Geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen energielevering zonnepanelen en bouw woning
In 2017 is A met zijn gezin in een nieuwbouwwoning gaan wonen. Bij de oplevering is een bedrag van € 53.392 aan btw in rekening gebracht. De woonoppervlakte van de woning is 135 vierkante meter. Tijdens de bouw van de woning zijn 6 niet-geïntegreerde zonnepanelen op de achtergevel van de woning geïnstalleerd. Aan A is voor de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen een bedrag van € 669 aan btw in rekening gebracht. De zonnepanelen op het dak beslaan een oppervlakte van 9,82 vierkante meter. De zonnepanelen worden deels aangewend voor het leveren van energie aan een energiemaatschappij. A is uitsluitend uit hoofde van deze activiteit ondernemer voor de omzetbelasting.
De vraag is of er recht op aftrek bestaat van een gedeelte van de btw op de bouwkosten van het dak van de woning en dan meer in het bijzonder of er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning.
Rechtbank Noord-Holland overweegt dat de omstandigheid dat A uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen door middel van de levering van energie tegen vergoeding aan de energiemaatschappij btw-ondernemer is, niet zonder meer betekent dat A de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Verder wijzen de feiten en het gestelde er op dat de zonnepanelen zijn bedoeld voor het gebruik van de opgewekte energie voor privédoeleinden.
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
26-05-2021
Datum publicatie
31-05-2021
Zaaknummer
AWB – 19 _ 4076
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
In geschil is of er recht op aftrek bestaat van een gedeelte van de omzetbelasting op de bouwkosten van het dak van de woning en dan meer in het bijzonder op de vraag of er sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiser uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen door middel van de levering van energie tegen vergoeding aan de energiemaatschappij ondernemer voor de omzetbelasting is, niet zonder meer betekent dat eiser de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Verder wijzen de feiten en het gestelde er op dat de zonnepanelen zijn bedoeld voor het gebruik van de opgewekte energie voor privédoeleinden.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 31-5-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4076
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2021 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 23 juni 2017 tot en met 31 december 2017. Daarin heeft hij een teruggaaf van omzetbelasting verzocht tot een bedrag van € 4.513.
Bij teruggaafbeschikking heeft verweerder aan eiser teruggaaf van omzetbelasting verleend tot een bedrag van € 629.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de teruggaafbeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. In 2017 is eiser met zijn gezin in een nieuwbouwwoning gaan wonen. Bij de oplevering van de woning is een bedrag van € 53.392 aan omzetbelasting in rekening gebracht. De woonoppervlakte van de woning is 135 vierkante meter.
2. Tijdens de bouw van de woning zijn zes niet-geïntegreerde zonnepanelen op de achtergevel van de woning geïnstalleerd. Aan eiser is voor de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen een bedrag van € 669 aan omzetbelasting in rekening gebracht. De zonnepanelen op het dak beslaan een oppervlakte van 9,82 vierkante meter.
3. Eiser heeft in de aangifte omzetbelasting een teruggaaf van omzetbelasting verzocht van € 4.513. Dit teruggaafverzoek ziet op de omzetbelasting in rekening gebracht voor de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen en de verwerving van de woning. Het bedrag toerekenbaar aan de verwerving van de woning bedraagt € 3.884 en is als volgt berekend:
9,82 m2 (oppervlakte zonnepanelen) / 135 m2 (woonoppervlakte) * € 53.392
4. Verweerder heeft bij beschikking van 2 augustus 2019 een teruggaaf van € 629 (€ 669 minus een forfait van € 40) verleend.
5. De zonnepanelen worden deels aangewend voor het leveren van energie aan een energiemaatschappij. Eiser is uitsluitend uit hoofde van deze activiteit ondernemer voor de omzetbelasting.
Geschil
6. In geschil is of eiser recht heeft op teruggaaf van een deel van de omzetbelasting, door eiser berekend op € 3.884, die aan hem in rekening is gebracht voor de bouw van zijn woning. Meer specifiek is in geschil of en, zo ja, in hoeverre vanwege de exploitatie van zonnepanelen op het dak van de woning voor de verwerving van die woning recht op aftrek van voorbelasting bestaat.
7. Eiser heeft in dit verband ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
8. De rechtbank staat allereerst voor de vraag of de rechtbank, gelet op de wettelijke regeling van de relatieve competentie (artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), bevoegd is. Eiser is woonachtig in [Z] . Die plaats behoort tot de relatieve competentie van de rechtbank Den Haag (artikel 8:7, tweede lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8 van bijlage 2, Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak). Partijen hebben op de zitting laten weten geen bezwaar te hebben dat de rechtbank Noord-Holland uitspraak doet in deze zaak. Gelet hierop en op de mogelijkheid dat aan de onbevoegdheid van de rechtbank in hoger beroep wordt voorbijgegaan (artikel 8:117 van de Awb), laat de rechtbank een onbevoegdverklaring achterwege.
Bestaat recht op een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting?
9 Eiser betoogt dat hij recht heeft op teruggaaf van een deel van de omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de bouw van de woning. Door de bevestiging van de zonnepanelen aan de woning is het gebruik van de woning gewijzigd en is de woning aan te merken als bedrijfsvermogen. Het gebruik van de woning voor de zonnepanelenonderneming is (afgerond) 7,3 % (= 9,82 m2 / 135 m2 * 100%), aldus eiser.
