Geen vergrijpboete hoewel kasstortingen kledinghandel feitelijk omzet vormen waarover btw verschuldigd is
Eiseres houdt zich bezig met de groot- en kleinhandel in kleding. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen omzetbelasting met boetes opgelegd.
De vraag voor de rechtbank is of de Belastingdienst bij de uitspraken op bezwaar van 2 en 9 december 2016 terecht de naheffingsaanslagen niet verder heeft verminderd. Tevens is de vraag of terecht vergrijpboetes zijn opgelegd.
Met de enkele verwijzing naar de kwaliteit van de administratie van eiseres en de stelling ter zitting dat de kas negatief zou lopen wanneer de kasstortingen niet zouden hebben plaatsgevonden, heeft de Belastingdienst volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de bewijslast om te keren en te verzwaren.
Dat neemt echter niet weg dat ook zonder omkering van de bewijslast eiseres, nu het betalingsverkeer bij eiseres vrijwel volledig contant verloopt en de omzetten kennelijk niet geregeld in het kasboek werden vermeld, een zodanige verklaring moet kunnen geven voor de kasstortingen dat aannemelijk is dat die kasstortingen geen omzet betreffen.
Eiseres heeft als verklaring voor de kasstortingen gegeven dat één van haar vennoten in 2009 diverse bedragen had uitgeleend aan een derde voor in totaal een bedrag van €250.000 en dat de kasstortingen deels terugbetalingen van die geldlening waren. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd die deze verklaring ondersteunen. De Belastingdienst heeft zich daarom op het standpunt kunnen en mogen stellen dat de kasstortingen feitelijk omzet van eiseres vormen en dat daarover omzetbelasting verschuldigd is.
De Belastingdienst heeft volgens de rechtbank niet bewezen dat het aan opzet of grove schuld van eiseres is te wijten dat de verschuldigde omzetbelasting gedeeltelijk niet is betaald. Uit de enkele omstandigheid dat eiseres kan worden verweten dat zij haar administratie niet op orde heeft, volgt niet dat zij opzettelijk (willens en wetens) te weinig omzetbelasting heeft voldaan. De verwijzing naar de kwaliteit van de administratie is evenmin voldoende om te concluderen dat sprake is van grove schuld. Eiseres heeft weliswaar onvoldoende bewijs kunnen leveren van haar stelling dat de kasstortingen geen omzet betroffen, maar dat maakt niet dat daarmee bewezen is dat sprake is van het opzettelijk dan wel grofschuldig niet voldoen van de met die bedragen samenhangende omzetbelasting. De vergrijpboetes kunnen daarom niet in stand blijven en de beroepen zijn in zoverre gegrond.
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
06-10-2017
Datum publicatie
19-10-2020
Zaaknummer
AWB – 17 _ 219
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Boetes vernietigd, geen opzet of grove schuld, hoewel verweerder zich wel op het standpunt heeft kunnen en mogen stellen dat de kasstortingen feitelijk omzet van eiseres vormen en dat daarover omzetbelasting verschuldigd is.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 17/219, HAA 17/310, HAA 17/311 en HAA 17/312
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2017 in de zaken tussen
[X] VOF, gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigde: G. Otuk),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Hoorn, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 25 juni 2015 aan eiseres over de jaren 2011 tot en met 2014 de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen opgelegd en bij beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht:
Zaaknummers | Aanslagnummers | Tijdvak | Bedrag | Heffingsrente/ belastingrente |
Boete |
HAA 17/310 | [# 1] | 01-03-11 t/m 31-12-11 | €18.686 | € 2.087 | €9.343 |
HAA 17/311 | [# 2] | 01-01-12 t/m 31-12-12 | €13.242 | € 1.171 | €6.621 |
HAA 17/312 | [# 3] | 01-01-13 t/m 30-06-14 | €60.064 | € 2.412 | €30.032 |
Op 6 juli 2015 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 14 november 2015 heeft eiseres in aanvulling op haar bezwaarschriften suppletieaangiften omzetbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2014 ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 december 2015 de naheffingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Op 2 december 2016 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 waarbij hij als aanslagvolgnummer heeft vermeld [# 4] . In die uitspraak heeft hij als verschuldigde belasting een bedrag van
€ 27.417 vermeld, een bedrag aan belastingrente van € 1.409 en een boetebedrag van
€ 13.708 (HAA 17/219).
