Geen aftrek voorbelasting voor bouw pand gebruikt als hospice

Hospice

Geen aftrek voorbelasting voor bouw pand gebruikt als hospice

Verricht belanghebbende een belastbare prestatie jegens de gasten van het hospice en hun familie, die is te kwalificeren als het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension-, en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden?

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat belanghebbende geen recht op aftrek heeft omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij enige belastbare prestatie jegens de gasten en hun familie heeft verricht. Uit de statuten van belanghebbende en Stichting A blijkt dat belanghebbende, die het vastgoed (het hospice) in eigendom heeft, die zaak beheert en exploiteert ten behoeve van Stichting A en dat het Stichting A is die prestaties verricht jegens de gasten en de familie van de gasten. Dit vindt bevestiging in de presentatie tegenover derden. Het enkele feit dat aan gasten facturen op naam van belanghebbende zijn gestuurd en in deze facturen de bankrekening van belanghebbende is vermeld, is in dat verband onvoldoende. Dit doet immers niet eraan af dat het Stichting A is die de prestaties tegenover de gasten en de familie van de gasten heeft verricht.

Anders: Hospice verricht belaste prestaties en heeft recht op aftrek voorbelasting.

GerechtshofRechtbank

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23-03-2021
Datum publicatie
02-04-2021
Zaaknummer
19/00877
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2247, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
OB. Aftrek voorbelasting in verband met bouw pand dat in gebruik is genomen als hospice. Verricht belanghebbende een belastbare prestatie jegens de gasten van het hospice en hun familie, die is te kwalificeren als het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension-, en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden? Immateriële schadevergoeding.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 02-04-2021
V-N Vandaag 2021/817
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem

nummer 19/00877

uitspraakdatum: 23 maart 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 mei 2019, nummer AWB 17/6158, ECLI:NL:RBGEL:2019:2247, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid)

1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 4.055. Bij beschikking is € 153 aan belastingrente berekend.

1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 2 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten
2.1.
Op 12 juni 1991 is Stichting [A] (hierna: Stichting [A] ) opgericht. In de statuten van Stichting [A] zoals deze luiden met ingang van 22 augustus 2013 is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“(…)

Artikel 2 – Doel

1. a. De stichting heeft als doel: het geven van ondersteuning, zorg en begeleiding aan terminale patiënten, hun partners en andere gezins- casu quo familieleden, zowel thuis situatie als in een daartoe ingericht hospice;

b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Tot het doel behoort niet het doen van uitkeringen aan hen die deel uit maken van organen van de stichting.

2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:

– het geven van zorg en begeleiding van terminale patiënten thuis en in een daartoe ingericht hospice;

– het voorlichten over stervensbegeleiding;

– het werven, selecteren en inzetten van personen ten behoeve van bovengenoemde taken, al dan niet op vrijwillige basis;

en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

(…)”

2.2.
Stichting [A] ontvangt slechts in beperkte mate een vergoeding van de Rijksoverheid. Om het werk van Stichting [A] financieel mogelijk te maken en te houden is in 2013 Stichting [B] opgericht (hierna: Stichting [B] ). Stichting [B] heeft als doel geld in te zamelen voor Stichting [A] .

2.3.
Op 22 augustus 2013 is belanghebbende opgericht. In de statuten van belanghebbende is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“(…)

Artikel 2 – Doel

1. het verkrijgen en vervreemden, het beheren, exploiteren en administreren van registergoederen, beperkte (economische genotsrechten daaronder begrepen, ten behoeve van de stichting: Stichting [A] (…), alsmede het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Tot het doel behoort niet het doen van uitkeringen aan de oprichter of aan hen die deel uitmaken van organen van de stichting.

(…)”

2.4.
In de jaren 2014 en 2015 is in opdracht van belanghebbende een pand gebouwd, welk pand in 2015 als hospice in gebruik is genomen. Belanghebbende is eigenaar van het pand.

2.5.
In de flyer van het hospice is – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:


Hospice [Z] is een zogenoemd low care hospice en biedt plaats aan maximaal vier gasten;


Een verblijf in het hospice kan worden aangevraagd bij een van de coördinatoren;


Onder leiding van de directeur en coördinatoren staan vele vrijwilligers klaar om de gasten met respect en aandacht voor hun wensen alle zorg te bieden die nodig is voor hun welbevinden;


In de nacht zijn er geen vrijwilligers. Wel is een professioneel verpleegkundige aanwezig;


De medische hulp wordt geboden door de (eigen) huisarts;


De verpleegkundige zorg is in handen van Stichting [C] ;


Bij opname in het hospice wordt een eigen bijdrage van € 30 per dag gevraagd;


In de visie van het bestuur van [A] mogen financiën nooit een drempel zijn om van het hospice gebruik te kunnen maken;


Hospice [Z] is onderdeel van Stichting [A] ;


Vrijwilligers van deze stichting werken ook bij mensen thuis.

