet voldaan. Belanghebbende past een andere formule (€ 1,25 per kubieke meter water) toe dan GBLT ((hoeveelheid ingenomen water x factor =) vve x tarief, wat neerkomt op een tarief van ongeveer € 1,12 per kubieke meter), als gevolg waarvan zij niet de zuiveringsheffing als zodanig op de gasten verhaalt, maar een forfaitair zelf bepaald bedrag. In het controlerapport is verder geconstateerd dat belanghebbende ook meer in rekening brengt dan zij aan GBLT betaalt. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof erkend dat op het park een zwembad voor kinderen, een eetcafé, gemeenschappelijk sanitair en een wasserette aanwezig zijn. Uit de feiten kan het Hof niet anders concluderen dan dat ook (een deel van) de zuiveringsheffing die met het afvoeren en zuiveren van de daaruit voortvloeiende afvalwaterstroom verband houdt, op de huurders en eigenaren van de kavels wordt verhaald. Niet kan worden gezegd dat belanghebbende de zuiveringsheffing als zodanig omslaat en verhaalt. Dat belanghebbende heeft gezocht naar een redelijke, evenredige methode om de zuiveringsheffing om te slaan, maakt dit niet anders. Van het uitoefenen van het verhaalsrecht op de voet van de Waterschapswet is geen sprake.

4.3.Uit hetgeen onder 4.2. is overwogen volgt tevens dat van een zuivere, niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen doorbelasting van kosten evenmin sprake is. Belanghebbende brengt immers een forfaitair, zelf bepaald bedrag in rekening.

4.4.Ook van een doorlopende post is geen sprake. Belanghebbende ontvangt de aanslag van GBLT op haar eigen naam, omdat zij als heffingsplichtige is aangewezen. De zuiveringsheffing wordt dus niet op naam en voor rekening van de parkrecreanten betaald.

4.5.Artikel 8, tweede lid, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) bepaalt, voor zover van belang, dat de vergoeding het totale bedrag is dat ter zake van de dienst of de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daaronder niet begrepen. Artikel 8, vijfde lid, Wet OB, bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in hoeverre de onder a. tot en met d. genoemde categorieën niet tot de vergoeding behoren. Op de voet van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 behoren, voor zover hier van belang, tot de vergoeding niet de voor degene aan wie de dienst is bewezen, aan andere belastingen en heffingen gedane uitschotten. De uitsluitingen van de vergoeding vormen een afwijking van de hoofdregel dat alles wat in rekening wordt gebracht, tot de vergoeding en dus tot de maatstaf van heffing behoort. De bewijslast dat sprake is van een uitsluiting van de vergoeding rust op belanghebbende.

4.6.Uit de reactie op de vragen van het Hof blijkt dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden die de Hoge Raad heeft gesteld in het keurloon-arrest (HR 13 augustus 2004, nr. 38369, ECLI:NL:HR:2004:AQ6882). Niet de zuiveringsheffing wordt aan de parkrecreanten doorberekend maar, zoals het Hof onder 4.2. al heeft vastgesteld, een forfaitair bedrag. Uit het keurloon-arrest volgt dat de zuiveringsheffing naar evenredigheid van de aan de parkrecreanten verleende diensten moet worden doorbelast. De doorbelasting wordt berekend op basis van de individuele hoeveelheid ingenomen water vermenigvuldigd met € 1,25. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze formule de evenredigheid met de aan de parkrecreanten verleende diensten benadert, laat staan weerspiegelt.

