Handelaar in gebruikte auto’s slaagt niet in bewijslast voorwaarden toepassing margeregeling
A handelt in gebruikte auto’s. Bij zijn aangiften OB past hij de marge- en globalisatieregeling toe. De Belastingdienst doet een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB voor de periode 31 oktober 2014 tot en met 31 december 2015. Op basis van de bevindingen uit het onderzoeksrapport past de Belastingdienst correcties toe en legt hij een naheffingsaanslag OB op.
Rechtbank Noord-Nederland beoordeelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Tussen partijen bestaat geen geschil over de cijfers, zoals de hoogte van de omzet en de in- en verkoopbedragen van de auto’s. Het geschil ziet enkel op de vraag of de Belastingdienst er ten onrechte vanuit is gegaan dat voor 11 auto’s in 2014 en 61 auto’s in 2015 de margeregeling niet van toepassing is.
De rechtbank oordeelt niet over de vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat A bij het toepassen van de margeregeling reeds de bewijslast draagt dat hij aan de voorwaarden voldoet. In die bewijslast slaagt A niet. A betwist de correcties, maar onderbouwt dit verder niet. A voldoet daarmee niet aan zijn stelplicht. Het beroep is ongegrond.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
01-06-2023
Datum publicatie
08-06-2023
Zaaknummer
21/478
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Eiser handelt in gebruikte auto’s. Bij zijn aangiften OB past hij de marge- en globalisatieregeling toe. De inspecteur doet een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB voor de periode 31 oktober 2014 tot en met 31 december 2015. Op basis van de bevindingen uit het onderzoeksrapport past de inspecteur correcties toe en legt hij een naheffingsaanslag OB op. De rechtbank oordeelt niet over de vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat eiser bij het toepassen van de margeregeling reeds de bewijslast draagt dat hij aan de voorwaarden voldoet. In die bewijslast slaagt eiser niet. Eiser betwist de correcties, maar onderbouwt dit verder niet. Eiser voldoet daarmee niet aan zijn stelplicht. Het beroep is ongegrond.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 8-6-2023
V-N Vandaag 2023/1279
FutD 2023-1512
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/478
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser(gemachtigde: S.J. de Jong),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
(gemachtigde: mr. [gemachtigde verweerder] ).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 december 2020.
De inspecteur heeft aan eiser over het tijdvak 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd van € 181.786.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur eiser € 26.623 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 107.802. De belastingrente is verminderd tot € 15.820.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser en de inspecteur hebben vervolgens nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft eiser naar aanleiding van de door hem ingediende nadere stukken bij brief van 1 maart 2023 onder meer verzocht om duidelijk te vermelden op welke standpunt(en) de overgelegde stukken betrekking hebben en waarom de stukken zijn overgelegd. De rechtbank heeft eiser daarbij meegedeeld dat de nadere stukken van eiser buiten beschouwing zullen worden gelaten, indien eiser niet voor 17 maart 2023 aan het verzoek voldoet. Eiser heeft op de brief van de rechtbank niet gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .
Feiten
1.1.
Eiser dreef in de jaren 2014 en 2015 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij handelde onder de naam [naam onderneming] . De onderneming hield zich (vooral) bezig met de handel van gebruikte auto’s.
1.2.
De gemachtigde van eiser heeft namens eiser de aangiften omzetbelasting ingediend voor het vierde kwartaal van 2014 en voor alle kwartalen van 2015. In de aangiften is ervan uitgegaan dat op de aan- en verkopen van de auto’s de zogenaamde marge- en globalisatieregeling kon worden toegepast. De volgende bedragen zijn aangegeven:
Tijdvak | ||
Q4-2014 | € | -537 |
Q1-2015 | € | -836 |
Q2-2015 | € | -746 |
Q3-2015 | € | 224 |
Q4-2015 | € | 0 |
1.3.