2.6.
Op de website van het hospice wordt vermeld dat het hospice samen met [D] deel uitmaakt van de Stichting [A] . Belanghebbende wordt op de website niet genoemd.

2.7.
Stichting [B] heeft in december 2014 € 75.000 geleend aan Stichting [A] en € 425.000 aan belanghebbende. In de overeenkomsten van geldlening is vermeld dat het pand wordt gebruikt voor verhuur als hospice.

2.8.
In de op 31 maart 2015 tussen Stichting [A] en Stichting [C] gesloten overeenkomst ‘samenwerkingsovereenkomst hospice [Z] – [C] ’ is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen.

“(…)

In aanmerking nemende

[A] biedt op vrijwillige basis aanvullende hulp, ondersteuning, begeleiding en huisvesting (Hospice) aan terminale patiënten, hun partners en andere familieleden in de gemeente [Z] teneinde het sterven thuis of in het Hospice mogelijk te maken.

(…)

Artikel 3 Verantwoordelijkheden, bevoegdheden en afspraken

3.1
De [A] is eindverantwoordelijk voor:

De huisvesting voor de gasten, voldoende kwantitatieve en kwalitatieve vrijwilligers en de coördinatie van deze vrijwilligers.

(…)”

2.9.
De gasten van het hospice ontvingen in het vierde kwartaal 2015 de volgende overeenkomst van de vrijwilligers van Stichting [A] :

“Overeenkomst huisvesting en verzorging hospice Wijchen

Hospice gevestigd te [Z] hierbij vertegenwoordigd door de coördinator van de stichting,

hierna te noemen “Stichting” en

(…)

1. De Stichting stelt de gast met ingang van (…) een gastenkamer ter beschikking in Hospice [Z]

2. De gast zal het hospice gebruiken overeenkomstig zijn bestemming.

3. De Stichting staat er voor in, dat het hospice bij de ingebruikneming van de gastenkamer en de overige voor gezamenlijk gebruik bestemde ruimten in goede staat verkeert en dat de daarin aanwezige voorzieningen naar behoren functioneren.

4. De Stichting biedt de gast de gelegenheid tot het ontvangen van logees op eigen kamer. Voor het gebruiken van het logeerbed (inch ontbijt) is de logee minimaal een bedrag van € 5.00 per persoon/ per nacht verschuldigd. De logee mag vrij gebruik maken van koffie en thee. Voor andere diensten en verstrekkingen is de logee een door de Stichting daarvoor vastgestelde vergoeding verschuldigd. De betaling geschiedt op een door de Stichting vast te stellen wijze.

5. De kosten voor medische, paramedische, verpleegkundige, farmaceutische hulp, alsmede verband- en hulpmiddelen worden de gast in rekening gebracht volgens het bestaande regeringssysteem van overheidswege.

6. De gast ontvangt – met ingang van de dag van opname – verzorging, verpleging en begeleiding. Deze zullen worden afgestemd op de individuele lichamelijke en geestelijke zorgbehoefte en de wensen van de gast. De mate waarin de Stichting op de wensen van de gast kan ingaan. hangt af van de mogelijkheden die de Stichting daartoe heeft. De Stichting heeft een inspanningsverplichting om de verzorging af te stemmen op de behoefte van de gast.

7. De Stichting verstrekt aan de gast het ontbijt, de lunch en de warme maaltijd. Voorts zal de Stichting koffie en thee verstrekken. Voor het voorheen genoemde eten en drinken betaalt de cliënt aan de Stichting minimaal een bijdrage van € 30,00 excl. BTW per dag. Een gedeelte van een dag wordt als gehele dag beschouwd. Deze bijdrage zal de gast maandelijks aan de Stichting betaalbaar stellen.