Verder heeft verweerder bij uitspraken op bezwaar van 9 december 2016 de naheffingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente en de boetebeschikkingen voor de jaren 2011 en 2012 als volgt verminderd:
Zaaknummers | Aanslagnummers | Tijdvak | Bedrag | Heffingsrente/ belastingrente |
Boete |
HAA 17/310 | [# 1] | 01-03-11 t/m 31-12-11 | €8.614 | € 962 | €4.307 |
HAA 17/311 | [# 2] | 01-01-12 t/m 31-12-12 | €12.736 | € 1.127 | €6.368 |
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .
Verweerder heeft, op verzoek van de rechtbank, ter zitting nadere stukken overgelegd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Overwegingen
Feiten
1. Met ingang van 3 maart 2011 staat eiseres ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Eiseres houdt zich bezig met de groot- en kleinhandel in kleding.
2. Op 12 november 2014 is een boekenonderzoek aangekondigd om de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2014 vast te stellen (het eerste boekenonderzoek). Het rapport dat naar aanleiding van het eerste boekenonderzoek is opgesteld, heeft als dagtekening 27 februari 2015.
3. In het rapport van 27 februari 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“5 Omzetbelasting
5.1
Invoer van goederen uit EU lidstaten en niet-EU lidstaten
In de jaren 2011 tot en met 2014 heeft de VOF goederen gekocht van bedrijven uit de lidstaten in de EU en van bedrijven uit lidstaten buiten de EU.
(…)
Duidelijk is dat de VOF niet alleen de verwervingen uit de EU lidstaten en de invoer uit de niet EU lidstaten niet op aangifte heeft aangegeven maar de daaruit voortvloeiende omzet ook niet heeft aangegeven.
6 Conclusie
Tot op heden heb ik de administratie niet in kunnen zien en niet kunnen beoordelen. (…)
Gesteld kan worden dat, door het niet aangeven van de inkopen buiten Nederland op de aangifte omzetbelasting, de VOF onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan over het tijdvak 2011 tot en met 2014.
Ik ben dan ook van mening dat de VOF bewust de inkopen buiten Nederland niet op aangifte heeft aangegeven.
Gelet op de verschillen in aangegeven omzet en de inkopen van goederen buiten Nederland kan hier geen sprake zijn schrijffout of een andere vergissing.
Vooralsnog zal ik dus ook de voorbelasting weigeren.
(…)
De essentie van het arrest van het Hof van Justitie inzake Kittel en Recolta, 6 juli 2006; nr. C-439/2004 en C-440/2004 is dat het recht op aftrek geweigerd kan worden als de ondernemer, aan wie de omzetbelasting in rekening gebracht is, weet of had moeten weten dat de betrokken transactie deel uitmaakt van (een keten waarin) belastingfraude (plaatsvindt). Hierbij doet niet ter zake of de transactie voor of na de daadwerkelijke fraudehandeling plaatsgevonden heeft.
Ik ben van mening dat voorgaande in deze situatie van toepassing is.
Daarnaast ga ik er ook van uit dat alle buiten Nederland gekochte goederen in Nederland verkocht zijn. De verkopen zijn belast met het algemene tarief.
(…)
7.3
Resume na te heffen
Jaar
2011 € 18.868
2012 € 13.242
2013 € 30.714
2014 € 29.714
Totaal € 91.992
(…)
9 Vergrijpboete
(…)
De vergrijpboete bedraagt 50%.
