Ex-bloemenkweker handelt bij levering bouwperceel als belastingplichtige

Snijbloemen Tulpen Bloemenkweker

Ex-bloemenkweker handelt bij levering bouwperceel als belastingplichtige

Tot 2004 exploiteert belanghebbende een snijbloemenkwekerij (eenmanszaak) bij de echtelijke woning. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben 41 hectare grond, waarvan 33,5 hectare is bebouwd met kassen. Belanghebbende rekent voor de inkomstenbelasting het kadastrale perceel met de kassen tot zijn ondernemingsvermogen.

Vanaf 2005 werkt belanghebbende zelfstandig als kwaliteitscontroleur bij een veiling, waarvoor hij als btw-ondernemer is geregistreerd. Hij gebruikt de kassen in deze periode voor hobbymatige activiteiten, samen met zijn kinderen. In 2006 en 2009 verkoopt belanghebbende roerende zaken die in de snijbloemenkwekerij zijn gebruikt en voldoet hierover btw.

Op 17 januari 2005 verzoekt belanghebbende de gemeente het bestemmingsplan te wijzigen, zodat woningbouw op het kwekerijperceel mogelijk wordt. De gemeente wijst het verzoek in juli 2008 af.

Op 4 oktober 2008 verzoekt belanghebbende de gemeente opnieuw het bestemmingsplan te wijzigen en geeft hij opdracht voor een planschaderisicoanalyse en een verkennend bodemonderzoek. Belanghebbende boekt de hiervoor gemaakte kosten (€ 7.114) zakelijk en brengt de in rekening gebrachte btw in aftrek.

Op 23 september 2012 richt belanghebbende een derde verzoek aan de gemeente en besluit de gemeente mee te werken aan wijziging van het bestemmingsplan om de bouw van twee woningen op het kwekerijperceel mogelijk te maken.

In 2014 stopt belanghebbende met zijn werk als kwaliteitscontroleur. Hij doet in 2014 btw-aangifte en brengt kleine bedragen aan voorbelasting in aftrek, met name btw op accountantskosten.

Belanghebbende zet in 2015 twee bouwpercelen gelegen op het kwekerijperceel te koop en laat de kassen slopen. De bouwpercelen worden beide verkocht. Op 12 februari 2018 wordt één van de bouwpercelen geleverd. In 2019 wordt het tweede bouwperceel geleverd.

In geschil is of belanghebbende bij de levering van het bouwperceel op 12 februari 2018 heeft gehandeld als belastingplichtige voor de btw.

Hof beoordeelt aan de hand van het arrest Słaby en Kuć of belanghebbende als belastingplichtige heeft gehandeld. Anders dan de verzoekers in het arrest, heeft belanghebbende zelf de gemeente benaderd om een bestemmingsplanwijziging te realiseren. De wijziging is dus niet buiten de wil van belanghebbende tot stand gekomen, maar juist op de uitdrukkelijke wil van belanghebbende. De derde poging tot bestemmingsplanwijziging heeft uiteindelijk tot de door belanghebbende gewenste uitkomst geleid.

Het Hof leidt uit de gedingstukken af dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht die zijn te vergelijken met die van een handelaar. Zo heeft belanghebbende actief bewerkstelligd dat woningbouw (en dus verkoop als hoger gewaardeerde (bouw)grond) mogelijk werd. Belanghebbende heeft de kassen gesloopt en hiermee grond opgeleverd die direct klaar is voor woningbouw. In dit verband heeft belanghebbende onderzoek laten doen en inlichtingen ingewonnen om de bouw ook daadwerkelijk op korte termijn te kunnen laten plaatsvinden, zoals het voorbereiden van een planschaderisicoanalyse en een verkennend bodemonderzoek. Ook heeft belanghebbende gemotiveerd kunnen afzien van het doen van archeologisch onderzoek. Al deze werkzaamheden zijn niet gebruikelijk voor een particulier die louter (woningbouw)percelen te koop zet, maar wel voor een marktdeelnemer die de beste omstandigheden creëert met het oog op de verkoop. Dat tussen de sloop van de kassen, het te koop zetten van de bouwpercelen en de uiteindelijke leveringen toch een aantal jaren is verstreken is veroorzaakt door de niet zo gunstige economische omstandigheden in de desbetreffende periode. De slotsom luidt dat belanghebbende terecht btw op aangifte heeft voldaan.

