Geen aftrek voorbelasting voor fotograaf door uit auto gestolen administratie
Fotograaf A heeft verzocht om teruggaaf van voorbelasting: jaar 2013: € 6.124, jaar 2014: € 6.671, jaar 2015: € 4.844 en jaar 2016: € 7.387. Omdat A slechts een paar facturen had en de rest van zijn administratie kwijt was geraakt is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 25.026. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 24.981. Deze vermindering houdt verband met het alsnog accepteren van de voorbelasting, ten bedrage van in totaal € 45, ter zake van twee van de in bezwaar overgelegde vijf facturen.
De vraag is of de teruggevraagde voorbelasting terecht is gecorrigeerd.
A stelt dat de facturen uit 2016 en een deel van de facturen uit 2015 reeds waren getoond aan de controlerend ambtenaar ten tijde van het onderzoek en dat nadien opgevraagde facturen buiten zijn schuld niet meer getoond kunnen worden omdat zijn administratie uit zijn auto is gestolen.
Volgens Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft A zijn stelling dat de facturen uit 2016 en een deel van 2015 al door de controlerend ambtenaar zijn bekeken ten tijde van het boekenonderzoek, niet aannemelijk gemaakt. Uit het controlerapport volgt dat aannemelijk is dat de controlerend ambtenaar enkele facturen, die specifiek in het controlerapport zijn genoemd, heeft bekeken. De rest van de facturen is niet bekeken en aannemelijk is, dat dit de reden vormt waarom de controlerend ambtenaar deze nadien heeft opgevraagd.
Vaststaat dat de controlerend ambtenaar heeft aangekondigd dat overige facturen niet beoordeeld zijn en nu ook niet meer beoordeeld kunnen worden omdat A stelt de facturen niet meer te hebben. Naar het oordeel van het Hof is dit een omstandigheid die geheel in de risicosfeer van A ligt. Op A rust immers de plicht om een administratie te voeren en te bewaren. Daarbij komt dat A bij vermis van facturen ook duplicaten had kunnen opvragen maar dit kennelijk niet heeft gedaan. Naar het oordeel van het Hof, heeft A, met hetgeen hij daartoe overigens heeft aangevoerd en aan facturen heeft overgelegd, waarvan de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat deze facturen allerlei gebreken vertonen of waarvan de zakelijkheid wordt betwist, geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat A op meer voorbelasting recht heeft dan door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar in aanmerking is genomen.
De naheffingsaanslag blijft dus in stand. Het Hof acht de opgelegde boete passend en geboden.
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30-11-2021
Datum publicatie
10-12-2021
Zaaknummer
19/01719
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2019:4781, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
OB. Aftrek voorbelasting. Verzuimboete.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 10-12-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 19/01719
uitspraakdatum 30 november 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2019, nummer LEE 18/2183, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 met dagtekening 28 september 2017 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 25.026. Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 2.229 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.502.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 24.981, de belastingrente overeenkomstig verminderd en de boete verminderd tot een bedrag van € 2.498.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 7 september 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende dreef in de in geding zijnde periode een onderneming als fotograaf en is als zodanig aangemerkt als in Nederland gevestigde ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2.
Belanghebbende heeft over de in geding zijnde tijdvakken aangiften omzetbelasting gedaan, waarbij belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van zogeheten voorbelasting. De verzochte teruggaaf van voorbelasting behelst de volgende bedragen:
jaar 2013: een bedrag van € 6.124,
jaar 2014: een bedrag van € 6.671,
jaar 2015: een bedrag van € 4.844,
jaar 2016: een bedrag van € 7.387.
2.3.