Hierna ga ik in op de diverse boetes en/of boetebedragen. (…)
De redenen waarom ik van mening ben dat (…) sprake is van (voorwaardelijke) opzet is:
De inkoop van goederen uit EU en niet EU lidstaten is op geen enkele wijze aangegeven op de aangifte omzetbelasting
In e-mail verkeer wordt gesteld dat de schuld waarschijnlijk bij de voormalig boekhouder ligt. Dit komt mij ongeloofwaardig voor omdat de toenmalige boekhouder verzoeken aan de Belastingdienst heeft gedaan inzake zogenaamde artikel 23 vergunningen (verlegging bij invoer). Een brief inzake de intrekking van die vergunning is naar het bedrijfsadres gestuurd. Daarin wordt aangegeven dat de VOF vanaf 2011 tot met datum van intrekking in 2012 geen goederen heeft ingevoerd. De invoergegevens en uw verklaring dat u “ er geen verstand van heeft”, komen totaal niet overeen;
Uit de aangegeven omzet blijkt overduidelijk dat de ingekochte goederen uit EU en niet EU lidstaten buiten de administratie en/of buiten de omzet zijn gehouden.
De VOF heeft daarmee willens en wetens het risico gelopen te weinig omzet aan te geven en af te dragen.
Ik ben van mening dat er sprake is van opzet.”
4. Naar aanleiding van het eerste boekenonderzoek zijn de onderhavige naheffingsaanslagen en rente- en boetebeschikkingen opgelegd.
5. De aanvulling op de bezwaarschriften van 14 november 2015 was voor verweerder aanleiding opnieuw een controle te laten instellen (het tweede boekenonderzoek). Op
5 oktober 2016 is van dit onderzoek een rapport opgemaakt waarin – voor zover van belang – het volgende is vermeld:
“4 Omzetbelasting
(…)
4.6
Volledigheid van de ontvangsten
Alle inkomsten en vrijwel alle uitgaven lopen via de kas. Het contante geldverkeer is derhalve het meest essentiële onderdeel van de gehele administratie.
(…)
Over het jaar 2011 is geen primaire kasadministratie aanwezig.
In de jaren 2012 tot en met 2014 wordt een en ander geboekt in een excelbestand.
Primaire vastleggingen zijn niet aanwezig dan wel niet bewaard gebleven.
4.6.1
Kasadministratie
Zoals eerder aangegeven ontbreken de primaire vastleggingen. Daarnaast zijn er meerde[re] boekingen aangetroffen in de audit-files welke vragen oproepen.
Hieronder zullen de verschillende omissies per onderdeel worden weergegeven.
4.6.2
Geldleningen
Op 3 maart 2011 wordt een ontvangen lening van € 50 000 in de kas van de onderneming geboekt.
Op 1 januari 2012 worden twee ontvangen leningen van € 15 000 elk in de kas van de onderneming geboekt.
Het is onbekend waar het geld van de leningen vandaan komt, er is geen leningsovereenkomst aanwezig.
De [boekhouder] weet niet waar het geld vandaan komt.
4.6.3
Privé opnames en privé stortingen
In alle onderzochte jaren zijn er grote bedragen aan contante privé opnames en privé stortingen geboekt.
Privé opnames Privé stortingen
2011 € 48 700 € 85 000
2012 € 13 500 € 71 000
2013 € 2 020 € 102 500
2014 € 4 980 € 115 792
De [boekhouder] kan niet aangeven waar het geld van de stortingen vandaan komt.
(…)
4.6.4
Geboekte omzetten
In 2011 wordt in het dagboek kas, uit de audit files, op 31 december de gehele omzet geboekt voor een bedrag van € 44 812,49 inclusief omzetbelasting.
In 2012 wordt in het dagboek kas, uit de audit files, op 31 december de gehele omzet geboekt voor een bedrag van € 35 599 inclusief omzetbelasting.