GerechtshofRechtbank
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15-09-2020
Datum publicatie
25-09-2020
Zaaknummer
19/01184
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:3588, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

OB. Levering bouwperceel. Verschuldigdheid omzetbelasting. Heeft belanghebbende bij de levering van het bouwperceel gehandeld als belastingplichtige voor de omzetbelasting?

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 25-09-2020
V-N Vandaag 2020/2267
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer 19/01184

uitspraakdatum: 15 september 2020

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 augustus 2019, nummer AWB 18/5387, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal van 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan.

1.2.De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 1 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten

2.1.Belanghebbende exploiteert tot 2004 in de vorm van een eenmanszaak een snijbloemenkwekerij bij de echtelijke woning. De aan belanghebbende en zijn echtgenote toebehorende grond beslaat 41.00 hectare, verdeeld over twee kadastrale percelen, waarvan 33.50 hectare is bebouwd met kassen. Belanghebbende rekent voor de inkomstenbelasting het kadastrale perceel met de kassen (hierna: het kwekerijperceel) tot zijn ondernemingsvermogen.

2.2.Van 2005 werkt belanghebbende zelfstandig als kwaliteitscontroleur bij een veiling. Voor deze werkzaamheden is belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd. Belanghebbende gebruikt de kassen in deze periode voor hobbymatige activiteiten, samen met zijn kinderen. In 2006 en 2009 verkoopt belanghebbende roerende zaken die in de snijbloemenkwekerij zijn gebruikt. Over deze verkopen voldoet belanghebbende omzetbelasting.

2.3.Op 17 januari 2005 verzoekt belanghebbende de gemeente [Z] het bestemmingsplan te wijzigen, zodat woningbouw op het kwekerijperceel mogelijk wordt. De gemeente wijst het verzoek in juli 2008 af.

2.4.Op 4 oktober 2008 verzoekt belanghebbende de gemeente opnieuw het bestemmingsplan te wijzigen.

2.5.Belanghebbende geeft opdracht voor een planschaderisicoanalyse en een verkennend bodemonderzoek. De bevindingen van de onderzoekers worden vastgelegd op 17 mei 2012 en 20 september 2012. Na overleg met deskundigen ziet belanghebbende af van archeologisch onderzoek. Belanghebbende boekt de hiervoor gemaakte kosten (€ 7.114) zakelijk en brengt de in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek.

2.6.Op 23 september 2012 richt belanghebbende een derde verzoek aan de gemeente.

2.7.In 2013 besluit de gemeente mee te werken aan wijziging van het bestemmingsplan om de bouw van twee woningen op het kwekerijperceel mogelijk te maken.

2.8.In 2014 stopt belanghebbende met zijn werk als kwaliteitscontroleur. Hij doet in 2014 aangifte omzetbelasting en brengt kleine bedragen aan voorbelasting in aftrek. Dat is met name de omzetbelasting op accountantskosten.

2.9.Belanghebbende zet in 2015 twee bouwpercelen gelegen op het kwekerijperceel (hierna: de bouwpercelen) te koop en laat de kassen slopen.

2.10.De bouwpercelen worden beide verkocht. Op 12 februari 2018 wordt één van de bouwpercelen geleverd. In 2019 wordt het tweede bouwperceel geleverd.

2.11.Belanghebbende voert vooroverleg met de Inspecteur over de vraag of omzetbelasting is verschuldigd over de levering van de twee bouwpercelen. Naar aanleiding van het overleg voldoet belanghebbende omzetbelasting over de levering op 12 februari 2018. Op de afrekennota van de notaris staat omzetbelasting vermeld.

2.12.Belanghebbende geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2017 met een beroep op de foutenleer alsnog een staking van zijn eenmanszaak aan per 2004.

3Geschil

In geschil is of belanghebbende bij de levering van het bouwperceel op 12 februari 2018 heeft gehandeld als belastingplichtige voor de omzetbelasting.

4Beoordeling van het geschil

4.1.

