Geen afzonderlijk hoorverslag nodig bij beknopte versie in uitspraak op bezwaar
In een WOZ procedure is geen afzonderlijk verslag van horen opgemaakt en aan belanghebbende verstuurd. In plaats daarvan is in de uitspraak op bezwaar (onder het kopje horen) in beknopte vorm hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht weergegeven.
Het Hof geeft aan dat ingevolge artikel 7:7 Awb van het horen in bezwaar een verslag wordt gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 7:7 Awb blijkt dat met een verslag een schriftelijk verslag wordt bedoeld. De plicht tot schriftelijke verslaglegging kan op verschillende wijzen worden vormgegeven. Zo kan ook uit de beslissing op bezwaar blijken wat op de hoorzitting is verhandeld. Van de hoorzitting is in dit geval geen afzonderlijk verslag gemaakt, maar is in de uitspraak op bezwaar, onder het kopje horen, hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht in beknopte vorm weergegeven. Voor zover hiermee niet is voldaan aan artikel 7:7 Awb geldt dat belanghebbende de geuite bezwaren ook in beroep en hoger beroep naar voren heeft kunnen brengen en daadwerkelijk ook heeft gebracht, waardoor wat op de hoorzitting naar voren is gebracht in ieder geval in deze procedure is betrokken. Belanghebbende is dan ook niet in haar belangen geschaad, zodat, voor zover sprake is van een gebrek, dit met toepassing van art. 6:22 Awb kan worden gepasseerd.
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 03-03-2020
- Datum publicatie
- 19-03-2020
- Zaaknummer
- BK-19/00481
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2019:5371, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Geen afzonderlijk verslag van horen in de WOZ procedure. In de u.o.b. is, onder het kopje horen, hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht in beknopte vorm weergegeven. Voor zover hiermee niet is voldaan aan art. 7:7 Awb heeft belanghebbende de geuite bezwaren ook in beroep en hoger beroep naar voren kunnen brengen en daadwerkelijk gebracht, waardoor wat op de hoorzitting naar voren is gebracht in ieder geval in deze procedure is betrokken. Belanghebbende is niet in haar belangen geschaad, zodat, voor zover sprake is van een gebrek, dit met toepassing van art. 6:22 Awb kan worden gepasseerd. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van het appartement aannemelijk gemaakt. Beroep op gelijkheidsbeginsel en meerderheidsregel verworpen. Belanghebbende dient meer woningen in de vergelijking te betrekken, namelijk alle woningen in het appartementencomplex. Uit het overzicht van de voor die woningen vastgestelde waarden per m3 en inhoudsmaten komt niet naar voren dat sprake is van een lager vaststellen van de waarde bij vrijwel identieke objecten. Het staat de heffingsambtenaar vrij enige staffeling toe te passen omdat naarmate het aantal m3 inhoud toeneemt, de waarde per m3 daalt.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2020/668
Viditax (FutD), 20-03-2020
FutD 2020-0955 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00481
Uitspraak van 3 maart 2020
in het geding tussen:
[X] , te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden, de heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: [B] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank
Rotterdam/Dordrecht van 24 juni 2019, nummer ROT 18/5284.
Procesverloop
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 11 februari 2020. Vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar zijn verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 11 februari 2020 te 9.06 uur per fax bericht dat hij niet bij de zitting aanwezig zal zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Oordeel van de rechtbank
3. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“3. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
4. [ Belanghebbende] betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel omdat niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken.
5. [De heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde (als ‘waardematrix’ aangeduide) taxatierapport van [I] van 30 oktober 2018 (hierna: het taxatierapport) en de daarop gegeven toelichting slaagt [de heffingsambtenaar] daarin.
Over het vergelijkingsobject [D] voert [belanghebbende] aan dat dit een betere keuken en badkamer heeft dan de onroerende zaak. [D] heeft een halfopen keuken met een vijfpits gaskookplaat, terwijl de keuken van de onroerende zaak in een hoek zit en een vierpits gaskookplaat heeft. De badkamer van [D] heeft een royale douchecabine en een luxe wastafelmeubel. Ook heeft [D] een tweede toilet.