In 2013 wordt op 21 januari een omzetbedrag geboekt van € 1 759,56 inclusief omzetbelasting. Dit betreft de verkoop van een partij kleding. Verkoopfactuur aanwezig.
De overige omzet wordt in het dagboek kas, uit de audit files, op 27 februari 2013 geboekt voor een bedrag van € 62 804,38 inclusief omzetbelasting o.v.v. omzet 2013.
In 2014 wordt in het dagboek kas, vanuit de audit files, de omzet als volgt geboekt.
Op 26 februari 2014 wordt de omzet 2014 geboekt voor een bedrag van € 93 538 inclusief omzetbelasting.
(…)
4.6.5
Negatieve kassen
Door het boeken van leningen en privé stortingen worden de negatieve kassen voor alle jaren bijna voorkomen.
Indien de leningen, privé opnames en privé stortingen worden geëlimineerd loopt de kas over alle jaren negatief.
(…)
4.7
Conclusie administratie
Uit bovenstaande kunnen een aantal conclusies getrokken worden.
1. De intra communautaire verwervingen en de inkoop van goederen uit landen buiten de EU zijn op de aanvullende aangiften omzetbelasting nu wel aangegeven.
2. (…) Zoals blijkt uit de punten 4.6., 4.6.1. en 4.6.8 van dit verslag ontbreken de primaire vastleggingen en de [C] bankrekening. Door mij is om beiden gevraagd maar zijn niet ontvangen.
3. (…) Zoals blijkt uit de punten 4.6.1. tot en met 4.6.8. van dit verslag is, vanwege de in deze punten genoemde omissies, niet mogelijk de juiste vermogenstoestand van de VOF te bepalen.
Samenvattend blijkt dat de VOF bijna alle uitgaven contant betaald. Zoals alleen al blijkt uit punt 4.6.7. betaalt de VOF meer aan huurkosten en ICV dan dat er aan omzet wordt geboekt. Daardoor ontstaan zogenaamde negatieve kassen. Deze worden teniet gedaan door privé kasstortingen en het verstrekken van geldleningen. Beide konden, ondanks herhaalde navraag, niet worden gedocumenteerd. Daarnaast duiden de grote hoeveelheid gehuurde units op grote gerealiseerde omzetten.
Het is niet logisch om te veronderstellen dat jarenlang meer geld wordt uitgegeven dan dat er aan omzet gerealiseerd wordt.
Hieruit is af te leiden dat de omzetten niet volledig zijn verantwoord.
4. Nu de ontvangsten niet volledig zijn aangegeven kan gesteld worden dat de ingediende aanvullende aangiften onjuist zijn.
4.8
Gevolgen conclusie voor de omzetbelasting
De privé stortingen en geldleningen zullen als extra omzet inclusief omzetbelasting
worden aangemerkt.
Incl. OB Excl. OB OB
2011 € 85 000 € 71 428 € 13 571
2012 € 71 000 € 59 225 € 11 774
2013 € 102 500 € 84 710 € 17 789
2014 € 115 792 € 95 695 € 20 096
(…)
5 Overzicht correcties
5.1
Omzetbelasting
20112012
Bestreden bedrag € 18 686 Bestreden bedrag € 13 242
Vermindering € 5 115 Vermindering € 1 042
Blijft na te heffen € 13 571 Blijft na te heffen € 12 200
20132014
Bestreden bedrag € 30 714 Bestreden bedrag € 29 350
Vermindering € 9 924 Vermindering € 9 253
Blijft na te heffen € 20 790 Blijft na te heffen € 20 097
De berekening van de heffingsrente/belastingrente is gebaseerd op bovenstaande uitsplitsing.
(…)
7 Uitspraak bezwaar omzetbelasting
(…)
De op 25 juni 2015 opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting zullen worden verminderd tot de in punt 5.1. becijferde bedragen.
(…)
8 Boete omzetbelasting
8.1
Overweging handhaving vergrijpboete
(…)
Gelet op omissies als genoemd in punt 4.7. bestaat er geen aanleiding de kwalificatie opzet van de boetes te herzien.
