Geen recht op pkv omdat geen sprake is van aan inspecteur te wijten onrechtmatigheid
Ook na aanmaning heeft belanghebbende geen aangifte gedaan. De Belastingdienst heeft vervolgens ambtshalve de aanslag vastgesteld. Daarna heeft belanghebbende via een aangifteformulier gegevens verstrekt. Gelijk met de verstrekte gegevens heeft de gemachtigde van belanghebbende een nadere motivering van het bezwaar gegeven. Daarin is verzocht de aanslag te verminderen overeenkomstig de ingediende gegevens. Tevens is daarin verzocht om toekenning van een kostenvergoeding.
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of belanghebbende recht heeft op de proceskostenvergoeding (pkv) voor de kosten van het bezwaar.
Gelijk de rechtbank heeft geoordeeld ziet het Hof geen aanleiding voor een pkv voor de bezwaarfase. Hetgeen de rechtbank aangaande de pkv voor de bezwaarfase heeft geoordeeld acht het Hof juist en neemt het Hof over. Het Hof voegt hieraan toe dat, in het licht van de minimale gegevens waarover de Belastingdienst beschikte voor het opleggen van de aanslag, een zekere ruwheid moet worden aanvaard zonder dat dit leidt tot het oordeel dat een daaruit voortvloeiende berekening onredelijk of willekeurig is. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11-08-2020
- Datum publicatie
- 26-08-2020
- Zaaknummer
- 19/00649
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
aanslag IB/PVV. Geen recht op pkv, omdat geen sprake is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Bij het schatten van het inkomen mag immers een zekere ruwheid worden aanvaard.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 26-08-2020
V-N Vandaag 2020/2016
FutD 2020-2438 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 19/00649
11 augustus 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
(gemachtigde J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 13 maart 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/3952 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
“De rechtbank:
(…)
- verklaart het beroep met zaaknummer HAA 18/3952 gegrond;
- vernietigt in de zaak met nummer HAA 18/3952 het bestreden besluit met instandlating van de rechtsgevolgen;
- veroordeelt verweerder in de zaak met nummer HAA 18/3952 in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 in de zaak met nummer HAA 18/3952 aan eiseres te vergoeden.”
2Tussen partijen vaststaande feiten
“Beide zaken
1. Eiseres is woonachtig in [plaats]. Zij is getrouwd met de heer [Y] (hierna: de echtgenoot). Samen hebben zij drie kinderen die in de onderhavige jaren thuis woonden.
(…)
HAA 18/2952 (2016)
12. Bij brief met dagtekening 28 februari 2017 is eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016. Op 12 juni 2017 is eiseres herinnerd aan het doen van aangifte IB/PVV 2016, waarbij is gewezen op de mogelijkheid dat een boete wordt opgelegd.
13. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 11 juli 2017 een aanmaning verzonden om alsnog aangifte IB/PVV 2016 te doen. In de aanmaning heeft verweerder eiseres erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet uiterlijk 25 juli 2017 is ontvangen. Eiseres heeft geen aangifte IB/PVV 2016 gedaan.
14. Verweerder heeft met dagtekening 14 maart 2018 de aanslag IB/PVV 2016 ambtshalve vastgesteld waarbij tevens de boetebeschikking en de beschikking belastingrente zijn vastgesteld. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 21.484 en bestaat uit € 10.000 aan winst uit onderneming en € 11.484 aan looninkomsten.
15. Bij brief van 23 april 2018 heeft de gemachtigde van eiseres pro forma bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag en beschikkingen.
16. Eiseres is in de gelegenheid gesteld vóór 12 juli 2018 de motivering van het bezwaar in te dienen.
17. Op 20 juni 2018 heeft eiseres via een aangifteformulier gegevens verstrekt. In de verstrekte gegevens is een verzamelinkomen vermeld van € 11.484 (looninkomsten). Gelijk met de verstrekte gegevens heeft de gemachtigde van eiseres een nadere motivering van het bezwaar gegeven. Daarin is verzocht de aanslag te verminderen overeenkomstig de ingediende gegevens en de verzuimboete te vernietigen. Tevens is daarin verzocht om toekenning van een kostenvergoeding.
18. Met dagtekening 31 juli 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot op € 11.484 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. Er is geen beslissing gegeven op het verzoek van eiseres om toekenning van een kostenvergoeding. Een hoorgesprek heeft niet plaatsgevonden.
19. Namens eiseres is haar gemachtigde hiertegen op 3 september 2018 (ontvangen door de rechtbank op 4 september 2018) in beroep gekomen.
20. Op 5 november 2018 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres per brief voorgesteld om een kostenvergoeding van € 500 toe te kennen en het griffierecht van € 46 te vergoeden onder de voorwaarde dat eiseres de beroepen intrekt. In een latere e-mail heeft verweerder het bedrag van € 500 als volgt gespecificeerd: 1 punt voor bezwaar (€ 249) en 0,5 punt voor beroep (€ 250,50). De gemachtigde van eiseres is met dit voorstel niet akkoord gegaan.”
3Geschil in hoger beroep
4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen en beslist:
“33. Ten aanzien van de kostenvergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaand feit is dat (de gemachtigde van) eiseres in de motivering van het bezwaarschrift heeft verzocht om toekenning van een kostenvergoeding. Op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist het bestuursorgaan op het verzoek bij de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft dit nagelaten maar heeft hangende de beroepsfase een voorstel gedaan aan de gemachtigde van eiseres over de te vergoeden kosten (zie onder 20). Verweerder heeft onder meer voorgesteld om een punt (€ 249 (normbedrag 2018)) voor de bezwaarfase toe te kennen onder de voorwaarde dat eiseres het beroep intrekt. Eiseres is met het voorstel niet akkoord gegaan. In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat hoewel hij heeft verzuimd te beslissen op het verzoek om een kostenvergoeding, er terecht geen kostenvergoeding is toegekend. Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (artikel 7:15, tweede lid, van de Awb) omdat eiseres geen aangifte heeft gedaan zodat de aanslag ambtshalve vastgesteld moest worden naar een redelijke schatting. Pas in de bezwaarfase, nadat via een aangifteformulier gegevens waren verstrekt, is de aanslag verminderd. Dit kan geen aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid opleveren, aldus verweerder. De rechtbank volgt verweerder hierin. Het is immers aan eiseres te wijten dat verweerder het inkomen schattenderwijs moest vaststellen omdat zij geen aangifte heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Dat verweerder eerder heeft voorgesteld een punt voor de bezwaarfase toe te kennen doet daaraan niet af omdat het een voorwaardelijk voorstel betrof, namelijk onder de voorwaarde dat eiseres de beroepen zou intrekken. Met het voorstel is zij niet akkoord gegaan en de beroepen zijn niet ingetrokken.
34. Nu verweerder heeft nagelaten overeenkomstig artikel 7:15, derde lid, van de Awb in de uitspraak op bezwaar te beslissen op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding kon eiseres zich – zoals verweerder terecht heeft gesteld – genoodzaakt voelen beroep in te stellen. Het beroep met zaaknummer HAA 18/3952 dient daarom gegrond te worden verklaard, het bestreden besluit dient te worden vernietigd en aan eiseres komt een vergoeding toe van de in beroep gemaakte kosten. Omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank materieel bezien een juist besluit heeft genomen, zal de rechtbank met gebruikmaking van artikel 8:72, derde lid onder letter a, van de Awb, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
(…)
Proceskosten (HAA 18/3952)
36. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).”
5Beoordeling van het geschil
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6Kosten
Het Hof vindt aldus geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 11 augustus 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.