4.7.Belanghebbende beroept zich voorts op het vertrouwensbeginsel en voert daartoe het volgende aan. De heer [D] was in 2009 betrokken bij een door de Belastingdienst verricht boekenonderzoek bij [E] B.V., exploitant van een niet tot belanghebbende behorend chaletpark. De aldaar gehanteerde methode werd destijds door de Belastingdienst akkoord bevonden. De heer [D] heeft dezelfde methode bij belanghebbende geïntroduceerd. Volgens belanghebbende kan zij vertrouwen ontlenen aan de uitkomst van het onderzoek dat bij [E] B.V. is uitgevoerd. Ook heeft het controlerapport dat is uitgebracht naar aanleiding van het onderzoek bij [F] B.V. vertrouwen bij belanghebbende gewekt. [F] B.V. is verbonden met belanghebbende.

4.8.Het Hof verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. [E] B.V. is een andere belastingplichtige en de uitkomst van het onderzoek bij deze belastingplichtige wekt geen in rechte te beschermen vertrouwen bij belanghebbende. De betrokkenheid van de heer [D] en de introductie van de in geschil zijnde handelwijze bij belanghebbende brengen hierin geen verandering. Nog daargelaten of belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op bij [F] B.V. gewekt vertrouwen, heeft te gelden dat het controlerapport van het onderzoek bij [F] B.V. van dezelfde datum (en hetzelfde belastingkantoor) is als de controlerapporten van de onderzoeken bij belanghebbende en de twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen. In het controlerapport van het onderzoek bij [F] B.V. is niets vermeld over de doorbelasting van de zuiveringsheffing, terwijl de kwestie in de andere drie controlerapporten uitvoerig wordt besproken. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat de kwestie bij belanghebbende en de andere twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen aan het licht is gekomen door de memoriaalboeking die in de administratie werd aangetroffen. Hiermee werden de berekening en de voldoening van omzetbelasting over de doorbelaste zuiveringsheffing teruggedraaid. De controlerend ambtenaar besloot hiernaar een onderzoek in te stellen. Dit laatste kon belanghebbende niet weten en heeft geen invloed op de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel. Wel acht het Hof doorslaggevend dat de rapporten van dezelfde datum zijn en dat drie van de vier rapporten een uitvoerige bespreking bevatten en in het vierde geen woord wordt gewijd aan de zuiveringsheffing. Het vierde rapport kan onder deze omstandigheden bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen hebben gewekt dat de handelwijze van belanghebbende akkoord was en de naheffing op een fout berustte.

4.9.Tot slot beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel. Bij de gelijke gevallen [E] B.V. en [F] B.V. is niet nageheven over de doorbelasting van de zuiveringsheffing, aldus belanghebbende. Belanghebbende gaat er hierbij van uit dat de onderzoeken bij haarzelf en de twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen als één geval gelden, vanwege de verbondenheid tussen deze drie belastingplichtigen.

4.10.Het beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit al af op de constatering dat [E] B.V. geen gelijk geval is. [E] B.V. heeft bij de doorbelasting van de zuiveringsheffing aan de parkrecreanten de formule toegepast die het Waterschap toepast bij de berekening van de aanslag zuiveringsheffing. Tijdens de zitting van het Hof heeft belanghebbende erkend dat bij [E] B.V. een andere formule is gebruikt. De redenen die belanghebbende voor de wijziging van de formule heeft genoemd, maken [E] B.V. niet alsnog een gelijk geval. Het Hof kan in het midden laten of [F] B.V. een gelijk geval is en of belanghebbende en de twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen als één geval dienen te worden aangemerkt. [F] B.V. kan, hoe men ook rekent, niet de meerderheid vormen ten opzichte van de drie andere belastingplichtigen.

4.11.Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente dan wel de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.

4.12.Belanghebbende maakt in hoger beroep voor het eerst aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep bedraagt vier jaar. Het bezwaarschrift is op 30 november 2015 ontvangen. Dit betekent dat de redelijke termijn met meer dan zes, maar met minder dan twaalf maanden is overschreden. De uitspraken op bezwaar zijn op 13 oktober 2017 gedaan. Gelet op de redelijke termijn van de bezwaarfase, zes maanden, wordt de overschrijding geheel aan de Inspecteur toegerekend. Het Hof zal de Inspecteur veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 656,25 (2,5 punt (verweerschrift, schriftelijke inlichtingen en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1,5  € 525, te delen met de twee belanghebbenden in de gezamenlijk behandelde zaken).

6Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond,

– veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 1.000,

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 656,25.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (A. van Dongen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 juli 2020

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
07-05-2019
Datum publicatie
09-05-2019
Zaaknummer
AWB – 17 _ 6317
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:5727, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

Eiseres exploiteert een camping. Zij brengt waterschapslasten (zuiveringsheffing) in rekening aan de huurders en eigenaren van kavels op de camping. In geschil is of dit met of zonder omzetbelasting moet.

Eiseres stelt primair dat zij geen prestatie verricht. De rechtbank is van oordeel dat het verhaal van de zuiveringsheffing niet los gezien kan worden van de prestaties die eiseres jegens de parkrecreanten verricht. Dat zij wettelijk het recht heeft de heffing te verhalen, maakt dat ne anders. In tegenstelling tot de inspecteur oordeelt de rechtbank dat de samenhangende prestatie niet de levering van water is, maar de recreatieve dienst die eiseres verricht.

Er is voldaan aan de voorwaarden om de doorberekening aan te merken als uitschotten van belasting. Daarom is geen omzetbelasting verschuldigd.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 10-05-2019
FutD 2019-1274 met annotatie van Fiscaal up to Date
V-N Vandaag 2019/1091
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/6317

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 7 mei 2019

in de zaak tussen

[X] B.V., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] AA RB),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almere, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 873. Tevens is bij beschikking € 63 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2017 de naheffingsaanslag verminderd tot € 291 en de beschikking belastingrente verminderd tot € 21.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 november 2017, ontvangen door de rechtbank op 17 november 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019.

Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] , mr. [B] en [C] verschenen.

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft niet verklaard bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

Ter zitting zijn gelijktijdig en gezamenlijk de beroepen van [D] BV (hierna: [D] , zaaknummers AWB 17/6309 tot en met 17/6312) en van [E] BV (zaaknummers AWB 17/6313, 17/6314 en 17/6316) behandeld.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is op [2011] opgericht en exploiteert een camping in [Q] . Eiseres verhuurt zowel toeristische plaatsen als jaarplaatsen. Hiervoor ontvangt eiseres huur. Ook is een deel van de kavels eigendom van campingrecreanten. In dat geval betalen de campingrecreanten een bijdrage aan eiseres voor – kort gezegd – de toegang tot de camping, waar zij gebruik kunnen maken van de faciliteiten zoals water en elektriciteit.

2. Huurders van een jaarplaats en eigenaren van een kavel gebruiken deze voor het plaatsen van een chalet. Elk chalet heeft een aansluiting op het waterleidingnetwerk op de camping. Op de camping bevindt zich geen zwembad.

3. Het [F] (hierna: [F] ) brengt zuiveringsheffing in rekening bij eiseres als parkhouder en eigenaar van de onroerende zaken. De hoogte hiervan wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal vervuilingseenheden met een tarief.

4. Eiseres berekent waterschapslasten door aan de huurders en eigenaren van een plek op de camping. In de praktijk betreft dit de zuiveringsheffing. De hoogte van het bedrag wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal kubieke meters verbruikt water met een factor 1,25. Dit verbruik wordt niet bij elke campingrecreant tegelijk gemeten, maar gewoonlijk eenmaal per jaar en bij beëindiging van het verblijf. Over deze waterschapslasten berekent eiseres geen omzetbelasting. Zij heeft hierover ook geen omzetbelasting aangegeven en voldaan.