(…)”

2.10.
Volgens de conceptjaarrekening 2015 heeft belanghebbende een negatief resultaat behaald van € 47.674 en een negatief eigen vermogen van € 83.819 en zal zij hierover in overleg treden met Stichting [B] . Ultimo 2015 heeft belanghebbende een langlopende schuld bij Stichting [B] van € 640.225. Voor deze schuld (dan wel voor ten minste een aanzienlijk deel ervan) is aflossing niet verplicht. Bij belanghebbende zijn geen werknemers in dienst. In het concept van de jaarrekening 2015 staat onder meer:

“(…)

2 Algemeen

2.1
Bedrijfsgegevens

De activiteiten van Stichting [X] (…) bestaan voornamelijk uit de bouw en het beheer van onroerend goed ten behoeve van de Stichting [A] .

(…)

Jaarverslag 2015 van [belanghebbende]

(…)


In 2015 zijn er drie vrijwilligers geweest voor het technisch beheer en eind van het jaar is besloten om begin 2016 op zoek te gaan naar een vrijwilliger met de taak; huismeester en het beheer voorlopig bij [E] de voorzitter van de Stichting [X] te laten.


In de loop van 2014 was er al een groep van 4 vrijwilligers ontstaan voor het tuinonderhoud, (…)


(…)


(…) de facturen aan de gasten worden verzorgd door Stichting [A] (…).

(…)”

2.11.
Belanghebbende heeft de grootboekrekening van het vierde kwartaal 2015 overgelegd. De daarin opgenomen kosten kunnen worden onderscheiden in: gebouwkosten, reclamekosten, kleine aanschaffingen, administratiekosten, gas, water en elektra, onderhoudskosten, tuinonderhoudskosten en gereedschappen. Bij de opbrengsten zijn de maaltijdvergoedingen familie, logies volpensioen familie en vergoeding logies vermeld. Veel bedragen zijn ook weer tegen geboekt. Per saldo is over het vierde kwartaal 2015 € 125 ontvangen (€ 230 voor het verstrekken van logies aan familie en -/- € 105 voor het verstrekken van eten en drinken aan familie).

2.12.
In het vierde kwartaal 2015 zijn op naam van Hospice [Z] /[belanghebbende] verschillende facturen gestuurd aan gasten van het hospice en hun familie voor verblijf en/of maaltijden. Op deze facturen is het rekeningnummer van belanghebbende vermeld.

2.13.
Belanghebbende heeft over het vierde kwartaal 2015 € 4.435,58 aan omzetbelasting in aftrek gebracht en € 380,10 aan omzetbelasting (6% over de opbrengsten) afgedragen. De in aftrek gebrachte omzetbelasting ziet op gebouwkosten, reclamekosten, kleine aanschaffingen, administratiekosten, gas, water, elektra, (tuin)onderhoudskosten en gereedschappen.

2.14.
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 november 2016 over het tijdvak 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 4.055.

2.15.
Belanghebbende heeft een op 18 april 2017 opgestelde verklaring overgelegd, ondertekend door de vertegenwoordigers van belanghebbende en Stichting [A] . In deze verklaring staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

verklaren hierbij als volgt.

1. De Stichtingen zijn recent geconfronteerd met overeenkomsten die gesloten worden met gasten die gebruik maken van Hospice [Z] .

2. De gesloten overeenkomsten met de gasten zijn opgesteld door een medewerker van Stichting [A] buiten medeweten van het bestuur van die stichting en van Stichting [X] om.

3. De overeenkomsten zijn ondeugdelijk en de inhoud er van is volstrekt onjuist.

a. Onduidelijk is welke stichting wordt vertegenwoordigd;

b. De ondertekening geschiedt door een medewerker van stichting [A] die niet tekeningsbevoegd is, noch voor de Stichting [A] , noch voor de Stichting [X] ;

c. De inhoud is niet conform de interne afspraken, zo wordt in de overeenkomst gesproken over het ontvangen van verzorging, verpleging en begeleiding. Deze verantwoordelijk, dat wil zeggen verzorging, verpleging en medische begeleiding, kan en wil de stichting [A] niet nemen. Deze verantwoordelijkheid is uitdrukkelijk belegd bij de eigen huisarts en de thuiszorgorganisatie [C] .

