Geen cassatie tegen Irimierente koepelvrijstelling
De staatssecretaris stelt geen beroep in cassatie in tegen de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:598.
Het gaat om de vraag of belanghebbende op grond van artikel 28c Invorderingswet (IW) recht heeft op vergoeding van invorderingsrente over de btw-teruggaven ten gevolge van de vernietigde naheffingsaanslagen, die tijdig zijn betaald. Meer specifiek over de vraag of de naheffingsaanslagen in strijd met het Unierecht zijn opgelegd.
De vaststelling van het Hof dat de dienst kan worden gesplitst in een percentage vrijgesteld en een percentage belast, is volgens de staatssecretaris niet in overeenstemming met het neutraliteitsbeginsel dat vereist dat dezelfde activiteiten op dezelfde wijze worden belast (Blackrock Investment Management). Omdat dit een feitelijke vaststelling is verwacht de staatssecretaris echter geen succes van cassatie op dit punt.
De naheffingsaanslagen zijn vernietigd in de toenmalige veronderstelde strijdigheid met het Unierecht. In beginsel zou daarmee volgens de staatssecretaris worden voldaan aan de reikwijdte en ratio van artikel 28c IW, omdat het voornamelijk dient te gaan om de beoordeling waaruit de oorzaak van de vernietiging van de naheffingsaanslagen bestaat.
Van een dergelijke strijdigheid is volgens de staatssecretaris echter niet zo snel sprake als het Hof suggereert. Het Hof legt het HvJ arrest CS/Technorent zijns inziens te breed uit. Daarnaast zou een (te) lage drempel en louter financiële benadering ’sparen bij de fiscus’ in de hand kunnen werken, hetwelk het kabinet met het Belastingplan 2013 heeft willen beëindigen (Kamerstukken II, 2011/2012, 33003, nr. 3, p. 33).
De rechtsgrond waarop de Belastingdienst de naheffingsaanslag heeft vernietigd is in deze casus niet zelfdragend voor de beslissing van de staatssecretaris, maar wordt versterkt nu het Hof met de feitelijke vaststelling dat het om meerdere diensten gaat tot het oordeel komt dat de koepelvrijstelling van toepassing is. Daarmee acht hij de strijdigheid met het Unierecht een gegeven. De omstandigheid dat daarover beleidsmatig en in de uitvoeringspraktijk anders wordt gedacht mag, mede vanuit redelijkheidsoogpunt, daaraan naar mening van de staatssecretaris niet afdoen ten nadele van belanghebbende. Het feit dat belanghebbende en de Belastingdienst e.e.a. uiteindelijk hebben neergelegd in een vaststellingsovereenkomst maakt dit in zijn optiek ook niet anders.