De boetes zullen echter worden verminderd tot het bedrag van de grondslag waarover ze berekend worden.”
6. Uiteindelijk zijn bij de uitspraken op bezwaar van 2 en 9 december 2016 de naheffingsaanslagen, de heffingsrente dan wel de belastingrente en de boetebeschikkingen verminderd.
Geschil
7. In geschil is of verweerder bij de uitspraken op bezwaar van 2 en 9 december 2016 terecht de naheffingsaanslagen niet verder heeft verminderd. Tevens is in geschil of bij de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen vergrijpboetes zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroepen
8. De rechtbank zal eerst beoordelen of de beroepen ontvankelijk zijn. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
9. Gelet op de dagtekening van de uitspraken op bezwaar van 4 december 2015, eindigde de termijn voor het indienen van beroep op 8 januari 2016. Eiseres heeft haar beroepschrift op 10 januari 2017 ingediend naar aanleiding van de uitspraken op bezwaar van 2 en 9 december 2016. De uitspraken op bezwaar van 9 december 2016 zijn feitelijk tweede uitspraken op bezwaar waartegen geen beroep kan worden ingesteld (vgl. het arrest van de Hoge Raad van HR 20 januari 2012, nr. 10/02678, ECLI:NL:HR:2012:BT1516). Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in de uitspraak op bezwaar van
2 december 2016 per abuis het aanslagvolgnummer [# 4] is gebruikt en dat deze uitspraak geacht moet worden betrekking te hebben op de naheffingsaanslag met aanslagvolgnummer [# 3] . Met de stukken die verweerder ter zitting heeft overgelegd, heeft hij aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk slechts één maal voor de periode
1 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 een naheffingsaanslag is opgelegd voor het hier in geding zijnde bedrag en dat de uitspraak op bezwaar van 2 december 2016 op die naheffingsaanslag betrekking heeft. De rechtbank merkt de uitspraak op bezwaar van
2 december 2016 daarom aan als betrekking hebbend op de naheffingsaanslag met aanslagvolgnummer [# 3] . Ook die uitspraak is materieel een tweede uitspraak op bezwaar waartegen geen beroep openstaat.
10. Uitgaande van de uitspraken op bezwaar van 4 december 2015 is het beroepschrift dus na afloop van de wettelijke beroepstermijn ingediend.
11. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift de niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
12. De aanvulling op de bezwaarschriften van 14 november 2015 is ontvangen ruim voordat de uitspraken op bezwaar van 4 december 2015 waren gedaan en vormden voor verweerder aanleiding een (aanvullend) boekenonderzoek te laten instellen. Aangezien dat (aanvullende) boekenonderzoek pas met het rapport van 5 oktober 2016 was afgerond, heeft eiseres mogen menen dat de uitspraken op bezwaar van 4 december 2015 kennelijk per abuis waren genomen en dat deze geen betekenis hadden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder de aanvulling op de bezwaarschriften van 14 november 2015 kennelijk ook niet heeft aangemerkt als (prematuur) beroep tegen de uitspraken op bezwaar van 4 december 2015 en zich verder ook op het standpunt stelt dat als gevolg van zijn handelwijze bij eiseres verwarring dan wel onduidelijkheid over de dagtekening van de uitspraken op bezwaar is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorstaande redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest. De beroepen zijn daarom ontvankelijk.
Naheffingsaanslagen
13. Indien het bezwaar is gericht tegen een naheffingsaanslag voor een tijdvak waarvoor de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking, wordt, op grond van artikel 25, derde lid, van de Awr, bij de uitspraak op het bezwaarschrift de naheffingsaanslag gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de aanslag onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een soortgelijke bepaling is voor de beroepsfase neergelegd in artikel 27e, eerste lid, van de Awr.