Als andere dan medische begeleiding is bedoeld, kan en wil de Stichting [X] deze verantwoordelijkheid eveneens niet nemen. Deze verantwoordelijkheid is uitdrukkelijk belegd bij stichting [A] .

d. De inhoud is ook niet conform de praktische werkwijze binnen Hospice [Z] . Zo wordt er in de overeenkomst gesproken over het in rekening brengen van de kosten voor medische, paramedische, verpleegkundige, farmaceutische hulp en verband- en hulpmiddelen. Deze kosten worden rechtstreeks door de zorgverleners in rekening gebracht bij de gasten. Niet door de Stichting, welke dat dan ook moge zijn, zoals in de overeenkomst wordt verondersteld. Het enige dat wordt gefactureerd zijn de verblijfkosten, zoals blijkt uit de facturen van de stichting [X] .

4. De desbetreffende medewerker is op non-actief gesteld en inmiddels loopt een ontslagprocedure tegen haar.

5. Het aanbieden van de overeenkomsten is per direct stopgezet.

(…)”

3Geschil
3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierbij is allereerst in geschil of belanghebbende een belastbare prestatie heeft verricht jegens de gasten van het hospice en hun familie, die is te kwalificeren als het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension-, en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden, zoals bedoeld in post b.11 van Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Tabel I).

3.2.
Indien sprake is van een belastbare prestatie, maar die prestatie niet kan worden gekwalificeerd als het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension-, en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden, zoals bedoeld in Tabel I, post b.11, is in geschil of sprake is van een dienst die is belast naar het normale btw-tarief, dan wel of de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) van toepassing is.

3.3.
Verder is in geschil of belanghebbende en Stichting [A] moeten worden vereenzelvigd, of sprake is van misbruik van recht en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4Beoordeling van het geschil
4.1.
Het is aan belanghebbende, als degene die aanspraak maakt op de aftrek van voorbelasting, aannemelijk te maken dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op aftrek is voldaan, waaronder de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting.

4.2.
In dat verband is allereerst in geschil of belanghebbende een belastbare prestatie verricht jegens de gasten en hun familie, die is te kwalificeren als het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension-, en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden, zoals bedoeld in Tabel I, post b.11.

4.3.
In het arrest van 29 september 2017 (nr. 15/04099, ECLI:NL:HR:2017:2461) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de vaststelling dat sprake is van een belastbare prestatie is vereist dat een handeling onder bezwarende titel wordt verricht. Daarvoor is niet alleen nodig dat een betaling wordt gedaan, maar ook dat tegenover deze betaling een handelen (of een nalaten) als ondernemer kan worden bepaald.

4.4.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij enige belastbare prestatie jegens de gasten en hun familie heeft verricht. Uit de statuten van belanghebbende en Stichting [A] blijkt dat belanghebbende, die het vastgoed (het hospice) in eigendom heeft, die zaak beheert en exploiteert ten behoeve van Stichting [A] en dat het Stichting [A] is die prestaties verricht jegens de gasten en de familie van de gasten. Dit vindt bevestiging in de presentatie tegenover derden. Zowel de website van het hospice als de flyer presenteert Stichting [A] als degene die de prestaties jegens de gasten en hun familie verricht. De flyer vermeldt expliciet dat het hospice onderdeel is van deze stichting. Belanghebbende wordt op de website en in de flyer helemaal niet genoemd. Blijkens de overeenkomst van Stichting [A] met Stichting [C] is het Stichting [A] die de huisvesting aan de terminale patiënten, de gasten, biedt. Het zijn, zo is ook niet in geschil, de vrijwilligers van Stichting [A] die koken, schoonmaken, bedden opmaken, eten en drinken inkopen, alsmede de zorg coördineren. Vorenstaande vindt bevestiging in de jaarrekening van belanghebbende, waarin geen kosten zijn opgenomen voor inkopen van eten en drinken en bewassing, en waarin expliciet wordt vermeld dat de activiteiten van belanghebbende bestaan uit de bouw en het beheer van onroerend goed ten behoeve van Stichting [A] en dat de vrijwilligers van belanghebbende er zijn voor het technisch beheer en het onderhoud van de tuin. Een verdere bevestiging dat het Stichting [A] is die prestaties verricht jegens de gasten en hun familie blijkt uit de overeenkomst die de vrijwilligers van Stichting [A] in het vierde kwartaal 2015 met de gasten hebben gesloten en waarin wordt vermeld dat kosten voor verblijf in rekening worden gebracht. De niet onderbouwde verklaring van belanghebbende en Stichting [A] dat de statuten van Stichting [A] en van belanghebbende, alsmede de overeenkomsten met de gasten onjuist en ondeugdelijk zijn, doet aan het vorenstaande niet af. Deze verklaring vindt geen bevestiging in de overige stukken van het dossier. Het enkele feit dat aan gasten facturen op naam van belanghebbende zijn gestuurd en in deze facturen de bankrekening van belanghebbende is vermeld, is in dat verband eveneens onvoldoende. Dit doet immers niet eraan af dat het Stichting [A] is die de prestaties tegenover de gasten en de familie van de gasten heeft verricht. Belanghebbende heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van voorbelasting voor het vierde kwartaal 2015.

