Een notariële akte van levering is geen factuur
In geschil is de aftrek van voorbelasting in verband met de verkrijging van een onroerende zaak.
Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat zij recht heeft op de gevraagde aftrek. Uit HR 25 november 2016 volgt dat een notariële akte geen factuur is en geen verschuldigdheid van omzetbelasting doet ontstaan. De keerzijde is dat een notariële akte geen document is op basis waarvan aftrek van voorbelasting kan worden gevraagd. Het Hof concludeert dat belanghebbende een constructie met hulp van een notaris heeft opgezet om op frauduleuze wijze een fiscaal voordeel te verkrijgen. Er is een transactie voorgespiegeld die slechts op papier heeft plaatsgevonden, uitsluitend om omzetbelasting te kunnen terugvragen. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17-12-2019
- Datum publicatie
- 27-12-2019
- Zaaknummer
- 18/01072
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:4349, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
OB. Aftrek voorbelasting in verband met verkrijging onroerende zaak. Een notariële akte van levering is geen factuur.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2020/1
FutD 2020-0019
Viditax (FutD), 30-12-2019 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 18/01072
uitspraakdatum: 17 december 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Fiscale eenheid [X] B.V. (voorheen: [X1] B.V.) en [Y] B.V. (voorheen [Y1] B.V.) c.s. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 oktober 2018, nummer AWB 17/5110, ECLI:NL:RBGEL:2018:4349, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor [CC] (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
2Vaststaande feiten
– [X] B.V. (voorheen: [X1] B.V.)
– [Y] B.V. (voorheen: [Y1] B.V.)
– [A] B.V. (voorheen: [A1] B.V.)
– [B] B.V. (voorheen: [B1] B.V.)
– [C] B.V. (voorheen: [C1] B.V.)
– [D] B.V. (voorheen: [D1] B.V.)
– [E] B.V. (voorheen: [E1] B.V.)
– [F] B.V. (voorheen: [F1] B.V.)
– [G] B.V. (voorheen: [G1] B.V.)
De uiteindelijke aandeelhouder van deze rechtspersonen is Stichting [H] . Als bestuurder treedt op [I] (hierna: [I] ). De gedeeltelijke naamswijziging van de rechtspersonen heeft eind 2010/begin 2011 plaatsgevonden.
– Het perceel met de daarop gestichte opstallen aan de [a-straat] 36 te [J] is op 9 maart 2011 door de eigenaren [K] en diens echtgenote [L] verkocht aan [M] (hierna: [M] ). Volgens de koopovereenkomst is [M] voornemens om deze opstallen te slopen. De levering vond plaats op 5 april 2011.
– [M] verkocht het perceel op 11 april 2011 aan [N] (hierna: [N] ) voor € 320.000, zonder omzetbelasting. De akte van levering is gedagtekend 27 september 2011 en vermeldt de levering van “een perceel grond met daarop gestichte opstallen”.
– Op 30 september 2011, om 14.45 uur, is door notaris mr. [O] te [P] (hierna: [O] ) een akte van levering verleden ter zake van “het perceel grond met de daarop gestichte opstallen” gelegen aan de [a-straat] 36 te [J] door [N] aan [Q] Holding B.V., vertegenwoordigd door [R] (hierna: [R] ). De koopprijs bedroeg € 500.000. Er werd geen bedrag aan omzetbelasting vermeld.
– Op 30 september 2011, om 21.00 uur, heeft [O] een akte van levering verleden ter zake van “een perceel bouwterrein” gelegen aan de [a-straat] 36 te [J] door [Q] Holding B.V. aan [D1] B.V. (thans [D] B.V.), vertegenwoordigd door [I] . De koopprijs bedroeg € 530.000 te vermeerderen met een bedrag van € 100.700 aan omzetbelasting.
“Vraag:
Wanneer heeft u de opdracht gekregen tot de sloop van het pand gelegen op het perceel [a-straat] 36 te [J] ?
Antwoord:
“De opdracht was van 20-06-2011. Opdrachtgever is [M] voor het bedrijf [U] B.V. [M] heeft in een eerder stadium telefonisch contact opgenomen met mijn medewerker [V ] en vervolgens hebben ze een afspraak op locatie gemaakt. [V ] is de eerste keer alleen geweest en de tweede keer ben ik zelf ook mee geweest, vermoedelijk is dit op 7 juni 2011 geweest. De reden dat ik er bij was, kwam omdat er wat slooptechnische vragen waren, zoals de achter buurman die zijn volière tegen de achter muur had gebouwd. Ik heb overigens het legitimatie bewijs van [M] niet gezien. Wel kan ik bevestigen dat het niet [I] was, want die ken ik wel. Daarnaast zat er asbest in het gebouw, maar dat hadden we vooraf geïnventariseerd De grond was volgens het rapport dat door ons is laten maken door [W] niet vervuild. Ik weet dat er in een eerder stadium ook een rapport over de grond is opgemaakt door [AA] . Dit rapport was opgemaakt maart 1995. Hoe wij aan dit rapport zijn gekomen weet ik niet meer.