Het Hof zal aan de hand van de punten 37 tot en met 41 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 15 september 2011 in de gevoegde zaken C‑180/10 en C‑181/10, Słaby en Kuć, ECLI:EU:C:2011:589 beoordelen of belanghebbende als belastingplichtige (ondernemer) voor de omzetbelasting heeft gehandeld. In dat arrest heeft het HvJ de verwijzende rechter handvatten gegeven om te beoordelen of verzoekers, beiden landbouwer, bij de verkoop van percelen grond zijn opgetreden als belastingplichtige voor de omzetbelasting. De passage luidt als volgt:

“37 Het aantal en de omvang van de in casu verrichte verkopen zijn op zich niet van doorslaggevend belang. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, kan de omvang van de verkopen niet dienen als criterium om een onderscheid te maken tussen de handelingen van een marktdeelnemer die als particulier handelt, die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, en de handelingen van een marktdeelnemer die een economische activiteit vormen. Het Hof heeft opgemerkt dat aanzienlijke verkopen ook door particuliere marktdeelnemers kunnen worden verricht (zie in die zin arrest Wellcome Trust, reeds aangehaald, punt 37).

38 Het feit dat de betrokkene vóór verkoop het terrein heeft verkaveld om een hogere prijs in het totaal te verkrijgen, de tijdspanne waarbinnen deze handelingen zijn verricht, of het bedrag van de ermee verkregen inkomsten zijn evenmin op zich van doorslaggevend belang. Al deze omstandigheden kunnen immers eigen zijn aan het beheer van het privévermogen van de betrokkene.

39 Dat ligt evenwel anders wanneer de betrokkene voor de verkoop van onroerend goed actief stappen onderneemt door middelen in te zetten die te vergelijken zijn met die welke een fabrikant, handelaar of dienstverrichter in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn aanwendt.

40 Dergelijke actieve stappen kunnen onder meer bestaan in de uitvoering van werken om deze terreinen bouwrijp te maken en het gebruik van beproefde verkooptechnieken.

41 Aangezien dergelijke initiatieven normaal gezien niet passen bij het beheer van een privévermogen, kan de levering van een bouwterrein in een dergelijk geval niet worden beschouwd als de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht.”

4.2.Anders dan de verzoekers in het hiervoor geciteerde arrest, heeft belanghebbende zelf de gemeente benaderd om een bestemmingsplanwijziging te realiseren. De wijziging is dus niet buiten de wil van belanghebbende tot stand gekomen, maar juist op de uitdrukkelijke wil van belanghebbende. De derde poging tot bestemmingsplanwijziging heeft uiteindelijk tot de door belanghebbende gewenste uitkomst geleid.

4.3.Het Hof leidt uit de gedingstukken af dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht die zijn te vergelijken met die van een handelaar. Zo heeft belanghebbende, zoals hiervoor al vermeld, actief bewerkstelligd dat woningbouw (en dus verkoop als hoger gewaardeerde (bouw)grond) mogelijk werd. Belanghebbende heeft de kassen gesloopt en hiermee grond opgeleverd die direct klaar is voor woningbouw. In dit verband heeft belanghebbende onderzoek laten doen en inlichtingen ingewonnen om de bouw ook daadwerkelijk op korte termijn te kunnen laten plaatsvinden, zoals het voorbereiden van een planschaderisicoanalyse en een verkennend bodemonderzoek. Ook heeft belanghebbende gemotiveerd kunnen afzien van het doen van archeologisch onderzoek. Al deze werkzaamheden zijn niet gebruikelijk voor een particulier die louter (woningbouw)percelen te koop zet, maar wel voor een marktdeelnemer die de beste omstandigheden creëert met het oog op de verkoop. Dat tussen de sloop van de kassen, het te koop zetten van de bouwpercelen en de uiteindelijke leveringen toch een aantal jaren is verstreken is, zo heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting toegelicht, veroorzaakt door de niet zo gunstige economische omstandigheden in de desbetreffende periode.

4.4.De slotsom luidt dat belanghebbende terecht omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Of de levering rechtstreeks in het verlengde ligt van de eerdere economische activiteit van belanghebbende bestaande uit de exploitatie van de kwekerij (zie het door de Inspecteur ter zitting genoemde arrest van het HvJ van 17 oktober 2019, C‑692/17, Paulo Nascimento Consulting, ECLI:EU:C:2019:867) kan in het midden blijven.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is op 15 september 2020 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 september 2020.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
08-08-2019
Datum publicatie
12-08-2019
Zaaknummer
AWB – 18 _ 5387
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:7360, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Wet Omzetbelasting. Ondernemerschap. Feitelijke staking van bedrijfsactiviteiten in 2004, zonder te staken in de Inkomstenbelasting. Grond met kassen blijft op de ondernemingsbalans voor de IB staan. In 2015 sloop van de kassen en in 2018 levering van de grond, waarvan de bestemming inmiddels is gewijzigd tot bouwgrond. Is de bouwgrond geleverd als btw-ondernemer of niet? Rechtbank: ja, levering als ondernemer. Liquidatiehandelingen en vermogensetikettering. Omstandigheden van het geval.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 13-08-2019
FutD 2019-2165 met annotatie van Fiscaal up to Date
V-N Vandaag 2019/1884
Belastingadvies 2019/22.7
V-N 2019/52.2.5
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/5387