4.5.
Nu het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het onderhavige tijdvak belastbare prestaties heeft verricht jegens de gasten van het hospice en hun familie, behoeven de overige stellingen die zien op de naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2015 geen bespreking meer.

Belastingrente

4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.

Vergoeding immateriële schade

4.7.
Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank verzocht om vergoeding van immateriële schade als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft niet op dit verzoek beslist.

4.8.
Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg (bezwaar en beroep tezamen) heeft, behoudens bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak doet. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van die redelijke termijn, wordt – onder meer – gerekend de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen. Er kunnen zich ook bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van de termijn in verband met het belang dat voor de betrokkene op het spel staat. De schadevergoeding bedraagt € 500 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden (zie HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252; hierna: het overzichtsarrest).

4.9.
Het Hof concludeert dat in het onderhavige geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die leiden tot verlenging van de redelijke termijn van twee jaar. Belanghebbende heeft binnen de wettelijke termijn bezwaar gemaakt en binnen vier weken na het indienen van het pro forma bezwaarschrift het bezwaarschrift gemotiveerd. De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht nadere informatie te verstrekken. Uit de stukken van het dossier blijkt niet dat belanghebbende uitstel heeft gekregen voor het aanleveren van deze informatie. Dat de Inspecteur na de gegeven termijn en een verzoek van belanghebbende om uitstel, op de stukken heeft gewacht, kan niet worden aangemerkt als het geven van uitstel en kan ook niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid voor het verlengen van de redelijke termijn. Anders dan de Inspecteur stelt, is het Hof van oordeel dat de zaak niet dusdanig complex is dat op die grond verlenging van de redelijke termijn aan de orde is.

4.10.
Vast staat dat het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift op 2 januari 2017 door de Inspecteur is ontvangen. De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend 29 september 2017. De Rechtbank heeft op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. Daarmee is de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil met afgerond zes maanden overschreden. In verband met de overschrijding van zes maanden heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 500. Van de overschrijding van de redelijke termijn komt afgerond drie maanden voor rekening van de Inspecteur, ofwel € 250. Voor het overige, afgerond eveneens drie maanden, is de overschrijding toerekenbaar aan de Minister van Justitie en Veiligheid, ofwel voor € 250. De Inspecteur respectievelijk de Minister van Justitie en Veiligheid zullen tot die bedragen worden veroordeeld tot vergoeding van de schade.

4.11.
Gelet op de omvang van het bedrag dat door de Minister van Justitie en Veiligheid dient te worden vergoed, hoeft hij niet als partij in deze procedure te worden gehoord (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210).

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond, maar slechts voor zover het is gericht tegen het niet beslissen van de Rechtbank op het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.

5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten. Voor afwijking van de forfaitaire regeling in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) ziet het Hof geen aanleiding. Van aanslagen waarvan op voorhand duidelijk is dat die in een daartegen gestelde procedure geen stand zullen houden is geen sprake (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). De naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2015 blijft immers in stand. Ook kan niet worden gezegd dat de Inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Bpb vast op € 1.068 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534) en € 1.068 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534), ofwel in totaal op € 2.136. Het Hof zal de Inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid elk veroordelen tot betaling van de helft hiervan, ofwel tot € 1.068.

Daarnaast dienen de Inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid aan belanghebbende elk de helft van het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van respectievelijk € 333 (beroep) en € 519 (hoger beroep) te vergoeden, ofwel ieder € 426 ((333 + 519)/2).

6Beslissing
Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover de Rechtbank niet heeft beslist op het verzoek om vergoeding van immateriële schade,

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,

– veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 250,

– veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 250,

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068,

– veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068,

– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende de helft van het bij de Rechtbank en het Hof betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 426, en

– gelast dat de Minister van Justitie en Veiligheid aan belanghebbende de helft van het bij de Rechtbank en het Hof betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 426.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.

De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,

te ondertekenen.