10. Verweerder betoogt ten eerste dat eiser geen recht heeft op een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting, omdat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van het Hof van Justitie EU van 20 juni 2013 (C-219/12, ECLI:EU:C:2013:413). Bovendien heeft eiser de woning niet aangeschaft in de hoedanigheid van ondernemer. De woning is gebouwd om in te wonen en is niet gebouwd om als dragende constructie voor de zonnepanelen te fungeren. Het gebruik van de woning als dragende constructie voor de zonnepanelen is dermate insignificant in verhouding tot de woonfunctie dat het gebruik als dragende constructie moet worden genegeerd. Tot slot betwist verweerder de berekening van eiser. Volgens verweerder moet uitgegaan worden van kubieke meters in plaats van vierkante meters.
11. Bij de behandeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor een recht op aftrek moet eerst worden bezien of eiser de woning in de hoedanigheid van ondernemer (belastingplichtige) verworven heeft. Als dit het geval is, moet vervolgens worden beoordeeld in welke mate eiser de woning gebruikt voor belaste handelingen. De rechtbank is het niet eens met het betoog van verweerder dat, indien de woning is verworven in de hoedanigheid van ondernemer, de woning niet wordt gebruikt voor belaste handelingen omdat de bouw van een woning niet strikt noodzakelijk is voor de zonnepanelenexploitatie en een rechtstreeks en onmiddellijk verband daardoor ontbreekt. Als wordt aangenomen dat de woning is verworven als ondernemer, dan ligt het voor de hand ook aan te nemen dat de woning voor de zonnepanelenexploitatie wordt gebruikt. Eiser heeft dan de bewijslast in welke mate recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
12. Volgens vaste rechtspraak moet de beoordeling of iemand bij de verwerving van een goed (woning) handelt als ondernemer plaatsvinden in het licht van alle omstandigheden van het geval, waaronder (onder meer) de aard van het betrokken goed. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van een ruime uitleg van het begrip ‘als belastingplichtige’ (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1399, r.o. 2.3.4).
13. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiser uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen (door middel van de levering van energie tegen vergoeding aan de energiemaatschappij) ondernemer voor de omzetbelasting is, niet zonder meer betekent dat eiser de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Eiser heeft geen verdere feiten of omstandigheden aangevoerd.
14. Aanvullend overweegt de rechtbank dat de feiten en het gestelde er op wijzen dat de zonnepanelen zijn bedoeld voor het gebruik van de opgewekte energie voor privédoeleinden. Het gebruik van de zonnepanelen voor de exploitatie is ondergeschikt. Het dak waarop de zonnepanelen zijn gelegen wordt daardoor in feite in beperkte zin gebruikt voor die exploitatie. Het gebruik van de woning als geheel daarvoor is daardoor nog beperkter. Dit leidt tot de conclusie dat de woning als geheel in onvoldoende mate wordt gebruikt voor de exploitatie om als ondernemer te zijn aangeschaft.
15. De rechtbank concludeert dat eiser de woning niet heeft verworven in zijn hoedanigheid van ondernemer (belastingplichtige). Dit betekent dat de beroepsgrond faalt. Eiser kan de omzetbelasting die hem in rekening is gebracht voor de bouw van zijn woning dus in het geheel niet in aftrek brengen.
16. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende ten aanzien van de mate van aftrek (artikel 15, eerste lid, Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 168 Btw-richtlijn). Eiser betoogt dat hij de berekeningswijze van de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10387) volgt en dat daarmee (al) bewezen is dat zijn berekeningswijze juist is. Deze onderbouwing van eiser is volgens de rechtbank te summier. Een gesteld nuttig bruikbaar oppervlak van de woning van (afgerond) 7,3 % acht de rechtbank bovendien erg hoog. Zeker nu door eiser op de zitting is aangegeven dat de zes zonnepanelen (momenteel) niet kunnen voorzien in de energielevering voor het gehele huishouden van eiser. Per saldo wordt dus geen energie geleverd aan het energiebedrijf.
Het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel
17. Eiser heeft op de zitting verwezen naar de conclusie van Advocaat-Generaal Ettema van 30 oktober 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:1017). Voor zover eiser meent dat hij een vertrouwen kan ontlenen aan de conclusie, faalt zijn beroep op het vertrouwensbeginsel. In rechte te beschermen vertrouwen kan slechts worden ontleend aan standpunten die zijn ingenomen door de uitvoerder van de belastingwet. Een conclusie van een advocaat-generaal kan een zodanig vertrouwen dus niet wekken. Daar komt bij dat de standpunten in de conclusie geen ondersteuning bieden voor het betoog van eiser dat hij de woning in de hoedanigheid van ondernemer heeft verworven. In de daar aanhangige zaak staat reeds vast dat de woning is verworven in de hoedanigheid van ondernemer.
18. Verder verwijst eiser naar een uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10387). Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt zijn beroep. Er bestaat geen rechtsregel die de rechtbank bindt aan uitspraken van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Daar komt bij dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen deze uitspraak onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard is (zie het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1438). Daaruit kan niet worden afgeleid dat de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof onderschrijft.
19. Tot slot verwijst eiser naar een uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:1335) en een uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:1927). Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt zijn beroep. Er bestaat geen rechtsregel die de rechtbank bindt aan voornoemde uitspraken. Daar komt bij dat de uitspraken in de hoger beroepsprocedure zijn vernietigd (respectievelijk gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 januari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:321 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2676).
Slotsom
20. De slotsom is dat het beroep ongegrond is. De teruggaafbeschikking blijft dus in stand.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Huisman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.