Toen wij door de achter buurman van het pand [a-straat] 36 [J] erop gewezen werden dat [M] het perceel verkocht had, hebben wij nader onderzoek gedaan, door het adres van [M] nader te bekijken op internet en daar werden we niet wijzer van. Ook hebben we aktes opgevraagd en dan kun je al snel aan zo’n akte zien dat Innové het perceel gekocht had vrij van opstallen. Direct toen ik hoorde dat [I] het gekocht had, had ik argwaan. Omdat het perceel door [U] B.V was verkocht en onze werkzaamheden nog niet voltooid waren, hebben wij contact opgenomen met notaris [BB] uit [CC] . Deze notaris heeft aansluitend voor ons het retentierecht op het perceel geregistreerd, zodat wij onze rechten inzake de betaling van de reeds verrichte werkzaamheden veilig konden stellen. Dit retentierecht is op 9 november 2011 gevestigd. Zie hiervoor de akte die de notaris heeft opgemaakt. Voor de bouwvak hebben we het bodemonderzoek laten verrichten.
Ik vermoed dat hun idee was, in dit geval bedoel ik [M] en [I] , dat zij alle werkzaamheden voor 30 september 2011 klaar wilden hebben. Door de hiervoor genoemde vertraging zijn deze werkzaamheden pas later aangevangen en tussentijds onderbroken. Op of omstreeks 30 september 2011 moest er nog heel veel gebeuren. Wij kenden [I] van eerder werkzaamheden en onze ervaring was dat hij zijn rekeningen na heel lang wachten pas betaalde. Toen wij zagen dat de nieuwe eigenaar [I] was geworden hebben wij meteen contact opgenomen met de advocaat. [DD] van [EE] advocaten en die heeft ons geadviseerd om retentierecht op het terrein te vestigen. [DD] heeft contact opgenomen met de notaris of een retentierecht ook van toepassing kon zijn op een half gesloopt pand. Aangezien onze werkzaamheden gelukkig nog niet voltooid waren konden wij het retentierecht daadwerkelijk uitoefenen en aldus is geschied. De huidige situatie ziet er exact zo uit als op 9 november 2011. Als jullie mij vragen of er nog ontwikkelingen zijn dan merk ik op dat [I] aan [W] heeft gevraagd of hij de bevindingen van het onderzoek mocht hebben. [W] heeft aansluitend aan ons deze vraag voorgelegd en wij hebben medegedeeld dat hij hierop geen recht heeft, dat wij dit niet wilden hebben”
(…)”
“Ik heb het pand [a-straat] 36 te [J] aan [I] verkocht voor € 500.000. Ik heb het pand [a-straat] 36 te [J] zonder omzetbelasting, maar wel met overdrachtbelasting aan [I] verkocht. Ik ben voor de verkoop niet naar de notaris geweest, maar ik heb een machtiging afgegeven. De machtiging is volgens mij per mail gegaan. [I] heeft de verkoop allemaal via notaris [O] geregeld. Daar heb ik mij niet mee bemoeid”
“Ik weet zeker dat ik het pand [a-straat] 36 te [J] nooit aan iemand anders heb verkocht”
“Wat ik net al gezegd heb ik heb het pand aan [I] verkocht en die heeft verder alles bij de notaris geregeld. Ik heb deze akte van levering van de notaris gekregen. Toen ik zag dat er een andere koper in de akte stond is er contact geweest tussen mij en [I] . Hij vertelde mij toen dat [R] de koper was”
“Ik begrijp niet waarom [D1] in deze akte is opgenomen. Ik weet wel dat [D1] en [I] bij elkaar horen”
(…)”
“Ik ken de heer [N] niet. Ik zie dat mijn gegevens in deze akte staan opgenomen. Heb ik dat pand gekocht? Dit is nieuw voor mij, dat meen ik serieus. Ik heb niets betaald. Ik heb geen € 500.000 ik nog geen € 50,-. Ik weet zo niet of ik een machtiging heb afgegeven voor dit specifieke pand Zoals ik al eerder verklaarde heb ik wel eens machtigingen getekend. Dat zou in dit geval ook kunnen zijn gebeurd. Ik krijg geld voor het afgeven van een machtiging”
“Van notaris [O] heb ik nog nooit een mailbericht ter zake van een transactie gehad”
“Ik heb jullie documenten D-060 en D-061 nu kunnen zien. Ik was tot zojuist niet op de hoogte van het plaatsvinden van deze transacties. Dit volkomen buiten mij om gegaan.