De inspecteur heeft op 20 april 2016 een boekenonderzoek aangekondigd. Dit boekenonderzoek zag op de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2015. In het rapport van 22 mei 2019 is verslag gedaan van de bevindingen van het boekenonderzoek. In het rapport staat onder meer:
“2.4 Administratie
Belastingplichtige verzamelt alle bescheiden welke door hem worden opgemaakt of zijn ontvangen. Deze worden periodiek naar de adviseur gezonden. Er worden geen boekingen gemaakt in een daarvoor bestemd programma of in een andere vorm van boekhouding. Belastingplichtige geeft aan dat hij, mede door zijn analfabetisme, geen kennis van zaken heeft met betrekking tot het voeren van een administratie en dat hij dit daarom heeft uitbesteed aan zijn adviseur. De adviseur maakt geen boekingen in een boekhoudprogramma of op soortgelijke manier. Volgens de adviseur schrijft hij per kwartaal, de bedragen van de voorbelasting op papier en schrijft hij het bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op de achterzijde van dit papier. Aan de hand van deze bedragen worden de aangiften omzetbelasting door de adviseur verzorgd.
De adviseur verklaarde dat hij niet met een computer kan omgaan. Dit komt volgens de adviseur door zijn leeftijd en de problemen met zijn ogen. Tevens is de adviseur van mening dat belastingplichtige een zéér kleine ondernemer is die graag aan het werk is en blijft. Omdat de onderneming volgens de adviseur gering is, vind de adviseur het niet wenselijk voor belastingplichtige om een administratie op te zetten en boekingen te maken in een daarvoor bestemd programma of op andere wijze gegevens vast te leggen. Tevens verklaarde de adviseur dat hij het niet nodig vindt om belastingplichtige meer geld te laten betalen door het, in zijn ogen, onnodig opzetten van een administratie. Belastingplichtige verklaarde dat hij, onder andere door zijn analfabetisme, er vanuit is gegaan dat zijn adviseur alles voor hem zou regelen. De adviseur bewaart de door hem geschreven A4 papieren met daarop de bedragen die belastingplichtige volgens de adviseur verschuldigd zou zijn of als voorbelasting zou mogen claimen en de bescheiden in daarvoor bestemde ordners.
Details met betrekking tot de inkoop- en verkoopfacturen worden niet vastgelegd en zijn niet terug te vinden in een administratie. Derhalve kan er geen aansluiting worden gemaakt tussen de opbrengsten volgens de boekingen, de bescheiden en de gedane aangiften omzetbelasting. Op de vraag waarom er geen administratie is bijgehouden wenste de adviseur verder geen antwoord te geven.
Gezien de omvang van de onderneming dient er een administratie en balans opgemaakt te worden. Dit is ook gebruikelijk binnen aard van soortgelijke ondernemingen werkzaam in de branche waarin belastingplichtige werkzaam is. Hierbij wordt er niet voldaan aan artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast stelt de Wet op de omzetbelasting diverse formele eisen met betrekking tot de verkoopfacturen en het voeren van een administratie bij toepassing van de margeregeling. Redenen dat het geld kost voor belastingplichtige, dat belastingplichtige een te kleine onderneming is voor het voeren van een administratie, dat het bijhouden van een administratie niets zou toevoegen en dat de adviseur vanwege persoonlijke ongemakken geen gebruik kan maken van een computer zijn derhalve niet relevant.
Gezien de aard en omvang van de onderneming van belastingplichtige dient er een administratie bijgehouden te worden.
(…)
4.1.
Formele vereisten omzetbelasting
Belastingplichtige voldoet niet aan diverse vereisten met betrekking tot de omzetbelasting in het algemeen en de margeregeling in het bijzonder.