(A.E. Keulemans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 maart 2021.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

ECLI:NL:GHARL:2021:2875

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
22-05-2019
Datum publicatie
27-05-2019
Zaaknummer
AWB – 17 _ 6158
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:2875, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Wet op de omzetbelasting 1968. Op grond van de vastgestelde feiten komt de rechtbank tot het oordeel dat de werkzaamheden als hospice niet worden verricht door de Stichting Vastgoed maar door de Stichting Vrijwilligers.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 28-05-2019
FutD 2019-1475
V-N Vandaag 2019/1289
V-N 2019/42.2.2
NTFR 2019/1593
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/6158

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 mei 2019
in de zaak tussen

Stichting [X], te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 op 26 november 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 4.055. Tevens is bij beschikking € 153 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2017 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 november 2017, ontvangen door de rechtbank op 9 november 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019.

Namens eiseres is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A] .

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen
Feiten

1. Stichting [B] (hierna: Stichting [B] ) biedt begeleiding aan terminale patiënten. Voor de fondswerving is in 2013 Stichting [C] (hierna: Stichting [C] ) opgericht. Voor de realisatie en exploitatie van een hospice is op [2013] eiseres opgericht. Stichting [B] biedt in het hospice de begeleiding aan terminale patiënten.

2. In de statuten van eiseres is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…)

Artikel 2 – Doel

1. het verkrijgen en vervreemden, het beheren, exploiteren en administreren van registergoederen, beperkte (economische genotsrechten daaronder begrepen, ten behoeve van de stichting: Stichting [B] , (…), alsmede het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Tot het doel behoort niet het doen van uitkeringen aan de oprichter of aan hen die deel uitmaken van organen van de stichting. (…)”

3. In de statuten van Stichting [B] zoals deze luiden met ingang van [2013] is, voor zover hier van belang, vermeld:

“ (…)

Artikel 2 – Doel

1.a. De stichting heeft als doel: het geven van ondersteuning, zorg en begeleiding aan terminale patiënten, hun partners en andere gezins- casu quo familieleden, zowel thuis situatie als in een daartoe ingericht hospice;

b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Tot het doel behoort niet het doen van uitkeringen aan hen die deel uit maken van organen van de stichting.

2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:

– het geven van zorg en begeleiding van terminale patiënten thuis en in een daartoe ingericht hospice;

– het voorlichten over stervensbegeleiding;

– het werven, selecteren en inzetten van personen ten behoeve van bovengenoemde taken, al dan niet op vrijwillige basis;

en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. (…)”

4. In 2014 en 2015 is het pand, waarin [D] is gevestigd, gebouwd en in gebruik genomen. In een folder van het hospice is onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende vermeld:


[D] is een zogenoemd low care hospice en biedt plaats aan maximaal vier gasten;


Een verblijf in het hospice kan worden aangevraagd bij een van de coördinatoren;


Onder leiding van de directeur en coördinatoren staan vele vrijwilligers klaar om de gasten met respect en aandacht voor hun wensen alle zorg te bieden die nodig is voor hun welbevinden;


De medische hulp wordt geboden door de (eigen) huisarts;


De verpleegkundige zorg is in handen van de stichting [E] ;


Bij opname in het hospice wordt een bijdrage van € 30 per dag gevraagd;


Financiën mogen nooit een drempel zijn om van het hospice gebruik te kunnen maken;


[D] is onderdeel van de Stichting [B] ;


Vrijwilligers van deze stichting werken ook bij mensen thuis.

5. In december 2014 zijn overeenkomsten van geldlening gesloten tussen Stichting [C] en eiseres en Stichting [C] en Stichting [B] . Stichting [C] heeft € 75.000 geleend aan Stichting [B] en € 425.000 aan eiseres. In deze overeenkomsten is vermeld dat het pand wordt gebruikt voor verhuur als hospice.

6. In de op 31 maart 2015 tussen Stichting [B] en Stichting [E] gesloten overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

In aanmerking nemende

[B] biedt op vrijwillige basis aanvullende hulp, ondersteuning, begeleiding en huisvesting (Hospice) aan terminale patiënten, hun partners en andere familieleden in de gemeente Wijchen teneinde het sterven thuis of in het Hospice mogelijk te maken.