Bij belanghebbende is op 14 december 2016 een boekenonderzoek ingesteld, waarvan op 31 augustus 2017 een rapport is opgesteld. In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Voorbelasting
[belanghebbende] vertelde dat hij door zijn scheiding alle fotoapparatuur was kwijtgeraakt (zijn ex-partner had het bij de weg gezet) en daarom veel moest investeren. Het geld hiervoor heeft hij gekregen/geleend van vrienden. Hij heeft mij drie facturen overlegd betreffende aankopen in 2016. Het betreffen twee facturen van Fotografie [naam1] uit [plaats1] en één van [naam2] uit [plaats2] . Op beide facturen ontbreekt het btw-identificatienummer en aan de hand van de adressen zijn ze niet terug te vinden in de bestanden van de belastingdienst. Op de factuur van Fotografie [naam1] staat een KvK-nummer wat niet bekend is. De overige facturen op de voorbelasting heb ik niet kunnen controleren omdat de rest van de administratie volgens [belanghebbende] in zijn vakantiehuis in [land] lag. Toen hij deze, op mijn verzoek, na een vakantiebezoek had meegenomen, is het volgens hem in [plaats3] uit zijn auto gestolen. Bankafschriften van de betalingen had hij niet omdat de aankopen contant waren betaald (…).”2.4.
Op 28 september 2017 is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 25.026 omzetbelasting (te weten de onder 2.2. vermelde voorbelasting), vermeerderd met een verzuimboete en belastingrente. Bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2018 is de naheffingsaanslag door de Inspecteur verminderd tot € 24.981, en de verzuimboete en belastingrente dienovereenkomstig. Deze vermindering houdt verband met het alsnog accepteren van de voorbelasting, ten bedrage van in totaal € 45, ter zake van twee van de in bezwaar overgelegde vijf facturen.
3Geschil
3.1.
In geschil is of de Inspecteur de door belanghebbende op aangifte teruggevraagde voorbelasting terecht heeft gecorrigeerd. Daarnaast is in geschil of de Inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd aan belanghebbende.
3.2.
Bovenstaande vragen worden door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend beantwoord.
3.3.
Belanghebbende stelt dat de facturen uit 2016 en een deel van de facturen uit 2015 reeds waren getoond aan de controlerend ambtenaar ten tijde van het onderzoek en dat nadien opgevraagde facturen buiten zijn schuld niet meer getoond kunnen worden omdat zijn administratie uit zijn auto is gestolen. Tevens stelt belanghebbende dat waar facturen niet getoond konden worden door hem, hij wel op andere wijze betaling van de op de facturen gemelde bedragen omzetbelasting aannemelijk heeft gemaakt of heeft aangeboden dat te doen, bijvoorbeeld met orderbevestigingen of betalingsbewijzen. Ten aanzien van de opgelegde verzuimboete heeft belanghebbende gesteld, zo begrijpt het Hof, dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.
3.4.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
4Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslag
4.1.
Artikel 35 van de Wet verplicht de ondernemer een factuur uit te reiken dan wel te doen uitreiken ter zake van zijn leveringen of diensten die hij heeft verricht aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon, andere dan ondernemer. Op de factuur moet hij onder meer de naam en het volledige adres van de ‘afnemer’ vermelden, diens btw nummer en een omschrijving van de geleverde goederen of diensten, een opeenvolgend nummer en de datum van uitreiking van de factuur.
4.2.
Op belanghebbende rust als ondernemer die een zakelijke factuur ontvangt, de verantwoordelijkheid om er op toe te zien dat aan hem conform de wet opgemaakte facturen worden uitgereikt. Op belanghebbende rust tevens de verantwoordelijkheid om de ontvangen facturen in zijn administratie te bewaren. Dit volgt uit artikel 31, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, dat bepaalt dat belanghebbende als ondernemer gehouden is regelmatig aantekening te houden van:
“a. de aan hem en door hem uitgereikte facturen alsmede, indien het een wederverkoper betreft, de door hem uitgereikte inkoopverklaringen;
b. de uitgaven en ontvangsten ter zake van de aan hem en door hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten en de door hem verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen;
c. het betrekken van voor hem bestemde ingevoerde goederen;
(…)”
Het tweede lid van artikel 31 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 preciseert nader waaraan de door een ondernemer te ontvangen facturen aan behoren te voldoen.