14. Verweerder stelt in het verweerschrift dat eiseres gezien de gebrekkige administratie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag onjuist is. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Awr heeft afgegeven. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van het feit dat niet aan de administratieplicht is voldaan.
15. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vereiste aangifte niet is gedaan door eiseres en dat om die reden de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
16. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van het niet doen van de vereiste aangiften dient verweerder aannemelijk te maken dat de door eiseres ingediende aangiften omzetbelasting zowel absoluut als relatief gezien aanzienlijk te laag zijn. Met de enkele verwijzing naar de kwaliteit van de administratie van eiseres en de stelling ter zitting – zoals de rechtbank deze heeft begrepen en zakelijk weergegeven – dat de kas negatief zou lopen wanneer de kasstortingen niet zouden hebben plaatsgevonden, is verweerder daarin niet geslaagd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de bewijslast om te keren en te verzwaren.
17. Dat neemt echter niet weg dat ook zonder omkering van de bewijslast eiseres, nu het betalingsverkeer bij eiseres vrijwel volledig contant verloopt en de omzetten kennelijk niet geregeld in het kasboek werden vermeld (zie onderdeel 4.6.4 van het tweede controlerapport), een zodanige verklaring moet kunnen geven voor de kasstortingen dat aannemelijk is dat die kasstortingen geen omzet betreffen.
18. Eiseres heeft als verklaring voor de kasstortingen gegeven dat één van haar vennoten in 2009 diverse bedragen had uitgeleend aan een derde (de heer [D] ) voor in totaal een bedrag van € 250.000 en dat de kasstortingen deels terugbetalingen van die geldlening waren. Daarnaast heeft zij ter zitting verklaard dat de vennoten contante toelagen (‘zakgeld’) ontvingen vanuit Turkije en dat een deel van de kasstortingen ook daaruit bestonden. Dit is allemaal contant gegaan omdat de vennoten in verband met problemen rond hun verblijfsvergunning geen bankrekening in Nederland konden openen.
19. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd die deze verklaring ondersteunen. Eiseres heeft weliswaar voor het jaar 2011 twee kwitanties overgelegd, maar deze kunnen niet als bewijs dienen, omdat uit de omschrijving op die kwitantie blijkt dat eerder sprake is van schuldbekentenissen dan van terugbetalingen van een lening. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat uit het tweede controlerapport (onderdeel 4.6.2) blijkt dat ook kasstortingen in verband met geldleningen hebben plaatsgevonden die niet in de naheffingsaanslagen zijn betrokken. De kwitanties zouden ook daarop betrekking kunnen hebben. Voor haar overige verklaringen heeft eiseres niets overgelegd. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen en mogen stellen dat de kasstortingen feitelijk omzet van eiseres vormen en dat daarover omzetbelasting verschuldigd is.
20. Eiseres heeft niet betwist dat in de jaren 2011 tot en met 2014 de kasstortingen € 85.000 (2011), € 71.000 (2012), € 102.500 (2013) en € 115.792 (2014) bedroegen. Derhalve staat de hoogte van deze stortingen vast. Verweerder heeft de omzetbelasting over deze stortingen in paragraaf 4.8 van het tweede controlerapport berekend op € 13.571 (2011), € 11.774 (2012), € 17.789 (2013) en € 20.096 (2014). In paragraaf 5.1 van het tweede controlerapport wordt overigens voor 2012 en 2013 van andere bedragen uitgegaan namelijk: € 12.200 (2012) en € 20.790 (2013).
21. Verweerder heeft zich, gezien de van toepassing zijnde omzetbelastingtarieven, terecht op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen voor 2011 en voor de jaren 2013 en 2014 moeten worden verminderd tot respectievelijk € 13.571 en € 37.885 (€ 17.789 en
€ 20.096). De rechtbank constateert dat verweerder deze naheffingsaanslagen bij de uitspraken op bezwaar van 2 en 9 december 2016 uiteindelijk tot lagere bedragen heeft verminderd, namelijk voor 2011 tot een bedrag van € 8.614 en voor de jaren 2013/2014 tot een bedrag van € 27.417. Dit betekent dat deze naheffingsaanslagen uiteindelijk eerder te laag dan te hoog zijn vastgesteld. De beroepen zijn dan ook in zoverre ongegrond.