De inkoopverklaringen van belastingplichtige voldoen niet aan het gestelde van artikel 4a
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting. Volgens artikel 4a lid 1 Uitvoeringbeschikking is een wederverkoper verplicht aan zijn leverancier een inkoopverklaring uit te reiken en te laten ondertekenen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:
a. de dag waarop de levering wordt verricht;
b. naam en adres van de wederverkoper;
c. naam en adres van de leverancier;
d. een duidelijke omschrijving van het geleverde goed en, voor zover het een motor rijtuig betreft, tevens het kenteken;
e. de hoeveelheid van de geleverde goederen;
f, het bedrag dat aan de leverancier ter zake van de levering is of moet worden voldaan;
g. een verklaring van de leverancier dat hij ter zake van de levering aan hem van het goed in het geheel geen belasting in aftrek heeft gebracht.
Op de, door belastingplichtige met de hand geschreven, inkoopverklaringen ontbreken diverse gegevens. Veelal staat er een naam van zijn leverancier vermeld maar ontbreken de adres en woonplaats gegevens. Ook een juiste omschrijving met betrekking tot de verkochte personenauto zoals kenteken, chassisnummer en dergelijke ontbreekt of is onvolledig. De inkoopverklaringen worden daarnaast niet allemaal ondertekend door de leverancier. Op de (standaard) inkoopverklaring van belastingplichtige staan voorgedrukte velden voor het bedrag, het tarief omzetbelasting en het totaal bedrag. Handmatig wordt het veld met het tarief omzetbelasting doorgehaald en wordt er een veelal met de hand ‘Marge’ bijgeschreven.
De verkoopfacturen van belastingplichtige voldoen niet aan het gestelde van artikel 35a van de wet op de omzetbelasting. Zo ontbreken er bij de door belastingplichtige opgemaakte verkoopfacturen diverse gegevens zoals een doorlopende nummering, datum van levering, adres gegevens van de afnemer en een juiste omschrijving van de geleverde gebruikte personenauto. Bij de verkoopfacturen, welke met de hand worden geschreven, wordt het percentage omzetbelasting doorgehaald (tenzij het een levering betreft van een personenauto welke belast is met omzetbelasting) en wordt de vermelding ‘Marge’ vermeld.
(…)
Er worden geen boekingen gemaakt met betrekking tot de inkoop en verkoop van de gebruikte personenauto’s waarbij de margeregeling of waarbij de algemene regels van heffing worden toegepast. Hierdoor is de winstmarge bij toepassing van de margeregeling niet op eenvoudig inzichtelijk te maken vanuit een administratie. Hierdoor wordt niet voldaan aan de vereisten van artikel 31 lid 1 letter a en lid 2 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting. Artikel 31 lid 1 letter a en lid 2 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting schrijft voor dat:
1. De ondernemer is gehouden regelmatig aantekening te houden van:
a. de aan hem en door hem uitgereikte factoren alsmede, indien het een wederverkoper
betreft, de door hem uitgereikte inkoop verklaringen;
2. De in het eerste lid bedoelde aantekeningen van factoren – welke doorlopend
dienen te worden genummerd – omvatten:
a. dagtekening en nummer;
b. naam, adres en, in voorkomend geval, btw-identificatienummer van de ondernemer door wie of aan wie de levering of de dienst wordt verricht, alsmede van degene aan wie wordt geleverd met toepassing van de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 6;
c. een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de dienst;
d. de vergoeding;
e. het bedrag van de belasting.
(…)
Op onze opmerking dat er ingevolge artikel 31 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting een
administratie gevoerd dient te worden voor toepassing van de margeregeling waaruit de
winstmarge eenvoudig inzichtelijk moet zijn af te lezen, gaf de adviseur aan dat hij een adviseur is van belastingplichtige en niet zijn boekhouder. Hierbij gaf de adviseur wederom aan dat, indien belastingplichtige het wenst, de adviseur een kennis kan inhuren voor het verzorgen van de administratie. Echter vind adviseur het onnodig omdat dit alleen maar geld kost voor belastingplichtige en belastingplichtige een kleine ondernemer is.
