Geen rechtsgeldige bekendmaking van naheffingsaanslag omzetbelasting aan ontbonden VOF
De Belastingdienst heeft VOF A een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, terwijl de VOF op dat moment niet meer bestond.
De vraag is of de naheffingsaanslag rechtsgeldig en tijdig bekend is gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat, onder het destijds toepasselijke recht, een rechtsgeldige bekendmaking van de naheffingsaanslag niet heeft kunnen plaatsvinden en daarom de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslag niet kunnen intreden. Omdat de naheffingsaanslag thans niet meer binnen de daarvoor geldende termijn bekend kan worden gemaakt, vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslag.
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16-11-2023
Datum publicatie
07-12-2023
Zaaknummer
BRE 20/6272
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Aan een V.O.F. is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, terwijl de V.O.F. op dat moment niet meer bestond. De rechtbank is van oordeel dat, onder het destijds toepasselijke recht, een rechtsgeldige bekendmaking van de naheffingsaanslag niet heeft kunnen plaatsvinden en daarom de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslag niet kunnen intreden. Omdat de naheffingsaanslag thans niet meer binnen de daarvoor geldende termijn bekend kan worden gemaakt, vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslag.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 8-12-2023
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/6272
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen
(De voormalig vennoten van) [V.O.F.], opgehouden te bestaan en voorheen gevestigd te [plaats 1] , eiseres
(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting die ziet op het jaar 2011 (de naheffingsaanslag) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank begrijpt het beroepschrift zo dat de voormalig vennoten op naam van de vof tegen de naheffingsaanslag opkomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met de zaaknummers BRE 20/5124 tot en met 20/5138 en BRE 20/6273 op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eiseres: haar gemachtigde, [vennoot 1] en [vennoot 2] . Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen: [inspecteur 1] , drs. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] , en [inspecteur 4] .
1.2.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag rechtsgeldig en tijdig bekend heeft gemaakt.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het niet meer mogelijk was om de naheffingsaanslag rechtsgeldig aan de vof bekend te maken, omdat de vof op dat moment niet meer bestond. Om die reden vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslag.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. [V.O.F.] was een vennootschap onder firma (de vof). De vof is door de heer [vennoot 1] en mevrouw [vennoot 2] (de vennoten) op 12 augustus 2003 opgericht.
3.1.
Per 1 januari 2013 zijn de activiteiten van de vof overgenomen door [BV.] . Ook is de vof blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op 4 februari 2013 ontbonden en per 6 februari 2013 uitgeschreven uit het handelsregister.
3.2.
De inspecteur heeft nadien bij de vof een boekenonderzoek ingesteld, waarin onder meer de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in 2011 zijn onderzocht. De inspecteur heeft van het uitgevoerde onderzoek op 30 november 2017 een controlerapport opgesteld, waarin onder meer is opgemerkt dat met dagtekening 24 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2011 aan de vof is opgelegd.
3.3.
Eiseres heeft op 11 januari 2017 gesteld de naheffingsaanslag niet te hebben ontvangen. De inspecteur heeft daarop een uitdraai van de naheffingsaanslag aan eiseres toegezonden. Op dat biljet is naast de te betalen omzetbelasting (€ 279.372), een bedrag van € 47.935 aan belastingrente vermeld.
3.4.
Het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag en in rekening gebrachte belastingrente heeft de inspecteur ongegrond verklaard.
3.5.
Na uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur ten aanzien van de naheffingsaanslag nog een verminderingsbeschikking genomen.
3.6.
Ter zitting heeft de inspecteur (onder meer) verklaard:
“De inspecteur verklaart:
–
U houdt mij voor dat een overgang van de onderneming heeft plaatsgevonden van de vof naar de BV. U vraagt mij of de vof dan op enig moment is opgehouden te bestaan. Ik geef u aan dat ik denk dat dat het geval is. De vof is fiscaal gezien geruisloos ingebracht in de BV. Hoewel ik geen achtergrond in privaatrecht heb, denk ik dat de vof is opgehouden te bestaan. (…)
–
Ten tijde van de bekendmaking van de naheffingsaanslag bestond de vof niet meer. De vof was opgegaan in de BV. Dat laat onverlet dat voor dat tijdvak aan de vof nog wel een aanslag kan worden opgelegd.”
