Geen gerechtvaardigd vertrouwen door enkel uitblijven van controles
Een eenmanszaak verzorgt boekhoudingen, geeft belastingadvies en beoefent podiumkunst. De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek gehouden naar de aangiften omzetbelasting 2011 t/m 2014. Belanghebbende heeft personenauto’s ter beschikking gehad die hij niet in zijn aangiften omzetbelasting heeft vermeld. De Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 t/m 2014 met boetes opgelegd.
De vraag is of de Belastingdienst terecht diverse correcties heeft toegepast, of hij in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en of hij terecht en naar het juiste bedrag vergrijpboeten heeft opgelegd.
Het Hof stelt voorop dat het aan belanghebbende is, als degene die aanspraak maakt op aftrek van voorbelasting, om aannemelijk te maken dat en in hoeverre hij recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met zijn niet onderbouwde stelling niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op aftrek van voorbelasting naar dit bedrag.
Belanghebbende betoogt dat hij al 42 jaar aangifte doet op dezelfde wijze en dat de Belastingdienst zijn aangiften nooit eerder heeft gecorrigeerd. Hij had er daarom, aldus belanghebbende, op mogen vertrouwen dat zijn aangiften correct waren. Dat betoog gaat niet op. Aan het enkele uitblijven van controles kan belanghebbende niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zijn aangiften en afdrachten voor de omzetbelasting juist waren.
Naar het oordeel van het Hof is mede gelet op het beroep dat belanghebbende uitoefende, sprake van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid aan de kant van belanghebbende (ECLI:NL:HR:1990:ZC4481). Hij heeft namelijk ieder jaar berekeningen gemaakt van de hoogte van de bijtelling wegens het privégebruik auto, maar heeft vervolgens de gevolgen daarvan in geen van de jaren in zijn aangiften omzetbelasting verwerkt en deze omzetbelasting niet voldaan. Naar het oordeel van het Hof is algemeen bekend en dat hoort zeker bekend te zijn bij iemand die beroepsmatig belastingaangiften verzorgt, dat een personenauto waarvan de kosten ten laste van de onderneming komen en waarin privé wordt gereden, gevolgen heeft voor de omzetbelasting. Door met dat privégebruik geen rekening te houden heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat hem grove schuld kan worden verweten. Naar het oordeel van het Hof is ten aanzien van de andere correcties eveneens sprake van dermate lichtvaardig handelen dat belanghebbende ook ten aanzien daarvan grove schuld kan worden verweten. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat hoewel deze correcties gering van omvang zijn, het geheel naar het oordeel van het Hof blijk geeft van een grove nalatigheid in het nakomen van de administratieve en aangifte verplichtingen van een ondernemer in de omzetbelasting en het vervolgens afdragen van het juiste bedrag aan omzetbelasting. Een belastingplichtige die zich ook bezighoudt met het verzorgen van belastingaangiften voor derden kan dan het verwijt worden gemaakt dat ook ten aanzien van deze correcties sprake is van grove schuld. De Belastingdienst heeft daarom aannemelijk gemaakt dat sprake is van grove schuld bij belanghebbende.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17-10-2019
- Datum publicatie
- 28-11-2019
- Zaaknummer
- 18/00499, 18/00500 en 18/00501
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Belanghebbende heeft eenmanszaak, die boekhoudingen verzorgt, belastingadvies geeft en podiumkunst beoefent. De Inspecteur heeft een boekenonderzoek gehouden naar de aangiften OB over 2011 tot en met 2014. Belanghebbende heeft personenauto’s ter beschikking gehad die hij niet in zijn aangiften OB heeft vermeld. Er zijn naheffingsaanslagen OB 2011 tot en met 2014 met boetes opgelegd. In geschil is of de Inspecteur terecht diverse correcties heeft toegepast, of hij in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en of hij terecht en naar het juiste bedrag vergrijpboeten heeft opgelegd.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 28-11-2019 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00499, 18/00500 en 18/00501
Uitspraak op het hoger beroep van
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2018, nummers BRE 17/3093 tot en met 17/3095 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
inzake na te noemen naheffingsaanslagen en beschikkingen.
1Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd:
– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.1501 over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 1.260 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 126 en € 208 aan heffingsrente.
– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.2501 over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ten bedrage van € 1.113 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 111 en € 157 aan belastingrente.
– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.4501 over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 797 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 79 en € 63 aan belastingrente.
De naheffingsaanslagen en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 253. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Merk | Periode | Cataloguswaarde |
Opel Antara | van 26 februari 2009 tot 23 juli 2011 | € 41.383 |
Subaru Forester | 23 juli 2011 tot 20 september 2012 | € 32.789 |
Hyundai Santa Fe | na 14 september 2012 | € 40.972 |
De kosten van deze personenauto’s zijn ten laste van de eenmanszaak gekomen. Belanghebbende heeft in de jaren 2011 tot en met 2014 geen omzetbelasting wegens het privégebruik auto aangegeven en voldaan.
“4.2.3 Inkopen
Uit de administratie van 2012 is gebleken dat er met betrekking tot inkoop van
kantoormateriaal bij [B] een creditnota met datum 11 december 2012
niet is verwerkt in de administratie. Het gaat om een bedrag van netto € 149,99 met aan btw € 31,50 en in totaal een bedrag van € 181,49. (…)
Kleine aanschaffingen kantoor
In administratie van 2011 een factuur aangetroffen met als factuurdatum 10 september 2011 met als factuuradres die van belastingplichtige en als afleveradres die van zijn zoon in [plaats] . Betreft een Dell PC met toebehoren voor Netto € 667,23, btw € 126, 77 totaal € 794,-. Dit bedrag wordt via de bank betaald door belastingplichtige aan zijn zoon. Lijkt alsof de zoon van belastingplichtige de PC voor belastingplichtige gekocht heeft. Echter een dag later krijgt belastingplichtige van zijn zoon via de bank € 512,- betaald onder vermelding van “Dell PC”. Hieruit concludeer ik dat de zoon de PC voor een kleiner bedrag heeft verkregen en het dus geen zakelijke uitgaaf ten behoeve van de onderneming van de belastingplichtige is, maar een privé-uitgave.
Correctie 2011 kleine aanschaffingen € 667,-.
(…)
Voorbelasting
Bij controle van de facturen is gebleken dat er enkele onjuistheden zijn.
In het jaar 2011 (zie punt 4.3.4 van dit rapport) is een privé uitgave gedaan De door derden in rekening gebrachte omzetbelasting is niet als voorbelasting aftrekbaar
Correctie 2011 minder voorbelasting € 127.
In het jaar 2012 is een creditnota niet verwerkt in de administratie, zie punt 4.2.3 van dit rapport.
De voorbelasting dient verminderd te worden met het bedrag aan omzetbelasting op deze creditnota ad € 31.
Correctie 2012 minder voorbelasting (€ 31 + € 135) = € 166”.
Correcties | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
Contante ontvangst | € 52 | |||
Privégebruik auto | € 1.081 | € 947 | € 1.106 | € 1.106 |
Minder voorbelasting | € 127 | € 166 | ||
KOR | -€ 966 | -€ 449 | ||
Totaal | € 1.260 | € 1.113 | € 140 | € 657 |
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
I. Heeft de Inspecteur terecht de aftrek van voorbelasting gecorrigeerd ten aanzien van de aankoop van een personal computer (hierna: de PC) en een creditnota?
II. Heeft de Inspecteur in strijd gehandeld met diverse beginselen van behoorlijk bestuur?
III. Heeft de Inspecteur terecht en naar het juiste bedrag vergrijpboeten opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste en de derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I: Correctie wegens creditnota en PC
“Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat hij niet bestrijdt dat de naheffingen terecht en tot de juiste bedragen hebben plaatsgevonden.”
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank blijkt evenwel niet dat belanghebbende ter zitting zijn standpunten ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Het Hof zal daarom belanghebbendes stellingen over de hiervoor in 2.4. genoemde correcties behandelen.
Vraag II: Schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Vraag III: Vergrijpboeten
Slotsom
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
5Beslissing
Het Hof
- -verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- -bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 17 oktober 2019 door J.M. van der Vegt, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en H.A. Wiggers, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.