Geschil

5. In geschil is of de naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht zijn opgelegd. Daarbij gaat het concreet om de vraag of eiseres bij het in rekening brengen van de waterschapslasten omzetbelasting in rekening dient te brengen. Eiseres heeft in dit verband tevens een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

Beoordeling van het geschil

6. Op grond van artikel 122c en volgende van de Waterschapswet wordt zuiveringsheffing geheven ter zake van het afvoeren van afvalwater. Ter zake van het afvoeren vanuit een bedrijfsruimte of woonruimte wordt degene die het gebruik heeft van die ruimte aan de heffing onderworpen.

7. In artikel 122d, derde lid, aanhef en onder b, van de Waterschapswet is bepaald dat in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven. Op grond van letter c van dit artikellid geldt eenzelfde regeling bij volgtijdig gebruik van woonruimte of bedrijfsruimte.

8. Woonruimten die zich op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein bevinden, dat als zodanig wordt geëxploiteerd, worden voor de heffing van zuiveringsheffing als één bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte aangemerkt.

9. Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat zij geen prestatie verricht waarvoor de betaling van de waterschapslasten een vergoeding vormt. De vergoeding die eiseres ontvangt kan volgens haar niet worden beschouwd als een vergoeding voor het gelegenheid bieden tot het lozen van afvalwater op haar afvoersysteem. Er is sprake van een verhaalsrecht dat uit de wet voortvloeit. Volgens het wettelijke systeem horen de kosten uiteindelijk bij de recreant thuis en niet bij de parkexploitant. Verweerder heeft deze stelling betwist en heeft aangevoerd dat de vergoeding samenhangt met de levering van het water aan de recreanten. Dit volgt met name uit het feit dat de vergoeding is gekoppeld aan de hoogte van het waterverbruik. Eiseres heeft dit bestreden en heeft opgemerkt dat de levering van water geen afzonderlijke prestatie is, maar opgaat in de dienst die bestaat uit het gelegenheid bieden tot recreëren. De koppeling met de hoogte van het waterverbruik is slechts een rekenmethodiek die bijdraagt aan het evenredig verdelen van de kosten over de recreanten.

10. De rechtbank is van oordeel dat het verhaal van de zuiveringsheffing in de vorm van waterschapslasten niet los gezien kan worden van de prestaties die eiseres jegens de campingrecreanten verricht. Weliswaar bestaat er voor eiseres een wettelijk recht de heffing te verhalen, maar de grondslag voor dit verhaal is toch primair gelegen in het feit dat zij campingplaatsen in gebruik geeft ten behoeve van de recreatie (bij kavelhuurders) dan wel toegang verleent tot de camping ten behoeve van de recreatie (bij kaveleigenaren). Dit verband komt ook tot uitdrukking in het feit dat de lasten worden doorberekend op dezelfde factuur waarop de energielasten in rekening worden gebracht. De rechtbank is wel van oordeel dat de samenhangende prestatie die eiseres verricht niet kan worden beperkt tot de levering van water, zoals verweerder meent, maar de gehele recreatieve dienst omvat. De levering van water aan campingrecreanten is voor hen geen doel op zich maar een vanzelfsprekend onderdeel van de mogelijkheid een chalet te plaatsen en daar te recreëren en verblijven. De hoofdprestatie is de dienst die bestaat uit het ter beschikking stellen van kavels, de levering van water is een bijkomende prestatie die de hoofddienst aantrekkelijker maakt (vergelijk Hof van Justitie EU 10 maart 2011, zaaknummers C-497/09, C-499/09, C-501/09 en C‑502/09, Bog e.a., ECLI:EU:C:2011:135, en Hof van Justitie EU 21 februari 2013, zaaknummer C-18/12, Žamberk, ECLI: EU:C:2013:95). Dat eiseres de levering van water kennelijk afzonderlijk van de huur factureert is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

11. Tussen partijen is niet in geschil dat de recreatiedienst die eiseres verricht is belast naar het lage tarief en dat dit zowel voor de dienst jegens de huurders als voor de dienst jegens de eigenaren van een kavel geldt. De rechtbank neemt aan dat het daarbij gaat om een dienst als bedoeld in Tabel I onder b. 10 of 11 bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Als uitgangspunt geldt dan dat alle betalingen die de campingrecreanten verrichten aan eiseres samen de vergoeding vormen waarover dit tarief verschuldigd is. Dit volgt uit artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wet OB.