Het is zo dat iemand mij heeft gebruikt, en het kan niet anders dan dat iemand misbruik heeft gemaakt van de door mij afgegeven volmachten. Maar ik weet van de hele transactie [a-straat] 36 te [J] echt niets vanaf. Ik ken het pand niet. Ik weet niet waar [J] ligt. Ligt dat bij [FF] ? De koper met de naam [I] ken ik niet en heb ook nooit ontmoet. Ik voel mij gebruikt als katvanger, omdat ik tegen betaling een volmacht heb getekend, waarmee iemand anders deze onroerend goed transactie heeft uitgevoerd’”
“De aangifte omzetbelasting voor [Q] Holding doet [GG] . Ik heb met [HH] afgesproken dat [GG] de aangifte omzetbelasting voor mij zal doen en ik ga ervan uit zij dat dan ook doen. Of zij dat doen weet ik niet, ik controleer dat niet. [GG] heeft de gegevens voor het doen van aangifte omzetbelasting. Ik weet niet welke bedragen er in de aangifte omzetbelasting van [Q] Holding B.V worden gezet. Ik ga ervanuit dat [GG] de aangifte omzetbelasting voor mij naar de Belastingdienst stuurt. Dit heb ik afgesproken bij de overname in 2009, met [HH] zelf. Ik heb [Q] Holding B.V van hem overgenomen. Of [GG] ook aangifte doet en wat hij daarop invuld, laat ik aan hem over, want ik bemoei mij daar niet mee. Ik beschik niet over een wachtwoord voor het doen van aangiftes omzetbelasting van [Q] Holding B.V.. Ik krijg ook nooit facturen van [Q] Holding B.V. die ik dan moet opsturen naar [GG] . Ik doe helemaal niets met deze B.V. en dat weet [GG] ook. Hij moet gewoon nihil aangiftes indienen, meer is het niet. Mijn eigen e-mail adres is [R] @hotmail com. De e-mail adressen zoals vermeld op pagina 4 van jullie D-316 komen mij niet bekend voor. [GG] doet alle belastingaangiftes van mij en mijn gezin en ook alle andere bedrijven die op mijn naam staan”
(…)”
“Feit 3 betreft het verwijt dat verdachte feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [D1] BV terzake van het opzettelijk onjuist doen van een aangifte voor de omzetbelasting over het derde kwartaal van 2011 ten name van de Fiscale Eenheid [X1] BV en [Y1] BV CS.
Betrokken rechtspersonen
[D1] BV [D1] BV is opgericht op 3 januari 2011. De activiteiten van [D1] BV staan bij de Kamer van Koophandel omschreven als ‘projectontwikkeling’.Verdachte [I] is bestuurder van de Stichting Administratiekantoor [X1] . Deze stichting is vanaf 31 december 2010 enig aandeelhouder van [X1] BV, welke BV op haar beurt enig aandeelhouder/bestuurder is van [D1] BV.
[Q] Holding BV [Q] Holding BV heeft sinds 14 december 2010 als enig aandeelhouder de Stichting Divisie en sinds 1 november 2010 bestuurder [R] . De activiteiten van [Q] Holding BV staan bij de Kamer van Koophandel omschreven als ‘het al dan niet tezamen met anderen verwerven en vervreemden van deelnemingen of andere belangen in rechtspersonen, vennootschappen en ondernemingen, zomede het samenwerken daarmee’. [U] BV [U] BV is opgericht op 24 oktober 2008. De activiteiten van [U] BV staan bij de Kamer van Koophandel omschreven als ‘projectontwikkeling en overige telecommunicatie’. De Stichting [II] is sinds 27 december 2010 enige aandeelhouder en bestuurder van [U] BV. [JJ] is van 8 februari 2011 tot 28 mei 2011 voorzitter, secretaris en penningmeester van de Stichting [II] geweest.Feitelijke gang van zaken
Op 9 maart 2011 is het perceel met de daarop gestichte opstallen aan de [a-straat] 36 te [J] door de toenmalige eigenaar [K] voor € 300.000,– verkocht aan [JJ] . Volgens de koopovereenkomst was [M] voornemens om de aanwezige opstallen te slopen.
De levering heeft plaatsgevonden op 5 april 2011 bij notaris [O] . Volgens de akte van levering was [U] BV , via de Stichting [II] vertegenwoordigd door [JJ] , de koper. In de akte is ook opgenomen dat de koop het perceel inclusief de daarop gestichte opstallen betrof. Tevens is vermeld dat de verkoper heeft verklaard dat wegens de levering van het verkochte geen omzetbelasting verschuldigd is.
Op 11 april 2011 is het perceel door [U] BV , vertegenwoordigd door voornoemde [JJ] , voor € 320.000,– doorverkocht aan de heer D.P.M. [N] , wederom zonder verschuldigdheid van omzetbelasting. De akte van levering is gedateerd op 27 september 2011 en maakt melding van de verkoop van ‘een perceel grond met daarop gestichte opstallen’, plaatselijk gelegen aan de [a-straat] 36 te [J] .
Vervolgens is op 30 september 2011 om 14.45 uur door notaris en medeverdachte [O] een akte van levering opgemaakt ter zake van ‘het perceel grond met daarop gestichte opstallen’ aan de [a-straat] 36 te [J] door [N] aan [Q] Holding BV, vertegenwoordigd door de Stichting Divisie, vertegenwoordigd door [R] , die een volmacht heeft afgegeven. De koopprijs bedroeg € 500.000,–, zonder verschuldigdheid van omzetbelasting.
Op diezelfde 30ᵉ september 2011 om 21.00 uur is door notaris [O] een akte van levering opgemaakt ter zake van ‘een perceel bouwterrein’ aan de [a-straat] 36 te [J] door [Q] Holding BV aan [D1] BV, vertegenwoordigd door [X1] BV, vertegenwoordigd door verdachte [I] , die een volmacht heeft afgegeven. De koopprijs bedroeg € 530.000,–, te vermeerderen met € 100.700,– aan omzetbelasting.
