Geen proceskostenvergoeding omdat niet geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen
Ingevolge art 8:75a lid 1 in verbinding met art 8:108 lid 1 Awb kan het bestuursorgaan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van art 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.
Ter zitting heeft de Belastingdienst desgevraagd bevestigd dat er op de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de navorderingsaanslagen IB/PVV geen verdere verminderingen hebben plaatsgevonden dan zoals weergegeven in het oordeel van de Rechtbank. Voorts is, zoals ook geoordeeld door de Rechtbank, de teruggaafbeschikking omzetbelasting in stand gebleven.
Voor het Hof is derhalve komen vast te staan dat niet geheel of gedeeltelijk aan belanghebbendes hoger beroep is tegemoetgekomen. Daarom acht het Hof geen termen aanwezig de Belastingdienst te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16-01-2020
- Datum publicatie
- 22-01-2020
- Zaaknummer
- 19/00065 tot en met 19/00072
- Formele relaties
- Eerste aanleg:Â ECLI:NL:RBZWB:2018:6749, Overig
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Artikel 8:75a Awb in verbinding met artikel 8:108, lid 1, van de Awb. Intrekking van het hoger beroep en een verzoek om een proceskostenvergoeding. Het Hof wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af, omdat de inspecteur niet geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende tegemoet is gekomen.
- Wetsverwijzingen
- Algemene wet bestuursrecht 8:75a
Algemene wet bestuursrecht 8:108 - Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 22-01-2020 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige
Belastingkamer
Kenmerk: 19/00065 tot en met 19/00072
Uitspraak op het verzoek van
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
tot vergoeding van de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2018, met zaaknummers AWB 17/2873 tot en met AWB 17/2880.
1Ontstaan en loop van het geding
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 oktober 2019 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Zij hebben het Hof daarvan vóór de zitting in kennis gesteld.
2Feiten en standpunten partijen
– de naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) 2012 en 2013, de daarbij opgelegde boetes en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummers [aanslagnummer] F.01.2501 en -F.01.3501; zaaknummers bij de Rechtbank: 17/2873 en 17/2874);
– de teruggaafbeschikking OB 2014 (aanslagnummer [aanslagnummer] O.01.4401; zaaknummer bij de Rechtbank: 17/2875);
– de beschikking inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01; zaaknummer bij de Rechtbank: 17/2876);
– de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014, de daarbij opgelegde boetes en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummers [aanslagnummer] H.37.01 en -H.47.01; zaaknummers bij de Rechtbank: 17/7877 en 17/2879);
– de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) 2013 en 2014 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummers [aanslagnummer] W.37.01.4 en -W.47.01.4; zaaknummers bij de Rechtbank: 17/2878 en 17/2880).
3Gronden
4Beslissing
Het Hof wijst het verzoek tot proceskostenveroordeling af.
Aldus gedaan op 16 januari 2020 door M. Harthoorn, voorzitter, P.C. van der Vegt en M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 05-12-2018
- Datum publicatie
- 07-03-2019
- Zaaknummer
- 17/2873
- Formele relaties
- Hoger beroep:Â ECLI:NL:GHSHE:2020:134, Overig
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Ondernemerschap. Belanghebbende besteed veel tijd aan activiteiten gericht op de architectuur. Niet aannemelijk is echter geworden dat de activiteiten in het economische verkeer hebben plaatsgevonden en daarvoor een tegenprestatie is betaald. Belanghebbende is niet aan te merken als ondernemer voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting. Doorwerking van het gewijzigde standpunt van de inspecteur naar de boetegrondslag is niet toegestaan, aangezien niet is voldaan aan de mededelingsplicht van artikel 67g, tweede lid, van de AWR.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 07-03-2019
V-N Vandaag 2019/541
FutD 2019-0663
V-N 2019/27.2.8 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/2873 tot en met 17/2880
uitspraak van 5 december 2018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende]Â , wonende te [plaats 1] ,belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 3 maart 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de volgende aan hem voor de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegde belastingaanslagen en gegeven beschikkingen:
- -de naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) 2012 en 2013, de daarbij opgelegde boetes en in rekening gebrachte belastingrente ( [aanslagnummer] .F.01.2501 en -F.01.3501; zaaknummers 17/2873 en 17/2874);
- -de teruggaafbeschikking OB 2014 ( [aanslagnummer] .O.01.4401; zaaknummer 17/2875);
- -de beschikking inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012 ( [aanslagnummer] .H.26.01; zaaknummer 17/2876);
- -de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014, de daarbij opgelegde boetes en in rekening gebrachte belastingrente ( [aanslagnummer] .H.37.01 en -H.47.01; zaaknummers 17/7877 en 17/2879);
- -de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) 2013 en 2014 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente ( [aanslagnummer] .W.37.01.4 en -W.47.01.4; zaaknummers 17/2878 en 17/2880).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018 te Maastricht. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. P.H.A. Brauer, verbonden aan Brauer Advocaten te Heerlen, en namens de inspecteur, [naam] , [naam] en [naam] .
1Beslissing
De rechtbank:
- -verklaart het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen OB 2012 en 2013 en de teruggaafbeschikking OB 2014 en de daarbij gegeven beschikkingen belastingrente ongegrond;
- -verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
- -vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens de beslissingen ten aanzien van de teruggaafbeschikking OB 2014 en de naheffingsaanslagen OB 2012 en 2013 en de daarbij gegeven beschikkingen belastingrente;
- -vernietigt de beschikking IB/PVV 2012;
- -vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.435 en vermindert de daarbij gegeven beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -vernietigt de navorderingsaanslag ZVW 2013 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente;
- -vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.687 en vermindert de daarbij gegeven beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -vernietigt de navorderingsaanslag ZVW 2014 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente;
- -vernietigt de boetebeschikkingen;
– veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.250;
– gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 aan deze vergoedt.
2Gronden
Datum | Bedrag |
15 januari 2011 | € 5.000 |
18 juni 2012 | € 5.000 |
19 september 2012 | € 10.000 |
22 juni 2013 | € 10.000 |
6 januari 2014 | € 16.000 |
23 november 2015 | € 22.000 |
Naar aanleiding van de aangifte OB over 2014 heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van die aangifte. De inspecteur heeft het onderzoek vervolgens uitgebreid naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB over de jaren 2012 en 2013 en de aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2014. De bevindingen van het onderzoek heeft de inspecteur neergelegd in een rapport van 2 augustus 2016.
In het rapport heeft de inspecteur geconcludeerd dat representatiekosten en autokosten voor een groot deel ten onrechte ten laste van de winst zijn gebracht. De inspecteur heeft op basis van de bevindingen van het onderzoek de belastbare winst uit onderneming over de jaren 2012 tot en met 2014 berekend op respectievelijk € – 2.743, € 3.017 en € 6.498.
In het rapport heeft de inspecteur voorts geconcludeerd dat in de jaren 2012 tot en met 2014 voor bedragen van respectievelijk € 2.227, € 2.374 en € 2.832 ten onrechte aftrek van voorbelasting is geclaimd in de aangiften omzetbelasting.
De inspecteur heeft in het rapport de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslagen en de teruggaafbeschikking aangekondigd en tevens medegedeeld dat hij voornemens is om vergrijpboetes van 50% ten aanzien van de correcties op te leggen, met uitzondering van de correcties in de OB over 2014.
- Is belanghebbende ondernemer voor de IB/PVV en OB?
- Zo ja, wat is de plaats van dienst voor de OB?
- Heeft de inspecteur terecht en tot de juiste bedragen de aftrek van de representatiekosten en autokosten ten laste van de winst geweigerd?
- Heeft de inspecteur terecht en tot de juiste bedragen de aftrek van voorbelasting ten aanzien van de in punt drie bedoelde posten geweigerd?
- Is aftrek van de onder 3 en 4 genoemde posten alsnog toegestaan op grond van het vertrouwensbeginsel?
- Zijn de boetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
Ondernemerschap
Boetes
Slotsom
Deze uitspraak is gedaan op 5 december 2018 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.