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 8 augustus 2019

in de zaak tussen

[X] , te [Z] Gld, eiser

(gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn eigen aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 naar een te betalen bedrag van € 36.806.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2018 het bezwaar van eiser afgewezen.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij brief van 26 september 2018, ontvangen door de rechtbank op 27 september 2018.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A] . Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser dreef tot 2004 een eenmanszaak in de vorm van een snijbloemenkwekerij aan de [A-straat 1] te [Q] . De teelt van de snijbloemen vond plaats vanuit een tweetal kassen achter de echtelijke woning. Het totale perceel inclusief de echtelijke woning besloeg circa 41.00 are, waarvan ongeveer 33.50 are was bebouwd met de kassen. Het perceel met de kassen behoorde tot het ondernemersvermogen van eiser.

2. De activiteiten van de onderneming van de snijbloemenkwekerij zijn beëindigd in 2004, maar voor de inkomstenbelasting is toen niet een staking van de onderneming aangegeven.

3. Vanaf 2005 tot en met 2013 dreef eiser een eenmanszaak als kwaliteitscontroleur bij een veiling (zzp’er). In dit verband heeft eiser omzetbelasting op aangifte voldaan over die jaren.

4. De kassen zijn vanaf 2005 hobbymatig gebruikt door eiser en zijn kinderen. Het perceel met de kassen is vanaf 2005 op de ondernemingsbalans van eiser blijven staan.

5. Op 17 januari 2005 heeft eiser de gemeente Beuningen verzocht het bestemmingsplan te wijzigen, zodat het perceel met de kassen de bestemming woningbouw zou krijgen.

6. In 2006 heeft eiser een deel van de inventaris van de snijbloemenkwekerij verkocht. De opbrengst hiervan is als omzet verantwoord in de jaarrekening.

7. Het verzoek tot bestemmingsplanwijziging van 2005 is in juli 2008 afgewezen. Op 4 oktober 2008 heeft eiser opnieuw een bestemmingswijzigingsverzoek bij de gemeente ingediend. In de brief van eiser staat onder meer het volgende:

“De kassen staan nu leeg en een economisch gebruik is er niet. Tuinders zijn niet geïnteresseerd in een bedrijf van deze omvang en de kassen lenen zich niet voor andere vormen van rendabel economisch gebruik. (…) Een verandering van bestemming biedt uitkomst. (…) Op veel plaatsen wordt sanering van agrarische en tuinbouwbedrijven mogelijk gemaakt door bouwmogelijkheden te creëren, de zogenaamde ‘ruimte voor ruimte regelingen’. (…). De bouw van 2 woningen maakt een bedrijfssanering mogelijk.”

8. In 2009 heeft eiser een ander deel van de inventaris van de snijbloemenkwekerij verkocht. De opbrengst hiervan is als omzet verantwoord in de jaarrekening.

9. Op 23 september 2012 heeft eiser, geholpen door zijn broer, voor de derde maal een brief aan de gemeente Beuningen gezonden, kennelijk omdat het verzoek van 2008 ook was afgewezen. Voorafgaand aan het derde verzoek heeft eiser opdracht gegeven voor een planschaderisicoanalyse, een bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek.

10. De kosten die eiser heeft gemaakt voor de bestemmingsplanwijziging zijn in 2013 zakelijk geboekt. Eiser heeft de op die kosten drukkende voorbelasting in aftrek gebracht.

11. In 2013 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beuningen besloten medewerking te verlenen aan wijziging van het bestemmingsplan, hetgeen de weg vrijmaakte om van het perceel van het voormalige tuinbouwbedrijf twee woningbouwpercelen te maken.

12. Eiser heeft tot en met 2013 omzetbelasting voldaan op zijn kwartaalaangiften. Met ingang van 2014 is de te betalen omzetbelasting steeds nihil geweest, omdat hij toen is gestopt met zijn werk als kwaliteitscontroleur. Wel heeft eiser vanaf 2014 per kwartaal steeds een gering bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht, onder andere in verband met gemaakte accountantskosten.