(…)

Artikel 3 Verantwoordelijkheden, bevoegdheden en afspraken

3.1
De [B] is verantwoordelijk voor:

De huisvesting voor de gasten, voldoende kwantitatieve en kwalitatieve vrijwilligers en de coördinatie van deze vrijwilligers. (…)”

7. In het concept van de jaarrekening 2015 van eiseres staat onder meer:

“In 2015 zijn er drie vrijwilligers geweest voor het technisch beheer en eind van het jaar is besloten om begin 2016 op zoek te gaan naar een vrijwilliger met de taak;

(…)

In de loop van 2014 was er al een groep van 4 vrijwilligers ontstaan voor het tuinonderhoud (…)

de facturen aan de gasten worden verzorgd door Stichting [B] (…).

Bij de vennootschap waren in 2015 geen werknemers werkzaam”

8. Op naam van [D] /Stichting [X] is op 4 oktober 2016 aan de familie van een gast een factuur gezonden voor logies en voor de kosten van maaltijden van familie van de gast.

9. Eiseres heeft bankafschriften van 6 februari 2017 overgelegd waaruit volgt dat zij betalingen van familie/erfgenamen van gasten en van [D] heeft ontvangen. Op de overboekingen van het Hospice is vermeld dat het om donaties gaat.

10. Eiseres heeft een aantal facturen en overeenkomsten overgelegd. Deze hebben onder meer betrekking op het leveren van energie en het onderhoud van bijvoorbeeld technische installaties. Daarnaast zijn een aantal facturen uit 2017 overgelegd van onder meer supermarkt [F] en [G] , met 10 menu’s a € 5 per stuk.

11. Eiseres heeft de grootboekrekening van het vierde kwartaal 2015 overgelegd. De daarin opgenomen kosten kunnen worden onderscheiden in: gebouwkosten, reclamekosten, kleine aanschaffingen, administratiekosten, gas, water en elektra, onderhoudskosten, tuinonderhoudskosten en gereedschappen. Bij de opbrengsten zijn de maaltijdvergoedingen familie, logies volpensioen familie en vergoeding logies vermeld. Veel bedragen zijn ook weer tegengeboekt. Per saldo is over het vierde kwartaal 2015 € 125 ontvangen.

12. Eiseres heeft een in 2015 door het hospice met een patiënt (gast) gesloten overeenkomst overgelegd waarbij het hospice is vertegenwoordigd door de coördinator van de Stichting. In de overeenkomst is opgenomen dat de gast voor eten en drinken minimaal € 30 per dag moet betalen. Daarnaast heeft eiseres een op 18 april 2017 opgestelde verklaring overgelegd, ondertekend door de vertegenwoordigers van eiseres en Stichting [B] . In deze verklaring is vermeld dat een aantal met patiënten gesloten overeenkomsten ondeugdelijk is en dat de inhoud ervan volstrekt onjuist is, dat door eiseres enkel de verblijfkosten worden gefactureerd en dat de overeenkomst is opgesteld door een medewerker van Stichting [B] buiten het bestuur van eiseres en van de Sichting [B] om.

Geschil

13. Primair is in geschil is of eiseres een zelfstandige prestatie verricht jegens de patiënten, die is te kwalificeren als het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden, zoals bedoeld in Tabel I, post b11, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Subsidiair betoogt eiseres dat sprake is van een dienst sui generis, belast naar het normale btw-tarief.

14. Volgens eiseres is sprake van een zelfstandige prestatie, namelijk het verstrekken van logies. De prestaties van eiseres en Stichting [B] vormen niet één onlosmakelijk samenhangend geheel. Er is ook geen sprake van misbruik van recht. De activiteiten van eiseres zijn niet kenmerkend en essentieel voor de verpleging en verzorging van de gasten. De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder c, van de Wet OB is dus niet van toepassing. Van vrijgestelde verhuur is geen sprake omdat de activiteiten van eiseres meer omvatten dan het passief ter beschikking stellen van het vastgoed. Eiseres verzoekt verder om vergoeding van immateriële schade en om een integrale proceskostenvergoeding.

15. Volgens verweerder verrichten eiseres, Stichting [B] en Stichting [C] , tezamen één prestatie, namelijk het exploiteren van een hospice. De onderdelen dienstverlening, hulp, ondersteuning, begeleiding en huisvesting aan terminale patiënten hangen functioneel zodanig samen dat zij niet van elkaar te scheiden zijn. De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder c, van de Wet OB is van toepassing omdat de prestatie vergelijkbaar is met de opvang in een verzorgingshuis dan wel verpleegtehuis. Subsidiair is volgens verweerder het splitsen van het verlenen van de zorg enerzijds en het verstrekken van logies en eten en drinken anderzijds kunstmatig vanwege de nauwe banden tussen de stichtingen. Meer subsidiair is volgens verweerder de prestatie van eiseres ook bij een afzonderlijke beoordeling vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onder c, van de Wet OB, omdat deze prestatie een kenmerkend en essentieel en zelfs onontbeerlijk onderdeel is van de prestaties van het hospice. Nog meer subsidiair, maakt Stichting [B] gebruik van het hospice, gedoogt eiseres dit gebruik en brengt zij daarvoor geen vergoeding in rekening, zodat het hospice mede voor niet-economische activiteiten wordt gebruikt, waarvoor geen recht op aftrek bestaat.