Op 26 oktober 2011 is de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2011 op naam van de Fiscale Eenheid [X1] BV en [Y1] BV CS bij de Belastingdienst ingediend. In deze aangifte is een bedrag van € 100.700,– aan vooraftrek omzetbelasting opgenomen.
Op 16 mei 2012 heeft [Q] Holding BV voor de maanden mei tot en met december 2011 een nihilaangifte voor de omzetbelasting gedaan. Het aan [D1] BV in rekening gebrachte bedrag van € 100.700,– aan omzetbelasting is dus niet aan de Belastingdienst afgedragen.
Oordeel van het hof
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne en komt tot de conclusie dat verdachte als regievoerder is opgetreden en feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van een aangifte omzetbelasting als hierna bewezen is verklaard.
Uit het dossier blijkt dat verdachte reeds in februari 2011 getracht heeft om het pand aan de [a-straat] 36 te [J] van [K] te kopen. Die aankoop is toen echter niet doorgegaan.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte de beschikking had over kopieën van voornoemde (concept) koopovereenkomsten: een fotokopie van een (concept) koopcontract tussen [K] en [JJ] en een fotokopie van een (concept) koopovereenkomst tussen [U] BV / [M] en [N] , aangetroffen op het adres van [B1] BV . [X1] BV is enig aandeelhouder van deze BV. Daarnaast zijn op het zakelijk adres van [D1] BV kladaantekeningen aangetroffen waar bovenaan is geschreven ‘29 maart 11 [J] ’ en waarop onder meer voornoemde tussenstappen zijn geschetst. Alle tussenstappen zijn conform de schets uitgevoerd.
[JJ] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gezegd dat ze (verdachte en [JJ] ) het project [a-straat] 36 te [J] gezamenlijk zouden gaan uitvoeren en dat [JJ] na afloop 10% zou ontvangen van de opbrengst van het project. Volgens [JJ] is het pand aan de [a-straat] 36 te [J] gesloopt door sloopbedrijf [T] en zijn de kosten betaald door verdachte. In het dossier bevinden zich diverse e-mailberichten waarin verdachte door [JJ] wordt geïnformeerd over de sloopwerkzaamheden.Bij [T] sloopwerken & asbest zijn ter zake van de sloop twee dagrapporten met urenregistratie aangetroffen. Volgens deze dagrapporten zijn de sloopwerkzaamheden aangevangen op 26 september 2011 en voortijdig gestopt op 4 november 2011. [V ] , een medewerker van dit sloopbedrijf heeft verklaard dat de sloop van de opstallen op 22 september 2011 is begonnen en dat die sloop op 4 november 2011 is stilgelegd. Daarnaast heeft [S] , mede-eigenaar en directeur van [T] sloopwerken & asbest verklaard dat er rond 30 september nog veel sloopwerk moest gebeuren. De rechtbank leidt hieruit af dat zich op 30 september 2011 nog immer opstallen aanwezig waren aan de [a-straat] 36 te [J] .
[N] heeft verklaard dat hij het pand aan de [a-straat] 36 te [J] zonder omzetbelasting aan verdachte heeft verkocht en dus níet aan [Q] Holding BV. Hij heeft voor de verkoop een machtiging afgegeven en verdachte heeft volgens [N] de verkoop van het pand verder geregeld via notaris [O] . [R] , middellijk bestuurder van [Q] Holding BV, heeft verklaard niets te weten van de aankoop door [Q] Holding BV van het pand aan de [a-straat] 36 te [J] . In die BV zouden géén activiteiten hebben plaatsgevonden. [R] heeft wel eens machtigingen afgegeven tegen betaling en dat zou volgens hem ook in dit geval kunnen zijn gebeurd. Hij zou als katvanger zijn gebruikt.De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat verdachte op de achtergrond de regie heeft gevoerd bij de verschillende aan- en verkopen van het pand aan de [a-straat] 36 te [J] , uitmondend in de verkoop door [Q] Holding BV aan [D1] BV voor een bedrag van € 530.000,–, te vermeerderen met € 100.700,– aan omzetbelasting, waarbij [D1] BV die € 100.700,– in vooraftrek heeft gebracht en [Q] Holding BV dat bedrag niet heeft afgedragen aan de Belastingdienst.”
3Geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van € 100.700 aan omzetbelasting.
4Beoordeling van het geschil
In het arrest van 25 november 2016 (nr. 15/02183, ECLI:NL:HR:2016:2664), heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.4.4. De hiervoor in 2.1.1 bedoelde notariële akten van levering, die tot de stukken van het geding behoren, houden – voor zover hier van belang – niet meer in dan de ten overstaan van de notaris afgelegde verklaring van de partijen bij de (ver)koopovereenkomst dat de koopprijs een bepaalde som bedraagt en dat daarover omzetbelasting naar het tarief van 19 percent verschuldigd is, en voorts dat de verkoper kwijting verleent voor de betaling van de koopprijs. Deze akten laten geen andere conclusie toe dan dat op deze akten niet de betaling van een bedrag wordt gevorderd. Gelet op het arrest BNB 2016/106 zijn akten als deze daarom niet aan te merken als een factuur in de zin van artikel 37 van de Wet.