13. Op 7 januari 2015 heeft eiser de percelen (met bestemming woningbouw) te koop aangeboden. De kassen die op het perceel stonden zijn in 2015 gesloopt.

14. De percelen zijn allebei verkocht. Een van de percelen is op 12 februari 2018 geleverd.

15. Eiser heeft met de Belastingdienst vooroverleg gevoerd over de vraag of de levering van de percelen belast is met omzetbelasting. Vanwege de uitkomst van het vooroverleg heeft eiser omzetbelasting berekend over de koopsom van het geleverde perceel, hetgeen ook staat vermeld op de afrekening van de notaris. Eiser heeft deze omzetbelasting aangegeven en voldaan en heeft hier vervolgens bezwaar tegen gemaakt.

16. Eiser heeft op advies van gemachtigde bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2017 met een beroep op de foutenleer alsnog staking van de IB-onderneming aangegeven met ingang van 2004. Deze aangifte is nog niet afgewikkeld.

Geschil

17. In geschil is of eiser bij de verkoop van het bouwterrein als ondernemer voor de omzetbelasting heeft gehandeld.

18. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de levering geen ondernemer meer was voor de omzetbelasting, omdat hij zijn snijbloemenbedrijf al in 2004 feitelijk had gestaakt. Deze feitelijke staking leidt er volgens hem toe dat hij bij de verkoop van het bouwterrein als privépersoon handelde in plaats van als ondernemer voor de omzetbelasting.

19. Verweerder is het hier niet mee eens. Volgens verweerder is eiser in 2004 ondernemer gebleven en zijn slechts de activiteiten van de onderneming op dat moment gewijzigd (van snijbloemenkwekerij naar kwaliteitscontroleur). Voor de omzetbelasting eindigt het ondernemerschap pas nadat de laatste liquidatiehandelingen zijn verricht. Dat betekent volgens verweerder dat de verkoop van het als ondernemingsvermogen geëtiketteerde perceel grond na de beëindiging van de feitelijke bedrijfsuitoefening nog binnen het kader van de onderneming is geschied. Dat volgt volgens verweerder onder meer uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 3 maart 2005 (C-32/03, ECLI:EU:C:2005:128, I/S Fini H). Van levering van het perceel grond als bouwterrein vanuit privé kan geen sprake zijn omdat het perceel behoorde tot het ondernemingsvermogen op het moment dat de tuinbouwactiviteiten waren gestopt. Er is nooit een overgang naar privé geweest; het perceel is steeds op de ondernemingsbalans van eiser blijven staan. Daarbij komt dat eiser vanaf 2005 activiteiten heeft ondernomen om tot een bestemmingswijziging van het perceel te komen. Ook hebben in 2006 en 2009 met omzetbelasting belaste verkopen plaatsgevonden van bedrijfsinventaris. Tot slot heeft eiser zich tot op heden gedragen als btw-ondernemer, doordat hij omzetbelasting aangiftes is blijven doen en voorbelasting is blijven aftrekken.

Beoordeling van het geschil

20. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de grond in het verleden heeft gebruikt in het kader van zijn snijbloemenonderneming en dat deze grond tot het ondernemingsvermogen werd gerekend. Verder is niet in geschil dat eiser voor deze activiteiten tot 2004 ondernemer was voor de omzetbelasting in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Ook is niet in geschil dat sprake is van de verkoop en levering van een bouwterrein in de zin van artikel 11, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wet OB. De vraag is alleen of eiser bij de levering van de grond in 2018 in de hoedanigheid van btw-ondernemer heeft gehandeld.