Beoordeling van het geschil

16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in het vierde kwartaal van 2015 prestaties onder bezwarende titel heeft verricht. Van een prestatie onder bezwarende titel is volgens vaste rechtspraak (onder meer: Hof van Justitie EU 3 maart 1994, ECLI:EU:1994:80, Tolsma) sprake wanneer tussen verrichter en ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst. Niet aannemelijk is dat daarvan sprake is in dit geval, omdat niet aannemelijk is dat eiseres prestaties heeft verricht aan de gasten van het hospice of aan hun familie. Daarvoor zijn ook geen aanknopingspunten. Alles wijst erop dat de Stichting [B] deze prestaties heeft verricht.

17. De rechtbank baseert dit oordeel op de feiten en omstandigheden die hiervoor onder de feiten zijn opgesomd. Over deze feiten merkt de rechtbank ter toelichting het volgende op:


Uit het concept van de jaarrekening kan niet worden afgeleid dat eiseres logies of eten en drinken heeft verstrekt. Uit de tekst noch uit de cijfers is te herleiden dat eiseres kosten van bijvoorbeeld bewassing of kosten voor het verstrekken van eten en drinken heeft gemaakt. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde overeenkomsten en facturen, nog daargelaten dat deze voor een groot deel betrekking hebben op de periode na het vierde kwartaal 2015;


Uit de jaarrekening volgt voorts dat eiseres slechts kan beschikken over vrijwilligers voor het technisch onderhoud en het tuinonderhoud en niet over vrijwilligers voor het verstrekken van logies, eten en drinken. Gesteld noch gebleken is dat eiseres gebruik heeft gemaakt van vrijwilligers van Stichting [B] en/of dat deze daarmee hebben ingestemd;


Uit de presentatie naar buiten (website en folder) blijkt niet dat eiseres logies of eten en drinken heeft verstrekt. In de folder is bijvoorbeeld onder ‘kosten verblijf’ opgenomen dat [D] onderdeel is van de Stichting [B] . Vervolgens is het rekeningnummer vermeld van Stichting [C] ;


Ook uit de statuten van eiseres en van de Stichting [B] kan worden afgeleid dat eiseres de stichting is die het vastgoed in eigendom heeft en beheert en dat door Stichting [B] de activiteiten ten behoeve van de gasten en de familie worden verricht;


Ook de onder 12. genoemde overeenkomsten uit 2015 wijzen in die richting. Dat eiseres en de Stichting [B] de overeenkomsten achteraf onjuist en ondeugdelijk hebben verklaard, heeft geen werking jegens de gasten en hun erfgenamen en doet ook overigens niet af aan de situatie zoals die in het vierde kwartaal van 2015 bestond.

18. In het midden kan blijven of daadwerkelijk door eiseres gefactureerd is en of er per saldo geld is ontvangen door eiseres. Het uitreiken van een factuur en/of het ontvangen van een betaling is weliswaar een aanwijzing voor een onderliggende dienst tegen vergoeding, maar gelet op de overige feiten en omstandigheden is hiervan geen sprake. Eiseres heeft in ieder geval geen facturen overgelegd die betrekking hebben op het vierde kwartaal 2015 overgelegd.

19. Voor zover eiseres met haar stelling dat sprake is geweest van mondelinge overeenkomsten een bewijsaanbod heeft willen doen, wordt dit aanbod afgewezen. Er is sprake van een ongespecificeerd aanbod en eiseres heeft onvoldoende gesteld. Eiseres heeft gesteld dat artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de Wet OB niet van toepassing is bij een hospice, want handelingen zijn niet gericht op genezing en het is geen ziekenhuis. De rechtbank acht deze stelling niet relevant voor de beoordeling, omdat eiseres geen werkzaamheden als hospice heeft verricht.

20. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.

21. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

22. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 mei 2019

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

ECLI:NL:RBGEL:2019:2247