12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de in rekening gebrachte waterschapslasten toch niet onderworpen zijn aan omzetbelasting, omdat sprake is van uitschotten van belasting in de zin van artikel 8, vijfde lid, onder a, van de Wet OB en artikel 4, eerste lid, onder c, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Verweerder bestrijdt ook deze stelling.

13. Er is sprake van uitschotten van belasting als eiseres de belasting voor de recreanten voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank staat het feit dat eiseres als heffingsplichtige wordt genoemd in de Waterschapswet er niet noodzakelijkerwijs aan in de weg dat sprake is van uitschotten. Daarvoor vindt de rechtbank een aanwijzing in het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1985, ECLI:NL:HR:1985:BH1700. In dat geval werd aan een campinghouder toeristenbelasting in rekening gebracht, die hij doorberekende aan zijn gasten. Volgens de desbetreffende verordening was degene die gelegenheid tot overnachten biedt belastingplichtig en was de belastingplichtige bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op diegene ter zake van wiens verblijf met overnachten de belasting verschuldigd werd. De overeenkomsten met de onderhavige zaak zijn zo groot dat de rechtbank geen aanleiding ziet in dit geval tot een andere conclusie te komen. Daarbij is ook van belang dat de onderliggende bedoeling van de zuiveringsheffing is dat de vervuiler betaalt, en dat de keuze de exploitant in de heffing te betrekken vooral is gelegen in het feit dat heffing op die manier eenvoudiger is. Beoogd is in beginsel de betreffende woonruimten aan te slaan (vergelijk de memorie van antwoord bij enige wijzigingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Kamerstukken II 1987/88, 20 435, nr. 7, blz. 7-8). In dat licht moet naar het oordeel van de rechtbank ook de tekst “als zodanig” in artikel 122d, derde lid, onder b en c, van de Waterschapswet worden gelezen: de belasting drukt uiteindelijk op de recreant.

14. Voorwaarden voor het kunnen aanmerken van de betalingen van eiseres als uitschotten van belasting zijn dat eiseres een dienst verricht en dat sprake is van evenredige doorberekening van de belasting aan de campingrecreanten. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat eiseres inderdaad een dienst verricht. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres de zuiveringsheffing evenredig doorberekent.

15. Eiseres heeft de doorberekening als volgt toegelicht. Per kavel is sprake van ten minste één watermeter. Het is gelet op de grote hoeveelheid meters niet mogelijk al deze watermeters op hetzelfde moment af te lezen, alleen al vanwege het feit dat de campingrecreanten niet allemaal tegelijk aanwezig zijn. Elke meter wordt ten minste eenmaal per jaar afgelezen. Op basis hiervan wordt voor die periode het gebruik vastgesteld. Optelling van het gebruik op alle meters levert een lager totaal op dan de afname van water volgens het waterbedrijf [G] . Dit heeft enkele oorzaken. Niet elke meter wordt telkens na precies een jaar weer afgelezen. Verder is sprake van lekverliezen (bijvoorbeeld doordat meters vanwege slijtage te langzaam lopen, door het slecht afmonteren van koppelingen of door lekkage van leidingen). Daarnaast is sprake van – beperkt – eigen gebruik door eiseres. Dit betreft slechts de receptie, waar af en toe koffie en thee wordt gezet en gebruik gemaakt kan worden van een toilet. Uit de eigen metingen van [D] op basis van de meterstanden volgt – als voorbeeld – over de periode juli 2012 tot en met juni 2013 een gemeten verbruik van 3.844 kubieke meter water, terwijl volgens [G] in de periode 6 september 2012 tot en met 2 september 2013 4.753 kubieke meter is verbruikt. [D] heeft dus zo’n 19% minder gemeten dan [G] (of andersom ligt het verbruik volgens [G] ruim 23% hoger dan het verbruik dat [D] heeft gemeten).