21. De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat de percelen grond destijds behoorden tot het ondernemingsvermogen van de snijbloemenonderneming, moet ervan worden uitgegaan dat eiser de grond destijds ook voor de omzetbelasting heeft geëtiketteerd als ondernemingsvermogen. Verkoop van een investeringsgoed (zoals grond) dat is geëtiketteerd als ondernemingsvermogen moet voor de omzetbelasting worden behandeld als een verkoop in de hoedanigheid van ondernemer. Zie hiervoor punt 47 van het arrest van het Hof van Justitie EU van 8 maart 2001 (C-415/98, ECLI:EU:C:2001:136, BNB 2001/200, Bakcsi). Dit is alleen anders als het bedrijf is beëindigd en het investeringsgoed in dat kader is overgebracht naar het privévermogen. Bij overbrenging naar het privévermogen is op grond van artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet OB, dat is gebaseerd op artikel 18 onder c van de Btw-richtlijn, sprake van een belaste levering indien geheel of gedeeltelijk recht op aftrek is ontstaan bij de aanschaf van het investeringsgoed. Zie in dit verband punt 27 en punt 39 van de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 16 juni 2016 (C-229/15, ECLI:EU:C:2016:454, Mateusiak). Verder kan uit het door verweerder genoemde arrest I/S Fini H van het Hof van Justitie EU van 3 maart 2005 inderdaad worden afgeleid dat pas sprake is van het einde van het ondernemerschap voor de omzetbelasting als de laatste liquidatiehandeling is verricht.

22. Eiser betoogt dat het bedrijf feitelijk in 2004 is beëindigd, ook al is voor de inkomstenbelasting toen geen staking van de onderneming aangegeven. Kennelijk bedoelt eiser ook te betogen dat door de feitelijke beëindiging van de snijbloemenonderneming de grond in 2004 voor de omzetbelasting is overgegaan naar het privévermogen van eiser, zodat de levering van de grond niet in de hoedanigheid van btw-ondernemer heeft plaatsgevonden. Dat betoog slaagt niet. Nergens blijkt uit dat sprake is geweest van overbrenging van de grond naar het privévermogen. Verder is duidelijk dat nooit een belaste levering is aangegeven voor overbrenging van de grond naar het privévermogen. Evenmin is destijds of in deze procedure aannemelijk gemaakt dat voor een belaste levering geen plaats was omdat destijds geen recht op aftrek van omzetbelasting zou zijn ontstaan (op de aanschaf van de grond en/of op de bouw van de kassen). Eiser heeft daarentegen de grond met de kassen ook vanaf 2005 als ondernemingsvermogen op zijn ondernemingsbalans voor de inkomstenbelasting laten staan. Dat brengt mee dat de grond ook voor de omzetbelasting geëtiketteerd is gebleven als ondernemingsvermogen. Daarbij is van belang dat ook alle andere omstandigheden van dit geval, zoals opgesomd onder de feiten, erop wijzen dat eiser de grond is blijven etiketteren als ondernemingsvermogen en dat hij de grond niet heeft overgebracht naar zijn privévermogen. Vanaf januari 2005 heeft eiser geprobeerd om de bestemming van de grond gewijzigd te krijgen. Uit de brief aan de gemeente van 2008 over de bestemmingswijziging blijkt dat eiser de bestemmingswijziging zag als een bedrijfssanering. Verder heeft eiser de kosten van de bestemmingsplanwijziging in 2013 zakelijk geboekt en heeft hij de voorbelasting op deze kosten in aftrek gebracht op zijn aangiftes omzetbelasting. De omstandigheid dat de leegstaande kassen enkele jaren zijn gebruikt door eiser in privé, maakt niet aannemelijk dat sprake is geweest van een herbestemming voor privédoeleinden, omdat uit alle feiten en omstandigheden volgt dat het doel van eiser is gebleven om de kassen te slopen en de grond als bouwgrond te verkopen.

23. Ook voor het overige heeft eiser na 2004 nog opgetreden als btw-ondernemer. Hij heeft in 2006 en in 2009 nog inventaris van de snijbloemenonderneming verkocht, wat moet worden aangemerkt als liquidatiehandelingen voor die onderneming. Verder was eiser van 2005 tot en met 2013 in ieder geval nog btw-ondernemer omdat hij als zzp’er kwaliteitscontroleur was bij een veiling. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat voor het btw-ondernemerschap niet relevant is dat de aard van de onderneming is gewijzigd. Tot slot heeft eiser tot en met het derde kwartaal van 2017 voorbelasting op kosten teruggevraagd.

24. Alle omstandigheden tezamen leiden tot de conclusie dat de grond niet is overgebracht naar het privévermogen van eiser en dat de levering van de bouwgrond in 2018 onderdeel heeft gevormd van de liquidatie van de btw-onderneming. Dit brengt mee dat de levering heeft plaatsgevonden in de hoedanigheid van btw-ondernemer, zodat terecht omzetbelasting over de levering is berekend.

25. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

26. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. R.A. Eskes en

mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 augustus 2019

griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.