22. De rechtbank constateert dat verweerder voor het jaar 2012 niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de volgens hem verschuldigde omzetbelasting van € 11.774 heeft berekend. Evenmin heeft hij een verklaring kunnen geven voor het verschil tussen dit bedrag en het bedrag van € 12.200 vermeld in paragraaf 5.1 van het tweede controlerapport. Het omzetbelastingtarief bedroeg in het jaar 2012 tot 1 oktober 19% en daarna 21%. Bij een evenredige toerekening van de kasstortingen van € 71.000 in 2012 aan de perioden voor en na 1 oktober bedraagt de ter zake van die kasstortingen verschuldigde omzetbelasting € 11.583 (19/119 € 53.250 + 21/121 x € 17.750). Dat betekent dat de naheffingsaanslag bij de uitspraak op bezwaar tot een te hoog bedrag is verminderd. Het beroep is daarom in zoverre gegrond. De naheffingsaanslag moet worden verminderd naar een bedrag van € 11.583.
Boetes
23. Verweerder heeft op grond van het bepaalde van artikel 67f van de Awr een vergrijpboete opgelegd van 50% omdat het aan opzet van eiseres te wijten is dat belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat sprake is van grove schuld.
24. De bewijslast voor de aanwezigheid van opzet of grove schuld rust op verweerder. Verweerder verwijst voor wat betreft de aanwezigheid van opzet naar de twee controlerapporten en voor de aanwezigheid van grove schuld naar de ondeugdelijke administratie van eiseres.
25. Hiermee heeft verweerder niet bewezen dat het aan opzet of grove schuld van eiseres is te wijten dat de verschuldigde omzetbelasting gedeeltelijk niet is betaald. In het eerste controlerapport wordt de opzet uitsluitend gemotiveerd met feiten en omstandigheden die zien op de wijze van verwerking van de inkopen uit landen buiten Nederland. Die correctie is echter uiteindelijk niet meer aan de orde. In het tweede controlerapport wordt slechts gesteld dat gezien de gebreken in de administratie er geen reden is de kwalificatie opzet te herzien. Uit de enkele omstandigheid dat eiseres kan worden verweten dat zij haar administratie niet op orde heeft, volgt echter niet dat zij opzettelijk (willens en wetens) te weinig omzetbelasting heeft voldaan. De verwijzing naar de kwaliteit van de administratie is evenmin voldoende om te concluderen dat sprake is van grove schuld. Eiseres heeft weliswaar onvoldoende bewijs kunnen leveren van haar stelling dat de kasstortingen geen omzet betroffen, maar dat maakt niet dat daarmee bewezen is dat sprake is van het opzettelijk dan wel grofschuldig niet voldoen van de met die bedragen samenhangende omzetbelasting. De vergrijpboetes kunnen daarom niet in stand blijven en de beroepen zijn in zoverre gegrond.
26. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Heffingsrente/belastingrente
27. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de heffingsrente dan wel belastingrente. Ook overigens is niet gebleken dat deze in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Awr in rekening is gebracht. Wel dient de heffingsrente over het jaar 2012 overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden aangepast.
Proceskosten
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat geen kosten zijn gesteld die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
–
verklaart de beroepen gegrond, voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en tegen de boetebeschikkingen;
–
vernietigt de uitspraken op bezwaar van 4 december 2015, 2 december 2016 en
9 december 2016 voor zover betrekking hebbend op het jaar 2012 en de boetebeschikkingen;
–
vermindert de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 naar een bedrag van € 11.583 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
–
vernietigt de boetebeschikkingen;
–
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde delen van de uitspraken op bezwaar; en
–
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.