In het voorgaande ligt besloten dat met het arrest BNB 2016/106 onverenigbaar is de aan de hiervoor in 2.4.1 vermelde arresten van 7 november 1984 en 1 november 1989 klaarblijkelijk ten grondslag gelegde opvatting van de Hoge Raad dat een passage uit een notariële akte van levering als hiervoor in 2.1.1 weergegeven, volstaat om die akte aan te merken als een factuur in de zin van artikel 37 van de Wet. Dit een en ander betekent dat een ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet niet uit hoofde van een dergelijke notariële akte van levering op de voet van artikel 37 van de Wet omzetbelasting wordt verschuldigd.”
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 17 december 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 10-10-2018
- Datum publicatie
- 12-10-2018
- Zaaknummer
- AWB – 17 _ 5110
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:10946, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Wet op de omzetbelasting 1968. Aan eiseres is een onroerende zaak geleverd, ter zake van de levering is omzetbelasting in rekening gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een bouwterrein. De omzetbelasting is ten onrechte in rekening gebracht. Gelet op de in de strafzaak tegen de directeur van eiseres bewezen verklaarde feiten heeft eiseres deelgenomen aan belastingfraude en heeft zij geen recht op aftrek. Beroep op vertrouwensbeginsel wordt verworpen.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 16-10-2018
V-N Vandaag 2018/2254
FutD 2018-2771
NTFR 2018/2606 met annotatie van Drs. C. Verweij
V-N 2019/3.2.2 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/5110
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 oktober 2018
in de zaak tussen
Fiscale eenheid [X] B.V (voorheen: [A] B.V.) en [Y] B.V. (voorheen [B] B.V.) c.s., te [Z] , eiseres
(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 25 april 2013 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] .F.01.1501) omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2011 tot en met [2011 2] opgelegd van € 100.700. Tevens is bij beschikking € 3.457 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 november 2016 (zaaknummer 16/1873) niet- ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde hoger beroep is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij uitspraak van 5 september 2017 gegrond verklaard. Het Hof heeft het beroep ontvankelijk verklaard en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voortgezet onder zaaknummer AWB 17/5110. De gedingstukken van de zaak AWB 16/1873 maken onderdeel uit van deze procedure.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , [C] en [D] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft daarnaast een kopie van een verklaring van notaris mr. [E] (hierna: [E] ) overgelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen ter onderbouwing van een door haar ter zitting ingenomen stelling correspondentie met verweerder over te leggen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren en om een afschrift van de naheffingsaanslag aan de rechtbank toe te zenden.
Eiseres heeft bij brief van 4 juni 2018 nadere stukken toegezonden aan de rechtbank. Verweerder heeft daarop bij brief van 7 juni 2018 gereageerd. Afschriften van de brieven zijn telkens aan de wederpartij verzonden.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 15 juni 2018 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken aan te geven dat zij (nogmaals) op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Tot de fiscale eenheid [A] B.V. en [B] B.V. c.s. (hierna: de fiscale eenheid) behoort in 2011 onder meer [F] B.V. De tenaamstelling van de hiervoor genoemde rechtspersonen is via statutenwijzigingen van [A & B] gewijzigd in [X & Y] .
2. [A] B.V. is bestuurder van [F] B.V. Als bestuurder van [A] B.V. treedt op de heer [G] (hierna: [G] ).
3. [F] B.V. is opgericht op [2011 1] . De activiteiten van deze vennootschap staan bij de Kamer van Koophandel omschreven als ‘projectontwikkeling’.
4. Op [2011 2] heeft [E] een akte van levering opgemaakt ter zake van de levering van ‘een perceel bouwterrein’, gelegen aan de [A-straat 1] te [Q] (hierna ook: de onroerende zaak) door [H] B.V. (hierna: [H] ) aan [F] B.V. In de akte is een koopprijs vermeld van € 530.000, te vermeerderen met een bedrag van € 100.700 aan omzetbelasting. [F] B.V. heeft een bedrag van € 510.800 betaald en een bedrag van € 119.900 ten titel van geldlening schuldig erkend. In de akte is vermeld dat de verkoper geheel verantwoordelijk blijft voor de sloop en de sanering van het verkochte. De akte is om 21.00 uur ondertekend door de notaris en twee medewerkers van het notariskantoor als schriftelijk gevolmachtigden van verkoper en koper.
