Geen vrijstelling op grond van rechtszekerheidsbeginsel door aftrek voorbelasting
Belanghebbende levert aan een projectontwikkelaar een terrein met resten van bebouwing, bestaande uit de fundering van een muur en een oud transformatorhuisje. Belanghebbende draagt over de koopsom geen btw af.
De Belastingdienst stelt dat sprake is van een bouwterrein en dus van een belaste levering en legt daarom een naheffingsaanslag op. De rechtbank en het Hof geven de Belastingdienst gelijk.
De Hoge Raad bevestigt dit oordeel, maar oordeelt ook dat de vrijstelling op grond van het rechtszekerheidsbeginsel toch kan worden toegepast, tenzij belanghebbende ter zake van geleverde onroerende zaak aftrek van voorbelasting heeft genoten.
Voor het verwijzingshof voert belanghebbende aan dat de naheffingsaanslag aan een onjuiste fiscale eenheid is opgelegd. Het Hof gaat daaraan voorbij omdat de verwijzingsopdracht een beoordeling van die stelling niet toelaat. Verder oordeelt het Hof op feitelijke gronden dat belanghebbende het recht op aftrek van voorbelasting ten volle heeft uitgeoefend.
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18-10-2019
- Datum publicatie
- 30-10-2019
- Zaaknummer
- 18/01114
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2016:4953, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Verwijzing na Hoge Raad
- Inhoudsindicatie
-
Belanghebbende levert aan een projectontwikkelaar een terrein met resten van bebouwing, bestaande uit de fundering van een muur en een oud transformatorhuisje. Belanghebbende draagt over de koopsom geen omzetbelasting af. De Inspecteur stelt dat sprake is van een bouwterrein en dus van een belaste levering en legt daarom een naheffingsaanslag op. De rechtbank en het Hof geven de Inspecteur gelijk. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel, maar oordeelt ook dat de vrijstelling op grond van het rechtszekerheidsbeginsel toch kan worden toegepast, tenzij belanghebbende ter zake van geleverde onroerende zaak aftrek van voorbelasting heeft genoten. Voor het verwijzingshof voert belanghebbende aan dat de naheffingsaanslag aan een onjuiste fiscale eenheid is opgelegd. Het Hof gaat daaraan voorbij omdat de verwijzingsopdracht een beoordeling van die stelling niet toelaat. Verder oordeelt het Hof op feitelijke gronden dat belanghebbende het recht op aftrek van voorbelasting ten volle heeft uitgeoefend.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 30-10-2019 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/01114
Uitspraak van 18 oktober 2019
in het geding – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – tussen:
[X] N.V., [Y] B.V. c.s. te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, kantoor Amsterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 18 mei 2016, nr. HAA 14/4958.
Procesverloop
Feiten
De verwijzingsopdracht
3. De Hoge Raad heeft overwogen:
“(…)
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.7 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Indien het verwijzingshof tot de slotsom komt dat belanghebbende met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel de vrijstelling mocht toepassen, dient het alsnog een beslissing te geven over de door het Hof onbehandeld gelaten stelling van de Inspecteur dat belanghebbende het nageheven bedrag aan omzetbelasting is verschuldigd op grond van artikel 37 van de Wet.
(…)”
Geschil en standpunten
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
Beoordeling
Proceskosten
Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen. De beslissing is op 18 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Visser
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
– de naam en het adres van de indiener;
– de dagtekening;
– de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
– de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.