4.3.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet kan de ondernemer (belanghebbende) de omzetbelasting in aftrek brengen die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer (belanghebbende) verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebezigd in het kader van zijn onderneming.
4.4.
De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat belanghebbende onvoldoende c.q. niet op de voorgeschreven wijze stukken heeft ingebracht om recht te hebben op teruggaaf van de op aangifte gevraagde voorbelasting.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, op wie ter zake bij betwisting door de Inspecteur de bewijslast rust, zijn stelling dat de facturen uit 2016 en een deel van 2015 al door de controlerend ambtenaar zijn bekeken ten tijde van het boekenonderzoek, niet aannemelijk gemaakt. Uit het daarvan opgemaakte controlerapport en hetgeen daarvan in 2.3 van deze uitspraak is weergegeven, volgt niet dat aannemelijk is dat de controlerend ambtenaar alle facturen uit 2016 en een deel van 2015 al had gezien. Uit het controlerapport volgt dat aannemelijk is dat de controlerend ambtenaar enkele facturen, die specifiek in het controlerapport zijn genoemd, heeft bekeken. De rest van de facturen is niet bekeken en aannemelijk is, dat dit de reden vormt waarom de controlerend ambtenaar deze nadien heeft opgevraagd.
4.6.
Wat hier overigens ook van zij, vaststaat dat de controlerend ambtenaar heeft aangekondigd dat overige facturen niet beoordeeld zijn en nu ook niet meer beoordeeld kunnen worden omdat belanghebbende stelt de facturen niet meer te hebben. Naar het oordeel van het Hof is dit een omstandigheid die geheel in de risicosfeer van belanghebbende ligt. Op belanghebbende rust immers de plicht om een administratie te voeren en te bewaren. Daarbij komt dat belanghebbende bij vermis van facturen ook duplicaten had kunnen opvragen maar dit kennelijk niet heeft gedaan. Naar het oordeel van het Hof, heeft belanghebbende, met hetgeen hij daartoe overigens heeft aangevoerd en aan facturen heeft overgelegd, waarvan de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat deze facturen allerlei gebreken vertonen of waarvan de zakelijkheid wordt betwist, geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat belanghebbende op meer voorbelasting recht heeft dan door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar in aanmerking is genomen.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd bij uitspraak op bezwaar, in stand blijft.
4.8.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
De verzuimboete
4.9.
Anders dan belanghebbende heeft gesteld, biedt de Algemene wet inzake rijksbelastingen de mogelijkheid een (verzuim)boete op te leggen voor het niet of te laat betalen van omzetbelasting die bij naheffingsaanslag wordt nageheven. Anders dan belanghebbende meent, geldt dit evenzeer voor omzetbelasting die wordt nageheven omdat deze eerst op aangifte ten onrechte als voorbelasting is teruggevraagd.
4.10.
Naar vaste jurisprudentie kan een belastingplichtige met succes een beroep doen op afwezigheid van alle schuld (“AVAS”) indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij in de gegeven omstandigheden alle van hem in redelijk te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen (vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). Belanghebbende heeft aangevoerd dat de administratie buiten zijn schuld uit zijn auto is gestolen, zodat hij buiten zijn schuld niet meer de gevraagde facturen kon opleveren. Naar het oordeel van het Hof is dit niet een omstandigheid waarvan kan worden geoordeeld dat belanghebbende alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht. Door de administratie onbeheerd in zijn auto achter te laten, wat daar overigens ook van zij, heeft belanghebbende niet alle in redelijkheid van hem gevraagde zorg betracht zodat hem reeds daarom niet een geslaagd beroep op AVAS toekomt. Met hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, zoals het feit dat de controlerend ambtenaar heeft verzocht om de administratie, heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, zodat de Inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd.
Het Hof acht de opgelegde boete passend en geboden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter
te ondertekenen.
(E. Polak)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 november 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.