5. Voorafgaand aan de levering van de onroerende zaak aan [F] B.V., is de onroerende zaak diverse keren van eigenaar gewisseld:
– op [2011 3] heeft [I] de onroerende zaak verkocht aan [J] (hierna: [J] ), waarna op [2011 4] de levering heeft plaatsgevonden bij [E] . In het koopcontract staat – onder meer – dat de koopprijs € 300.000 bedraagt en dat de verkoper verklaart dat hij ter zake van de levering van rechtswege géén omzetbelasting is verschuldigd. In de akte van levering is [K] B.V., via de Stichting [L] vertegenwoordigd door [J] , als koper vermeld;
– op [2011 5] heeft [K] B.V. de onroerende zaak verkocht aan [M] (hierna: [M] ) voor € 320.000, zonder omzetbelasting. De akte van levering is gedagtekend op [2011 6] en vermeldt de levering van ‘een perceel grond met daarop gestichte opstallen’;
– op [2011 2] heeft [E] een akte van levering opgemaakt ter zake van de levering van ‘het perceel grond met de daarop gestichte opstallen’ door [M] aan [H] , vertegenwoordigd door de heer [N] . In de akte is een koopprijs vermeld van € 500.000. De verkoper heeft verklaard dat wegens de levering van het verkochte geen omzetbelasting is verschuldigd. De akte is om 14.45 uur ondertekend door de notaris en twee medewerkers van het notariskantoor als schriftelijk gevolmachtigden van verkoper en koper.
6. Op 26 oktober 2011 heeft eiseres de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2011 ingediend. In deze aangifte is het bedrag van € 100.700 als voorbelasting in aftrek gebracht. De aftrek voorbelasting is door verweerder conform de aangifte verleend.
7. Door de Belastingdienst/FIOD is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de hiervoor onder 4. en 5. genoemde transacties. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt onder de naam ‘Proces-verbaal Zaak 08 Pand [Q] ’, dossiernummer [001] met als dagtekening 5 maart 2013. Een afschrift van dit proces-verbaal behoort tot de gedingstukken. Naar aanleiding van het proces-verbaal is door verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
8. De rechtbank Overijssel/zittingsplaats Almelo heeft in de strafzaak bij vonnis van 19 juni 2015 bewezenverklaard dat [G] een constructie heeft opgezet waarbij [H] is ingezet als koper en vervolgens als verkoper, waarbij de door [H] aan [F] B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting niet op aangifte is voldaan, terwijl [F] B.V. die omzetbelasting wel in aftrek heeft gebracht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [G] feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [F] B.V. voor het opzettelijk onjuist doen van de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2011 ten name van de fiscale eenheid. De rechtbank heeft ook bewezenverklaard dat de notariële akte van [2011 2] (ondertekend om 21.00 uur) vals is voor zover in deze akte is vastgelegd dat er sprake is van een perceel bouwterrein, omdat dit geen weergave is van de feitelijke toestand van het geleverde. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld.
9. In het vonnis is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen (verdachte is [G] ):
“ (…) Uit het dossier blijkt dat verdachte reeds in februari 2011 getracht heeft om het pand aan de [A-straat 1] te [Q] van [I] te kopen. Die aankoop is toen echter niet doorgegaan.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte de beschikking had over kopieën van voornoemde
(concept) koopovereenkomsten: een fotokopie van een (concept) koopcontract tussen [I]
en [J] en een fotokopie van een (concept) koopovereenkomst tussen [K]
BV/ [J] en [M] , aangetroffen op het adres van [O] BV. [A]
BV is enig aandeelhouder van deze BV. Daarnaast zijn op het zakelijk adres van
[F] BV kladaantekeningen aangetroffen waar bovenaan is geschreven ‘ [2011 7] [Q] ’ en waarop onder meer voornoemde tussenstappen zijn geschetst. Alletussenstappen zijn conform de schets uitgevoerd.
project [A-straat 1] te [Q] gezamenlijk zouden gaan uitvoeren en dat [J] na
afloop 10% zou ontvangen van de opbrengst van het project. Volgens [J] is het pand
aan de [A-straat 1] te [Q] gesloopt door sloopbedrijf [P] en zijn de kosten
betaald door verdachte. In het dossier bevinden zich diverse e-mailberichten waarin
verdachte door [J] wordt geïnformeerd over de sloopwerkzaamheden.
Bij [a] zijn ter zake van de sloop twee dagrapporten met
urenregistratie aangetroffen. Volgens deze dagrapporten zijn de sloopwerkzaamheden
aangevangen op [2011 8] en voortijdig gestopt op [2011 9] . [b] ,
een medewerker van dit sloopbedrijf heeft verklaard dat de sloop van de opstallen op
[2011 10] is begonnen en dat die sloop op [2011 9] is stilgelegd. Daarnaastheeft [c] , mede-eigenaar en directeur van [a]
verklaard dat er rond [2011 2] nog veel sloopwerk moest gebeuren. De rechtbank
leidt hieruit af dat zich op [2011 2] nog immer opstallen aanwezig waren aan de
[A-straat 1] te [Q] .omzetbelasting aan verdachte heeft verkocht en dus niet aan [H] BV. Hij
heeft voor de verkoop een machtiging afgegeven en verdachte heeft volgens [M] de
verkoop van het pand verder geregeld via notaris [E] .
weten van de aankoop door [H] BV van het pand aan de [A-straat 1] te
[Q] . In die BV zouden geen activiteiten hebben plaatsgevonden. [N] heeftwel eens machtigingen afgegeven tegen betaling en dat zou volgens hem ook in dit geval
kunnen zijn gebeurd. Hij zou als katvanger zijn gebruikt.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat verdachte op de achtergrond de regie heeft
gevoerd bij de verschillende aan- en verkopen van het pand aan de [A-straat 1] te
[Q] , uitmondend in de verkoop door [H] BV aan [F] BVvoor een bedrag van € 530.000,–, te vermeerderen met € 100.700,– aan omzetbelasting,
waarbij [F] BV die € 100.700,– in vooraftrek heeft gebracht en [H]
BV dat bedrag niet heeft afgedragen aan de Belastingdienst.”