Motivering
4. Eiseres heeft betwist dat de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de inspecteur de naheffingsaanslag aan de vof rechtsgeldig bekend heeft gemaakt. Zowel op het door de inspecteur bepleite moment van bekendmaking (24 december 2016) als op het door eiseres genoemde moment (11 januari 2017), staat namelijk vast dat de vof niet meer bestond.
4.1.
De inspecteur heeft ter zitting betoogd dat hij, ondanks dat de vof toen niet meer bestond, wel bevoegd was om eind 2016 aan de vof een naheffingsaanslag op te leggen. Daartoe voert hij aan dat de naheffingsaanslag ziet op een periode waarin de vof nog bestond en met de verzending van de naheffingsaanslag naar het adres van de firmanten de naheffingsaanslag rechtsgeldig is bekend gemaakt.
4.2.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 18 augustus 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1097) ten aanzien van naheffingsaanslagen die waren opgelegd aan een ontbonden vof, het volgende overwogen:
“3.2.1 Aan een vennootschap onder firma die niet meer bestaat, kan weliswaar nog een belastingaanslag worden opgelegd [voetnoot: HR 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2655, rechtsoverweging 2.3.2.] , maar in dat stadium is bekendmaking van die aanslag onder het hier toepasselijke, tot 1 januari 2019 geldende, recht niet mogelijk [voetnoot: Vgl. HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, rechtsoverweging 3.2.2, en HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:542, rechtsoverweging 4.2.8.].
3.2.2
De ontbinding van een vennootschap onder firma brengt niet mee dat zij ophoudt te bestaan. Zij blijft voortbestaan voor zover dit nodig is voor de vereffening van het vennootschappelijke vermogen [voetnoot: Vgl. HR 5 januari 1933, ECLI:NL:HR:1933:382, en HR 21 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4665, rechtsoverweging 3.2] en de verdeling van de vennootschappelijke goederengemeenschap. Pas als zowel die vereffening als die verdeling zijn voltooid, houdt de vennootschap onder firma op te bestaan. Gedurende de periode dat de vennootschap onder firma is ontbonden maar nog niet is opgehouden te bestaan, kan een ten name van die vennootschap onder firma vastgestelde belastingaanslag worden bekendgemaakt door toezending aan de vereffenaar dan wel, indien er meer dan één vereffenaar is, aan één van die vereffenaars.”
4.3.
De rechtbank overweegt dat voornoemde arrest van de Hoge Raad duidelijk maakt dat de naheffingsaanslag onder het destijds toepasselijke recht alleen rechtsgeldig bekend kon worden gemaakt als de vof op dat moment nog niet was opgehouden te bestaan. Voorts overweegt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van een belastingaanslag pas kunnen intreden als deze aanslag aan de belastingplichtige is bekend gemaakt.1 Omdat tussen partijen niet in geschil is dat de vof in ieder geval in 2016 niet meer bestond, heeft een rechtsgeldige bekendmaking van de naheffingsaanslag niet kunnen plaatsvinden en kunnen de rechtsgevolgen dus niet intreden. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag thans niet meer binnen de daarvoor geldende termijn bekend kan worden gemaakt.2 De rechtbank ziet daarin aanleiding de naheffingsaanslag te vernietigen.3
4.4.
Gelet op deze beslissing behoeven de overige door eiseres aangedragen gronden tegen de beslissing van de inspecteur geen behandeling. Ook komt de rechtbank om deze reden niet toe aan de beoordeling van het verzoek van eiseres om de bewoners van de [plaats 2] in deze procedure te horen als getuigen.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur de naheffingsaanslag aan de vof niet rechtsgeldig bekend heeft gemaakt en thans niet meer rechtsgeldig bekend kan maken. De naheffingsaanslag en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente worden daarom vernietigd. Het beroep is gegrond.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan eiseres vergoeden en ook krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding van de proceskosten is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266.
Beslissing
De rechtbank:
–
verklaart het beroep gegrond;
–
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
–
vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2011 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente;
–
bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 354 aan eiseres moet vergoeden;
–
veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. drs. J.H. Bogert en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.4
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
1 Artikel 3:40 van de Awb.
2 Artikel 20, derde lid, van de AWR.
3 Vgl. Hoge Raad van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930.
4 Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.