[De heffingsambtenaar] erkent dat dit vergelijkingsobject luxer is en betere voorzieningen heeft dan de onroerende zaak, maar voert terecht aan dat met die verschillen in het taxatierapport voldoende rekening is gehouden. Zo zijn de KOUDV-factoren ‘Onderhoud’ en ‘Uitstraling’ van dit vergelijkingsobject met 4 punten gewaardeerd als ‘goed, beter dan gemiddeld’ terwijl de onroerende zaak op deze factoren met 3 punten is gewaardeerd als gemiddeld.Over het vergelijkingsobject [C] merkt [belanghebbende] op dat dit recent is geschilderd en een op het oosten gericht balkon aan de achterzijde heeft met een beter uitzicht dan dat van de onroerende zaak. Verder heeft vergelijkingsobject [C] geen hinder van een schuin dak en heeft het een balkon van 12 m² dat groter is dan dat van de onroerende zaak, waarvan het balkon een oppervlakte van 6 m² heeft met een uitzicht op een plat dak van een winkel. Ook zijn de voorzieningen beter. Volgens [belanghebbende] zou [de Heffingsambtenaar] tijdens het gehoor in bezwaar hebben aangevoerd dat er een verschil is van € 27,- per m³ ten opzichte van de onroerende zaak.
[C] is, volgens [de heffingsambtenaar], wat het voorzieningenniveau en luxe vergelijkbaar met de onroerende zaak, wat tot uitdrukking komt in de KOUDV-factoren die van de [C] niet hoger zijn dan van de onroerende zaak. Met het waardedrukkende effect van de schuin oplopende wand in de woonkamer en één van de slaapkamers van de onroerende zaak is door [de heffingsambtenaar] rekening gehouden door de KOUDV-factor ‘Doelmatigheid’ met 2 punten als minder dan gemiddeld te waarderen, wat tot een lagere prijs per m³ geleid heeft ten opzichte van de vergelijkingsobjecten.Over het balkon voert [de heffingsambtenaar] aan dat het uitzicht en de afmetingen van het balkon van de onroerende zaak niet in die mate minder zijn ten opzichte van de vergelijkingsobjecten dat deze bij verkoop een lagere prijs genereren. Hij betrekt daarbij dat het platte dak van de winkel geen inkijk of overlast geeft en dat het uitzicht wijds is. De rechtbank volgt [de heffingsambtenaar] hierin, daarbij ook in aanmerking nemend dat het vergelijkingsobject [D] helemaal geen balkon heeft terwijl het een fors hoger verkoopcijfer oplevert (geïndexeerd € 153.200,- tegenover de WOZ-waarde van de onroerende zaak: € 131.440,-). Daarbij komt dat de onroerende zaak, anders dan deze vergelijkingsobjecten, is gelegen in een appartementencomplex dat met een lift is uitgerust. Zoals [de heffingsambtenaar] ter zitting onweersproken heeft opgemerkt, is die omstandigheid waardeverhogend.
6. [Belanghebbende] betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel. [De heffingsambtenaar] heeft zich volgens haar (de rechtbank begrijpt: niet) van alle relevante feiten op de hoogte gesteld. Zij wijst op de WOZ-waarden van de objecten [H] , [J] en [K] te [Z] als vermeld op de door haar overgelegde gegevens van het WOZ-waardeloket. Wanneer van de gemiddelde prijzen per m² van die objecten wordt uitgegaan, bedraagt de WOZ-waarde van de onroerende zaak € 127.000,-, aldus [belanghebbende].
De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van een woning geen specifiek model voor, maar bepaalt dat de waarde van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ). Een WOZ-waarde is echter geen marktgegeven en is daarom niet geschikt om bij de waardebepaling met behulp van de vergelijkingsmethode te worden gebruikt (vergelijk de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 22 februari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:618, rechtsoverweging 6.5.).
De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, kan daarom een keuze maken uit de marktgegevens die naar zijn oordeel de waarde op de beste wijze onderbouwen. De vergelijking met méér data, zoals in de modelmatige waardebepaling, is niet noodzakelijkerwijs beter dan de vergelijking met enkele specifiek uitgekozen transacties van vergelijkingsobjecten, omdat de mogelijkheid bestaat dat in de modelmatige waardebepaling ook wordt vergeleken met panden die op onderdelen minder vergelijkbaar zijn met de woning in kwestie, zonder dat rekening is gehouden met de verschillen. Overigens kan bij gebreke van nadere gegevens ook niet worden vastgesteld dat deze panden met de onroerende zaak vergelijkbaar zijn, al omdat zij verschillende van grootte zijn en op verschillende etages liggen.
Nu [de Heffingsambtenaar] de WOZ-waarde van de onroerende zaak op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ heeft bepaald, heeft hij geen willekeurige waarderingsmethode toegepast (vergelijk de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4214). Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van [belanghebbende] niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Geschil, standpunten en conclusies
Beoordeling van het hoger beroep
Horen
Waarde
Proceskosten en griffierecht
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is ongegrond. Daarom zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Evenmin is er aanleiding de vergoeding van het griffierecht te gelasten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 3 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
– de naam en het adres van de indiener;
– de dagtekening;
– de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.