10. De rechtbank Overijssel/zittingsplaats Almelo heeft in de strafzaak tegen [E] bij vonnis van 19 juni 2015 bewezenverklaard dat [E] een authentieke akte van levering valselijk heeft opgemaakt door daarin te vermelden dat het geleverde een perceel bouwterrein betrof terwijl het in werkelijkheid een perceel grond met daarop (deels gesloopte) opstallen betrof.
11. In het vonnis is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen (verdachte is [E] ):
“Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank weliswaar niet in nauwe, bewuste en volledige samenwerking met een ander of met een rechtspersoon gehandeld – van welke beschuldiging de rechtbank verdachte dan ook zal vrijspreken -, doch is naar het oordeel van de rechtbank bewust instrumenteel geweest teneinde een door (een van de) partijen beoogd fiscaal voordeel te bewerkstelligen.”
12. [H] heeft over de periode oktober 2010 tot en met april 2011 geen aangiften omzetbelasting ingediend. Over de periode mei 2011 tot en met december 2011 zijn in mei 2012 nihilaangiften ingediend. Over de periode januari 2012 tot en met augustus 2013 zijn er maandelijks nihilaangiften ingediend. Op 23 augustus 2013 is de vennootschap niet langer geactiveerd voor de omzetbelasting. Ook de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting is geëindigd in oktober 2013. In de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn geen bedragen vermeld aan omzet dan wel inkoop/kosten. In de aangiften vennootschapsbelasting is melding gemaakt van “geen activiteiten”.
Geschil
13. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van de levering de onroerende zaak door [H] . Meer in het bijzonder is in geschil of:
- -ter zake van de levering van de onroerende zaak terecht omzetbelasting in rekening is gebracht omdat sprake is van de levering van een bouwterrein;
- -de onroerende zaak door [H] of door [M] aan eiseres is geleverd;
- -de onroerende zaak door [H] is geleverd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB);
- -of eiseres zich op het moment van levering van de onroerende zaak bewust was van het feit dat [H] de in rekening gebrachte omzetbelasting niet zou afdragen;
- -of sprake is van gewekt vertrouwen.
Beoordeling van het geschil
Levering bouwterrein?
14. Eiseres stelt dat ter zake van de levering van de onroerende zaak terecht omzetbelasting aan haar in rekening is gebracht en dat zij recht heeft op de aftrek van deze btw. In de akte is namelijk vermeld dat een bouwterrein is overgedragen. Volgens eiseres bestond de onroerende zaak ten tijde van de levering op [2011 2] uit ondergrond met een opstal waarvoor in het kader van voorgenomen nieuwbouw een sloopvergunning was aangevraagd en verleend. Partijen zijn volgens eiseres overeengekomen dat het bestaande gebouw door en voor rekening van [H] zou worden gesloopt en dat nieuwbouw zou plaatsvinden. De sloop is aangevangen voor de levering. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de sloop door [H] is betaald en dat de kosten zijn verrekend met de vordering van [H] op eiseres. De kosten en de verrekening daarvan staan ook in de aangifte vennootschapsbelasting. Er is volgens eiseres dus sprake van de levering van een bouwterrein. Eiseres verwijst naar het arrest van Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ) van 19 november 2009, C-461/08, ECLI:EU:C:2009:722 (zaak Don Bosco) en het arrest van de Hoge Raad (hierna: HR) van 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2222 (zaak Maasdriel)).
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omzetbelasting ten onrechte in rekening is gebracht, omdat ten tijde van het opmaken van de notariële akte van [2011 2] (om 21.00 uur) zich nog opstallen op het perceel bevonden. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst verweerder naar het proces-verbaal, punt 3.2.2, waaruit kan worden opgemaakt dat de ‘sloopwerkzaamheden zijn aangevangen op [2011 8] en voortijdig zijn gestopt op [2011 11] ’. Daarnaast is niet gebleken dat de verkoper de verplichting had om de opstallen te verwijderen. Volgens verweerder is bebouwde grond geleverd en dient deze levering op grond van artikel 11 van de Wet OB te worden aangemerkt als een vrijgestelde prestatie. Verweerder betwist daarnaast het standpunt van eiseres dat [H] de onroerende zaak heeft geleverd en dat [H] als ondernemer is opgetreden. Verweerder voert daartoe aan dat [H] in het geheel geen partij was bij de levering van de onroerende zaak omdat [M] rechtstreeks aan eiseres heeft geleverd. Bovendien heeft [H] al jaren geen activiteiten meer verricht en is zij dus geen ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB.
