Geen verlaagd btw-tarief voor trouwjurken passen voor de lol
A organiseert uitjes waarbij trouwjurken met bijbehorende accessoires kunnen worden gepast voor de lol voor €27,50 p.p. voor 2 uur. Inclusief drankje en hapje. Er hangen ongeveer 350 nieuwe trouwjurken in alle maten en kleuren. De uitjes vinden plaats in een atelier in een zelfstandige ruimte gelegen op de eerste verdieping van een bedrijfspand. Bij aanvang geeft A een instructie, waarna de deelnemers zelfstandig de jurken passen. Tijdens het uitje blijft A in de ruimte om supervisie te houden en bijvoorbeeld koffie te schenken of een groepsfoto te maken op verzoek van de deelnemers.
De vraag is of het verlaagde btw-tarief van toepassing is. A vindt dat haar dienst moet worden aangemerkt als het verlenen van toegang tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening als bedoeld in post b.14 letter g Tabel I Wet OB.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat het trouwjurken passen voor de lol niet onder post b.14 letter g Tabel I Wet OB valt. In het bijzonder omdat geen sprake is van een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening die op één lijn te stellen is met een attractiepark, speel- of siertuin. De jurken kunnen niet als dergelijke installaties, toestellen of beplantingen worden aangemerkt. In dat opzicht onderscheidt het uitje zich ook van de in de Toelichting Tabel I genoemde escaperooms en lasergames.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26-01-2024
Datum publicatie
26-01-2024
Zaaknummer
22/00988
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:922
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken,Cassatie
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 26-1-2024
FutD 2024-0245
V-N Vandaag 2024/224
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00988
Datum 26 januari 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2022, nr. 20/009181, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/7052) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019.
1Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Kastelein, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.
1 ECLI:NL:GHARL:2022:922.