16. De rechtbank stelt vast dat het aantal vervuilingseenheden op de afrekening van [F] ten name van [D] over het jaar 2013 110,2 bedraagt. Dit is minder dan 1000. Daaruit kan worden afgeleid dat artikel 122k, eerste lid, van de Waterschapswet is toegepast en dat er sprake is van een (verondersteld) verband tussen het aantal vervuilingseenheden en de hoeveelheid ingenomen water. De rechtbank heeft geen aanleiding aan te nemen dat dit voor eiseres anders is. Dat betekent dat wordt gerekend met een afvalwatercoëfficiënt die wordt vermenigvuldigd met een tarief per vervuilingseenheid. Bij [D] komt dit neer op bijna € 1,12 per m³. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dit bij eiseres significant afwijkt. Verweerder heeft dat ook niet aangevoerd.

17. De prijs die eiseres doorrekent aan de campingrecreanten is hoger, namelijk € 1,25 per m³. Zij heeft echter aannemelijk gemaakt dat zij per saldo niet meer doorberekent aan de campingrecreanten dan hun aandeel in de totale zuiveringsheffing is. Dat eiseres met een hogere rekenfactor dan 1,12 rekent, maakt op zich niet dat de uitkomst minder evenredig is. Zij heeft zo goed mogelijk aangesloten bij het systeem van [F] . Het verschil kan naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots worden verklaard uit de lekverliezen. Daarbij heeft eiseres verklaard dat zij per saldo van de campingrecreanten minder ontvangt dan zij betaalt aan [F] . Dit acht de rechtbank gelet op de verhouding tussen 1,12 en 1,25 en het verschil in gemeten hoeveelheden geloofwaardig. Aannemelijk is ook dat het eigen gebruik van eiseres zo gering is dat daarmee in voldoende mate rekening is gehouden bij de doorbelasting. Verweerder heeft dat overigens ook niet bestreden.

18. Dat eiseres de kosten al doorberekent voordat zij de eindafrekening van [F] heeft ontvangen, doet niet af aan het karakter van uitschot. Overigens betaalt eiseres ook vooraf al op basis van voorlopige aanslagen aan [F] . Het is gerechtvaardigd dat eiseres de uitgaven en inkomsten zoveel mogelijk gelijk op laat lopen, te meer daar – zoals eiseres heeft opgemerkt – haar verhaalspositie ernstig zou worden bemoeilijkt als zij na afloop van de huur van de kavels nog kosten zou moeten verhalen op de voormalige huurders.

19. Gelet op het voorgaande is sprake van een uitschot van belasting en is geen omzetbelasting over de doorberekende waterschapslasten verschuldigd. Daarom dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Dat betreft zowel de beroepen tegen de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffings- en belastingrente als de beroepen tegen de boetebeschikkingen.

20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten kunnen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.536 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1,5 vanwege samenhang). Daarbij merkt de rechtbank de beroepen van eiseres en de ter zitting gelijktijdig behandelde beroepen van de twee andere eiseressen als samenhangend aan, aangezien de werkzaamheden van de gemachtigde (nagenoeg) identiek zijn geweest. Van het bedrag van € 1.536 wordt aan elke eiseres ⅓ deel, oftewel € 512, toegekend. Verweerder heeft voor de bezwaarfase € 492 aan [D] toegekend en afzonderlijk ook aan eiseres. Hij heeft de zaken van de verschillende eiseressen in bezwaar dus niet als samenhangend beschouwd. De rechtbank laat die beslissing in stand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

  • -verklaart het beroep gegrond;
  • -vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;
  • -vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente;
  • -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 512;
  • -bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 mei 2019

griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.