16. De rechtbank overweegt dat de levering van onroerende zaken is vrijgesteld van omzetbelasting, tenzij het gaat om levering van een gebouw of een gedeelte daarvan (en het bijbehorende terrein) vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, en als het gaat om een levering van een bouwterrein. Van een bouwterrein is (onder meer) sprake als het gaat om onbebouwde grond waaraan bewerkingen hebben plaatsgevonden met het oog op de bebouwing van de grond (artikel 11, vierde lid, van de Wet OB). Ook de levering van een perceel grond waarop een opstal staat maar waarbij de verkoper zich heeft tevens heeft verbonden om voor eigen rekening en risico de opstal te slopen en welke sloop reeds een aanvang heeft genomen vóór deze levering, vormt de levering van een bouwterrein (zaak Don Bosco).
17. Niet in geschil is dat ten tijde van de levering van de onroerende zaak op [2011 2] nog opstallen op het perceel stonden maar dat de sloop wel reeds was gestart. In de akte van levering is weliswaar vermeld dat de verkoper na de levering geheel verantwoordelijk blijft voor de sloop en de sanering van het verkochte, maar uit de door de rechtbank Overijssel in de strafzaak bewezenverklaarde feiten volgt dat niet de verkoper, [H] , maar [G] degene was die feitelijk opdracht gaf tot sloopwerkzaamheden en dat ook hij – al dan niet via een met hem verbonden vennootschap – degene was die deze sloopkosten op zich nam. De stelling van eiseres dat de verkoper de verplichting had om de opstallen voor zijn rekening en risico te verwijderen en dat de verkoper ( [H] ) deze kosten ook heeft betaald wordt dus niet ondersteund door de feiten. Er is niet voldaan aan de criteria genoemd in de zaak Don Bosco en er is dus geen bouwterrein geleverd. Ter zake van de levering van de onroerende zaak is ten onrechte omzetbelasting in rekening gebracht. In het midden kan blijven of [H] of [M] aan eiseres heeft geleverd en of [H] als ondernemer is opgetreden.
Terecht bij eiseres nageheven?
18. Eiseres betwist dat zij zich ervan bewust was dat [H] de omzetbelasting niet op aangifte zou voldoen. Toen eiseres aan de notaris een volmacht voor transport gaf, was de notaris zelf niet bekend met het regime (overdrachtsbelasting of omzetbelasting) waaronder zou worden geleverd. Volgens eiseres was er voor [F] B.V. geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van frauduleuze handelingen. Op [2011 2] was in het geheel geen sprake van het willens en wetens verrichten van (rechts)handelingen in strijd met de wet. Het bewijs hiervoor ontbreekt. Op het moment van de transactie was [H] te goeder trouw en behoefde [A] B.V. niet te twijfelen of [H] de in rekening gebrachte omzetbelasting wel zou afdragen. Dat [H] de omzetbelasting uiteindelijk niet heeft afgedragen, kan niet aan eiseres worden toegerekend. Hiertoe heeft eiseres ook geen onderzoeksplicht. Tot slot wijst eiseres erop dat de Belastingdienst, in de persoon van de heer [e] , de aangifte heeft beoordeeld en geaccordeerd.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [F] B.V. op de hoogte was van het feit dat [H] de verschuldigde omzetbelasting niet op aangifte zou voldoen, aangezien [H] niet op de hoogte was van de onroerende zaak transactie(s). Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar het vonnis van de rechtbank Overijssel in de strafzaak. Indien [H] wél op de hoogte was van deze transacties(s), stelt verweerder zich op het standpunt dat de verkopende partij en de koper hebben samengespannen en niet te goeder trouw hebben gehandeld. Verweerder wijst op het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD9704). Verweerder leidt uit dit arrest af dat er geen aftrek mogelijk is van omzetbelasting die voorkomt op een valse factuur. Ter zitting heeft verweerder ten slotte nog aangevoerd dat eiseres niet over een factuur beschikt, omdat [H] geen factuur heeft opgemaakt. De voorbelasting is volgens verweerder geclaimd op basis van de notariële akte. Bij arrest van 25 november 2016 (ECLI:HR:2016:2664) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een notariële akte geen factuur is in de zin van artikel 35 en artikel 37 van de Wet OB. Dit geldt volgens verweerder ook voor de nota van afrekening van de notaris.
20. Gelet de door de rechtbank Overijssel in de strafzaak bewezen verklaarde feiten, heeft [F] B.V. – met [G] als achterliggende directeur – opzettelijk deelgenomen aan belastingfraude en daarin ook een beslissende rol gespeeld. Dit verhindert de aftrek van voorbelasting (HvJ EG 7 december 2010, ECLI:EU:C:2010:742, zaak R). Verweerder heeft terecht bij eiseres nageheven (vergelijk Besluit van 10 oktober 2017, BLKB2017/366). Voor zover eiseres met haar stelling dat de Belastingdienst de aangifte heeft beoordeeld en geaccordeerd een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel, wordt dit verworpen. Een ondernemer die heeft deelgenomen aan belastingfraude komt geen beroep toe op het vertrouwensbeginsel (Hoge Raad 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2430).
Heffingsrente
21. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het beroep inzake de beschikking heffingsrente dient dus ook ongegrond te worden verklaard.
Slotsom
22. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 oktober 2018 | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |