Geen recht op aftrek btw bouwkosten woning met geïntegreerde zonnepanelen

geïntegreerde zonnepanelen

Geen recht op aftrek btw bouwkosten woning met geïntegreerde zonnepanelen

Belanghebbende heeft een woning gebouwd met geïntegreerde zonnepanelen op het dak. Voor het leveren van energie van deze zonnepanelen aan het energiebedrijf is belanghebbende btw-ondernemer.

De vraag is of belanghebbende recht heeft op aftrek van een deel van de btw op de bouwkosten van de woning.

Het Hof is van oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van de btw die voor de bouw van de woning in rekening werd gebracht.

GerechtshofRechtbank
Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30-01-2020
Datum publicatie
10-03-2020
Zaaknummer
19/00204
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1335, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een woning laten bouwen met geïntegreerde zonnepanelen op het dak. In verband met het leveren van energie van deze zonnepanelen aan het energiebedrijf wordt belanghebbende voor de omzetbelasting als ondernemer aangemerkt.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de omzetbelasting op de bouwkosten van de woning.

Het Hof is van oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van de voorbelasting die ter zake van de bouw van de woning in rekening werd gebracht.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00204

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 maart 2019, nummer BRE 17/7516, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur.

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting (hierna: OB) gedaan over de periode van 7 oktober 2016 tot en met 31 december 2016, resulterend in een verzoek om teruggaaf.

1.2.Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de gedeeltelijk geweigerde teruggaaf afgewezen.

1.3.Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bedrag van de teruggaaf vastgesteld op € 3.693.

1.4.Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.6.Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend, gedateerd 27 augustus 2019 en 12 november 2019.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 11 november 2019 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met track & trace-code [code] , is aangetekend verzonden naar het door (de gemachtigde van) belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 12 november 2019 bij een PostNL-locatie is afgehaald.

1.8.Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2Feiten

2.1.Belanghebbende heeft in het jaar 2016 voor eigen gebruik een woning laten bouwen.
De zonnepanelen die belanghebbende voor deze woning heeft gekocht, zijn geïntegreerde zonnepanelen, die ook als dakbedekking dienen. Om deze zonnepanelen te installeren, zijn op het dakbeschot montageplaten geïnstalleerd, waarop de zonnepanelen zijn bevestigd.

2.2.Belanghebbende heeft zich op 18 oktober 2016 aangemeld als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Uit de “Opgaaf startende ondernemers” blijkt, dat de startdatum van de onderneming 7 oktober 2016 is. Volgens de Opgaaf bestaan de ondernemingsactiviteiten uit het regelmatig tegen vergoeding door middel van zonnepanelen stroom leveren aan het energiebedrijf. Belanghebbende is uitsluitend ondernemer voor de OB voor de belaste activiteiten in verband met de zonnepanelen.

2.3.De laatste bouwtermijn voor de woning werd op 5 januari 2017 door belanghebbende voldaan. De OB van € 70.577 die op het totaal van de uitgereikte facturen voor de bouw van de woning in rekening werd gebracht, is door belanghebbende niet in aftrek gebracht.

2.4.Naast het in 2.3 genoemde bedrag is voor de aanschaf en montage van de geïntegreerde zonnepanelen aan belanghebbende een bedrag van (afgerond) € 3.216 aan OB in rekening gebracht. Belanghebbende heeft in de onderhavige aangifte OB aangegeven dat hij € 160 aan OB verschuldigd is voor de levering van energie aan het energiebedrijf. Hij heeft € 3.216 aan voorbelasting OB in aanmerking genomen. Het voorgaande heeft geresulteerd in een verzoek om teruggaaf van OB van € 3.056 (€ 3.216 -/- € 160).

2.5.Bij beschikking op het verzoek om teruggaaf, heeft de Inspecteur de gevraagde teruggaaf van € 3.056 gedeeltelijk geweigerd. De teruggaaf is door de Inspecteur berekend op het bedrag van € 1.002. De Inspecteur heeft de voorbelasting voor 50% toegerekend aan de functie van stroomopwekking, de andere 50% betreft privégebruik in de vorm van dakbedekking, waarvoor geen voorbelasting wordt teruggegeven. Van de 50% van € 3.216 (€ 1.608) heeft de Inspecteur, op basis van het besluit van de staatssecretaris van 7 november 2013, genaamd “Veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen” (hierna: het Besluit) 2/3 deel aangemerkt als gebruikt voor met OB belaste prestaties (2/3 van € 1.608 is € 1.072). Verder is een forfaitair bedrag aan verschuldigde OB in aanmerking genomen van € 70 zodat de teruggaaf bij de beschikking is vastgesteld op € 1.002 (€ 1.072 – € 70).

2.6.In bezwaar en beroep heeft belanghebbende (primair) het standpunt ingenomen dat (ook) van de op de bouw van de woning betrekking hebbende OB (afgerond) € 23.526 dient te worden teruggegeven (€ 70.577 maal 50% maal 2/3), omdat de woning deels zakelijk wordt aangewend en de bij de nieuwbouw van de woning in rekening gebrachte OB daarom deels als voorbelasting in aftrek kan worden gebracht (in dezelfde verhouding als bij de zonnepanelen). Belanghebbende stelt dat de woning als ondernemingsvermogen geëtiketteerd moet worden en dat de bouw van de woning noodzakelijk was voor het plaatsen en installeren van de zonnepanelen.

2.7.De Rechtbank heeft de teruggaaf OB met betrekking tot de bouwkosten berekend als volgt: 43/376 maal 1/3 maal € 70.577 = € 2.691. Daarbij is 43 het aantal m² van de zonnepanelen en 376 het aantal m² vloeroppervlakte van de woning vermeerderd met het aantal m² dakoppervlakte. Vermeerderd met de OB ter zake van de zonnepanelen van € 1.002 is de teruggaafbeschikking door de Rechtbank vastgesteld op € 3.693.

3Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de OB op de bouwkosten van de woning. De hoogte van de door de Inspecteur in aanmerking genomen vooraftrek ter zake van de aankoop van de zonnepanelen en de hoogte van de verschuldigde OB zijn niet in geschil.

3.2.In hoger beroep heeft de Inspecteur (primair) aangevoerd dat de zonnepanelen uitsluitend voor het energie-opwekkende deel een zakelijke functie hebben, de rest van de woning en het dak heeft die zakelijke functie, volgens de Inspecteur, niet. De woning is gebouwd om in te wonen en is niet gebouwd als dragende constructie voor de zonnepanelen. De zonnepanelen zijn, volgens de Inspecteur, als aparte investeringsgoederen aan te merken die deels voor privé en deels voor zakelijke doeleinden worden gebruikt. De aftrek van voorbelasting in verband met de zonnepanelen staat los van de aftrek van voorbelasting in verband met de bouw van de woning. Verder heeft de Inspecteur onder meer aangevoerd dat de bouwkosten van de woning niet zijn verdisconteerd in de prijs die belanghebbende van het energiebedrijf voor de levering van stroom ontvangt en dat er dus geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bouwkosten van de woning en de belaste handelingen.

3.3.Belanghebbende heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd de uitspraak van de Rechtbank op één onderdeel van de berekening te bestrijden, namelijk voor wat betreft het voor de pro rata-berekening van de voorbelasting in de noemer gebruikte getal. Volgens belanghebbende dient de te verrekenen voorbelasting met betrekking tot de bouwkosten als volgt te worden vastgesteld : 43/257 maal 1/3 maal € 70.577 = € 3.936. Daarbij is 43 het aantal m² van de zonnepanelen en 257 het aantal m² vloeroppervlakte van de woning vermeerderd met het aantal m² dakoppervlak met de geïntegreerde panelen.

4Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.Op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet OB, brengt een ondernemer onder de in dat artikel vermelde voorwaarden in aftrek de OB die door andere ondernemers ter zake van door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Belanghebbende heeft zijn woning als ondernemingsvermogen geëtiketteerd. Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op aftrek van OB is voldaan. Daaronder valt de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van OB1. Het rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium (het bouwen van de woning) en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat (het leveren van energie)2. Een dergelijk rechtstreeks verband zou in casu aanwezig zijn als de bouwkosten zouden zijn opgenomen in de prijs van de belaste handeling (zijnde de levering van energie via de zonnepanelen). In onderhavig geval zijn voor de levering van de energie echter normale energietarieven gehanteerd. Niet is gesteld of gebleken dat de kosten van de bouw van de woning op enigerlei wijze zijn verdisconteerd in de prijs3 die door belanghebbende van de energiemaatschappij voor de levering van elektriciteit wordt ontvangen.

4.2.Het Hof is daarom van oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Met de bouw van de woning was een privébelang gediend, de woning is niet gebouwd voor het plaatsen van zonnepanelen. De stelling van belanghebbende dat het dak en de woning ten dienste staan van het opwekken van energie en dat dit moet leiden tot (meer) aftrek van voorbelasting wordt dan ook verworpen.

4.3.Gelet op het vorenstaande geeft de plaatsing van zonnepanelen belanghebbende geen recht op aftrek van de OB die drukt op de bouw van de woning. Dit betekent dat het bedrag aan teruggaaf van OB, zoals neergelegd in de beschikking (en uitsluitend betrekking hebbend op de zonnepanelen), blijft gehandhaafd.

Slotsom

Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond, het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.

Ten aanzien van het griffierecht

Omdat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

Het Hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5Beslissing

Het Hof:

  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 30 januari 2020 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P. Fortuin en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
  1. de naam en het adres van de indiener;
  2. een dagtekening;
  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  4. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

1 Hoge Raad 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2461, r.o. 2.5.2

2 HvJ 14 september 2017, C-132/16, Iberdrola, ECLI:EU:C:2017:683, r.o. 28

3 Dit kan ook via de algemene kosten, zie r.o. 29 van Iberdrola

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29-03-2019
Datum publicatie
05-04-2019
Zaaknummer
BRE – 17 _ 7516
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:321, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Artikel 15 Wet OB.

De rechtbank is van oordeel dat bij een nieuwbouwwoning met geïntegreerde zonnepanelen waarbij belanghebbende in verband met energielevering aan het energiebedrijf ondernemer wordt in de zin van artikel 7 van de Wet OB, belanghebbende ook vooraftrek kan claimen over een deel van de omzetbelasting met betrekking tot de bouwkosten van de nieuwbouwwoning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de woning mede een zakelijke functie, aangezien een deel van het dak voor belaste activiteiten wordt gebruikt. Wat betreft de omvang van de vooraftrek is voor de verhouding van zakelijk versus privégebruik een berekening op basis van het aantal vierkante meters van het dak die voor belaste prestaties worden gebruikt, een redelijke benadering van het werkelijk gebruik.

Wetsverwijzingen
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 08-04-2019
V-N Vandaag 2019/838
FutD 2019-1023 met annotatie van Fiscaal up to Date
V-N 2019/32.2.4
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7516

uitspraak van 29 maart 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 13 oktober 2017 heeft de inspecteur een bezwaar van belanghebbende tegen een teruggaafbeschikking omzetbelasting afgewezen (zie 2.3 en 2.4 hierna).

1.2.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 november 2017, ontvangen bij de rechtbank op 23 november 2017 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168.

1.3.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019 te Middelburg. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal is op 22 februari 2019 aan partijen verzonden.

1.6.Na de zitting heeft de rechtbank de zaak bij brief van 22 februari 2019 doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende heeft op zijn nieuwbouwwoning geïntegreerde zonnepanelen laten installeren en is daarmee energie gaan leveren aan het energiebedrijf. In verband met de bouwwerkzaamheden is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht van in totaal € 73.792, waarvan € 3.215 betrekking heeft op de zonnepanelen en € 70.577 op de bouw van de woning (hierna: de bouwkosten).

2.2.De afmeting van één zonnepaneel bedraagt 1,68 meter bij 0,99 meter, derhalve 1,66 m2. Belanghebbende heeft 26 zonnepanelen geplaatst met een totale oppervlakte van 43 m2. De totale woonoppervlakte van de woning bedraagt 214 m2 (bestaande uit 84 m2 begane grond, 84 m2 eerste verdieping, 46 m2 zolderverdieping). De totale oppervlakte van het dak is 162 m2.

2.3.Belanghebbende heeft aangifte OB gedaan over de periode 7 oktober 2016 tot en met 31 december 2016. Daarin heeft hij aangegeven dat hij € 160 verschuldigd is ter zake van de levering van energie aan het energiebedrijf en heeft hij € 3.216 aan voorbelasting in aanmerking genomen, resulterend in een verzoek om teruggaaf van € 3.056 (€ 3.216 verminderd met € 160).

2.4.Bij beschikking heeft de inspecteur de gevraagde teruggaaf gedeeltelijk geweigerd. Hij heeft daarbij de in de aangifte toegepaste vooraftrek gecorrigeerd tot 1/3 deel op basis van de op 7 november 2013 door de staatssecretaris gepubliceerde ‘veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen’ (hierna: het Besluit). Verder is een forfaitair bedrag aan verschuldigde omzetbelasting in aanmerking genomen van € 70. De inspecteur heeft de teruggaaf bij beschikking vastgesteld op € 1.002 (1/3 van € 3.216 minus € 70).

3Geschil

3.1.Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hogere teruggaaf. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de omzetbelasting op de bouwkosten. De hoogte van de door de inspecteur in aanmerking genomen vooraftrek ter zake van de aankoop van de zonnepanelen en de hoogte van de verschuldigde omzetbelasting zijn niet in geschil.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het vaststellen van een extra bedrag aan teruggaaf omzetbelasting van primair € 23.526, subsidiair € 15.204 en meer subsidiair € 5.068. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4Beoordeling van het geschil

4.1.Artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is:

a. de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;

(…)

Indien een onroerende zaak deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een ondernemer en door de ondernemer zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik (…) of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, is de belasting over de uitgaven in verband met deze onroerende zaak slechts aftrekbaar, overeenkomstig de in dit artikel vervatte beginselen, naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de bedrijfsactiviteiten van de ondernemer. (…)

(…)

6. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer mede worden gebruikt anders dan voor belaste handelingen of anders dan voor de handelingen, bedoeld in het tweede lid. (…)”

4.2.Artikel 11, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“4. De in artikel 15, eerste lid, laatste alinea, van de wet bedoelde aftrek over uitgaven in verband met een onroerende zaak wordt berekend op basis van het werkelijke gebruik van die onroerende zaak.”

4.3.Niet in geschil is dat de geïntegreerde zonnepanelen deel uitmaken van de onroerende zaak, dat de in 2.1 vermelde energielevering belaste activiteiten voor de omzetbelasting zijn, en dat belanghebbende in verband daarmee ondernemer is geworden in de zin van artikel 7 van de Wet OB.

4.4.Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, kort gezegd, aangezien de nieuwbouwwoning mede wordt gebruikt voor de zonnepanelen, de nieuwbouwwoning is aan te merken als bedrijfsvermogen en daarom recht bestaat op vooraftrek ter zake van een deel van de bouwkosten. Voor zover de inspecteur het standpunt inneemt dat de nieuwbouwwoning niet tot het bedrijfsvermogen kan worden gerekend, verwerpt de rechtbank dit standpunt. Aangezien een deel van het dak voor belaste activiteiten wordt gebruikt, heeft de woning mede een zakelijke functie (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387, alsmede meer recent rechtbank Gelderland 18 maart 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1163).

4.5.Vervolgens is de vraag wat de omvang van het privégebruik en zakelijk gebruik is. De bewijslast ter zake van het zakelijk gebruik rust op belanghebbende, nu belanghebbende een (hoger) bedrag aan vooraftrek claimt. Dat neemt echter niet weg dat de omvang van het privégebruik en daarmee zakelijk gebruik met inachtneming van alle omstandigheden van het geval in redelijkheid moet worden bepaald (vgl. HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:713, rov, 2.5.3 en 2.5.4). Dit laatste betekent ook dat de rechtbank niet het kennelijke standpunt van de inspecteur volgt dat de vooraftrek ter zake van de bouwkosten volledig geweigerd kan worden nu belanghebbende het werkelijke zakelijke gebruik niet kan aantonen. Gelet op wat in 4.4 is overwogen bestaat recht op vooraftrek, maar is alleen de vraag hoe de omvang moet worden bepaald.

4.6.Belanghebbende heeft zijn standpunten als volgt onderbouwd:

  • -Het primaire standpunt (€ 23.526) is gebaseerd op 50% van 2/3 maal € 70.576 onder verwijzing naar het Besluit (50% omdat de zonnepanelen ook een functie als dakbedekking hebben; 2/3 van die 50% omdat 1/3-deel van de opgewekte energie niet wordt geleverd aan de energieleveranciers maar direct voor privé wordt gebruikt).
  • -Als alternatieve onderbouwing voor het primaire standpunt: eveneens 50% maar nu op basis van tijd (gemiddeld 12 uur per dag gebruik voor belaste prestaties), leidend tot 1/3 deel van € 70.576.
  • -Het subsidiaire standpunt is gebaseerd op een verhouding van het aantal vierkante meters, te weten 214 m2 woonoppervlakte plus 162 m2 voor het dak waarvan de helft voor belaste prestaties wordt gebruikt. De berekening is 81/376 maal € 70.576 is € 15.204.
  • -Het meer subsidiaire standpunt is gebaseerd op de combinatie van het gebruik in tijd en vierkante meters, te weten 1/3 maal 81/376 maal € 70.576, zijnde € 5.068.
4.7.De rechtbank verwerpt het primaire standpunt van belanghebbende dat voor de berekening van vooraftrek ter zake van de bouwkosten aansluiting kan worden gezocht bij het Besluit. Het Besluit ziet namelijk niet op bouwkosten maar alleen op de kosten van de zonnepanelen. Ook de alternatieve onderbouwing volgt de rechtbank niet, alleen al omdat belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur het gemiddeld aantal uren energieopwekking per dag niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.8.Naar het oordeel van de rechtbank is – mede bij gebrek aan door de inspecteur aangedragen alternatieven – een berekening op basis van het aantal vierkante meters van de woning die voor belaste prestaties worden gebruikt, een redelijke benadering van het werkelijk gebruik (vgl. ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387). De rechtbank volgt belanghebbende in zoverre in zijn subsidiaire standpunt. De vraag is dan welke verhouding genomen kan worden.

4.9.Wat betreft de ‘teller’ gaat belanghebbende uit van de helft van de totale oppervlakte van het dak, dus de helft van 162 m2 is 81 m2. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist en heeft – door belanghebbende niet betwist – gesteld dat de oppervlakte van de zonnepanelen 43 m2 bedraagt (zie 2.2). Volgens de inspecteur moet daarvan worden uitgegaan bij een berekening op basis van de oppervlakte. De rechtbank volgt hierin de inspecteur nu belanghebbende een grotere oppervlakte voor het zakelijk gebruik niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.10.

Wat betreft de ‘noemer’ van de toe te passen breuk, gaat de rechtbank uit van de door belanghebbende bepleite oppervlakte van 376 m2, dus het totale vloeroppervlakte plus de totale dakoppervlakte. Dit laatste is in zoverre in afwijking van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387, dat bij de benadering in die uitspraak niet de totale oppervlakte van het dak in de noemer werd opgenomen maar alleen de oppervlakte van de zonnepanelen.

De inspecteur heeft aangevoerd dat het dak een andere functie heeft dan de vloeroppervlakte van de woning, en dat door desondanks de oppervlakte van het dak af te zetten ten opzichte van onder meer de vloeroppervlakte er appels met peren vergeleken worden. Daarin heeft de inspecteur tot op zekere hoogte gelijk, maar hij heeft geen alternatief voorgesteld dat tot een betere benadering leidt van het werkelijk gebruik. De inspecteur kon gelet op wat in 4.5 is overwogen, niet volstaan met alleen het verwerpen van door belanghebbende aangedragen methodes.

4.11.

Uit het voorgaande volgt een verhouding 43/376. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het deel van het dak met de zonnepanelen niet volledig voor belaste prestaties wordt gebruikt, maar ook voor privédoeleinden. De inspecteur heeft hier ook op gewezen zonder daarbij een expliciet standpunt in te nemen wat betreft de correctie die daarvoor moet plaatsvinden.

Het zonnepanelendeel van het dak wordt in twee opzichten ook voor privédoeleinden gebruikt. Ten eerste heeft de inspecteur onbestreden gesteld dat de zonnepanelen de ‘normale’ dakpannen vervangen en dat ze niet zonder meer weggehaald kunnen worden, omdat dan afbreuk wordt gedaan aan de waterdichtheid van het dak. Ze hebben dus ook de functie van dakbedekking en het zonnepanelendeel van het dak wordt in zoverre voor privédoeleinden gebruikt. Ten tweede is er ook privégebruik voor zover het zonnepanelendeel van het dak de functie heeft van energieopwekking, aangezien energieopwekking ook deels plaatsvindt voor direct privégebruik.

Bij gebrek aan stellingnames van partijen en andere aanknopingspunten zal de rechtbank uitgaan van een correctie voor deze twee elementen in lijn met de verhouding in het Besluit, leidend tot 50% van 2/3, dus 1/3 voor zakelijk gebruik.

4.12.De rechtbank constateert dat beide partijen met betrekking tot de vooraftrek ervan uitgaan dat de vooraftrek ter zake van de bouwkosten afzonderlijk moet worden bepaald ten opzichte van de vooraftrek ter zake van de zonnepanelen. Gelet op het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juli 2012, zaak C-334/10, ECLI:EU:C:2012:473, ziet de rechtbank geen aanleiding om partijen daarin niet te volgen.

4.13.Uit het voorgaande volgt een vooraftrek met betrekking tot de bouwkosten van (43/376 maal 1/3 maal € 70.577 is) € 2.691. Belanghebbende heeft, ook met zijn meer subsidiaire standpunt, niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op een hoger bedrag aan vooraftrek.

4.14.Dit betekent dat de teruggaafbeschikking moet worden verhoogd tot € 3.693 (€ 2.691 plus € 1.002).

4.15.Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Er is geen grond voor een veroordeling in de kosten voor de bezwaarfase, nu hiertoe geen verzoek is gedaan in de bezwaarfase zoals is vereist (artikel 7:15, tweede lid van de Awb).

6Beslissing

De rechtbank:

  • -verklaart het beroep gegrond;
  • -vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • -stelt het bedrag van de teruggaaf omzetbelasting vast op € 3.693;
  • -veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.024;

– gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.