Op onze vraag of de adviseur door het niet voeren van een administratie of op andere wijze maken van vastleggingen, kon aangeven hoeveel omzetbelasting belastingplichtige aan heeft gegeven in het controletijdvak, verklaarde de adviseur dat hij dat op het moment van ons onderzoek dit niet kan maar indien wij hem schriftelijk deze vraag alsnog willen stellen hij binnen enkele weken een antwoord kan geven. Hierdoor is controle binnen redelijke termijn zoals gesteld in artikel 52 lid 6 Algemene wet inzake rijksbelastingen niet mogelijk.(…)
4.2
Verschuldigde omzetbe1asting
4.2.1.
Tijdvak 01 oktober 2014 tot en met 31 december 2014
Volgens de aanwezige bescheiden zou belastingplichtige voor een bedrag van € 133.733 personenauto’s hebben verkocht. (…)
Zoals geschreven bij paragraaf 2.4 van dit rapport wordt er geen administratie bijgehouden door de belastingplichtige en zijn adviseur. Zoals geschreven bij paragraaf 4.1 van dit rapport wordt er niet voldaan aan de formele vereisten voor toepassing van de margeregeling en dient de heffing van de omzetbelasting aan de hand van de algemene regels plaats te gaan vinden. Het gevolg hiervan is dat belastingplichtige (€ 133.733 x21% ) € 28.083 aan omzetbelasting verschuldigd is.
4.2.2.
Tijdvak 01 januari 2015 tot en met 31 december 2015
Volgens de aanwezige bescheiden zou belastingplichtige voor een bedrag van € 723.853
Personenauto’s hebben verkocht. (…)
(…) Het gevolg hiervan is dat belastingplichtige (€ 723.853 x 21% ) € 152.009 aan omzetbelasting verschuldigd is.”
1.4.
Op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft verweerder aan eiser op 27 juni 2019 de naheffingsaanslag opgelegd.
1.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In de bezwaarfase heeft eiser alsnog een administratie laten opstellen door zijn gemachtigde en deze overgelegd.
1.6.
Naar aanleiding van het bezwaar en de door eiser overgelegde administratie heeft de inspecteur opnieuw een boekenonderzoek gedaan, resulterend in een onderzoeksrapport van 22 juli 2020. In dit onderzoeksrapport heeft de inspecteur geconcludeerd dat in het vierde kwartaal van 2014 voor 11 auto’s niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling en in 2015 voor in totaal 61 auto’s. De inspecteur is daarbij uitgegaan van de door eiser aangeleverde (in- en verkoop)cijfers. In het onderzoeksrapport staat onder meer het volgende:
“2.3 Administratie
De administratie bestaat uit in- en verkoopfacturen, bankafschriften, inkoopverklaringen en marge inkoopfacturen ten behoeve van de administratie voor de marge/globalisatieregeling. De administratie wordt verzameld en bewaard door belastingplichtige. Belastingplichtige heeft de administratie van de jaren 2014 en 2015 achteraf, pas in 2020, boekhoudkundig laten verwerken door de hierna genoemde adviseur. De adviseur heeft daarnaast voor het jaar 2014 en 2015 een overzicht gemaakt van de in- en verkopen van auto’s, waarbij aantekening is gemaakt van de door hem geconstateerde ontbrekende inkoopverklaringen en/of facturen. Deze overzichten zijn ook voor het onderzoek ter beschikking gesteld. Er zijn volgens de jaarrekeningen 2014 en 2015 per balansdatum geen handelsvoorraden. Alle
inkopen zouden in hetzelfde jaar verkocht moeten zijn.
Belastingplichtige heeft niet een dagelijkse kasadministratie bijgehouden in een kasboek. De contante ontvangsten en uitgaven zijn achteraf door de adviseur verwerkt in een kasboek.
(…)”
1.7.
Op basis van de bevindingen van het onder 1.6. genoemde onderzoeksrapport heeft de inspecteur samengevat de volgende correcties toegepast:
Q4-2014 | Q1-2015 | Q2-2015 | Q3-2015 | Q4-2015 | |
Aansluitverschil aangifte/adm. | € 2.284 | € 5.499 | € 199 | € 2.972 | € 4.496 |
Meer verschuldigd n.v.t. marge-/ glob.reg | € 14.422 | € 13.416 | € 17.639 | € 7.728 | € 22.841 |
Af: Reeds voldaan over de marge | € 1.795 | € 1.147 | € 614 | € 632 | € 1.634 |
Meer verschuldigde btw-verkopen | € 5.944 | € 868 | € 2.725 | € 4.512 | |
Af: Minder verschuldigde btw over marge | € 594 | € 87 | € 272 | € 451 | |
Intracommunautaire verwerving | € 2.236 | € 1.270 | |||
Meer verschuldigde btw BVA | € 1.953 | ||||
Meer verschuldigde btw Mini One | € 1.900 | ||||
Verk. btw-auto Renault Megane | € 2.126 | ||||
Nog verschuldigd | € 14.911 | € 23.117 | € 22.194 | € 14.420 | € 33.160 |
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
3. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat de nadere stukken van eiser bij de beoordeling buiten beschouwing zijn gelaten, omdat eiser niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank van 1 maart 2023. De rechtbank merkt daarbij op dat een deel van die nadere stukken ook al door verweerder zijn overgelegd (zoals de jaarrekeningen 2014 en 2015 van de eenmanszaak van eiser).
Hoe komt de rechtbank tot haar oordeel?
5. Tussen partijen bestaat geen geschil over de cijfers, zoals de hoogte van de omzet en de in- en verkoopbedragen van de auto’s. Het geschil ziet enkel op de vraag of de inspecteur er ten onrechte vanuit is gegaan dat voor 11 auto’s in 2014 en 61 auto’s in 2015 (zie 1.6.) de margeregeling niet van toepassing is. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
6. De inspecteur heeft aangevoerd dat de bewijslast moet worden verzwaard en omgekeerd, omdat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan. In de eerste plaats voldoet de administratie niet aan de daaraan te stellen eisen en ook zijn er aanzienlijke verschillen zowel absoluut als relatief gezien tussen de aangegeven omzetbelasting en de verschuldigde omzetbelasting. De rechtbank hoeft over deze stellingen van de inspecteur echter niet te oordelen gelet op het volgende.
7. De hoofdregel is dat een ondernemer omzetbelasting berekent en afdraagt over zijn omzet. Op deze hoofdregel zijn uitzonderingen, zoals de margeregeling van artikel 28b, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Bij toepassing van de margeregeling berekent de ondernemer de omzetbelasting niet over zijn omzet, maar over het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van de goederen: de winstmarge. De margeregeling mag in specifieke gevallen worden gebruikt bij de aan- en verkoop van auto’s.
8. De margeregeling mag alleen worden toegepast op verkopen waarvan de belastingplichtige kan onderbouwen dat de vorige eigenaar geen voorbelasting in aftrek heeft kunnen brengen.1 Omdat de margeregeling een fiscaal gunstige regeling (uitzondering) is ten opzichte van de normale regeling (hoofdregel), rust de bewijslast op eiser om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling voldoet. Bewijslevering kan bijvoorbeeld door het overleggen van een toereikende inkoopverklaring of inkoopfactuur.2
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan zijn bewijslast voldaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling voor de 11 auto’s in 2014 en 61 auto’s in 2015 (zie 1.6). Eiser heeft in dit kader de stelling van verweerder dat voor wat betreft de genoemde auto’s in een aantal gevallen een inkoopverklaring of een inkoopfactuur ontbreekt niet weersproken. Ook heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de inkoopverklaringen die eiser wel heeft overgelegd voor de genoemde auto’s voldoen aan de daaraan gestelde vereisten.3 Eiser heeft op dit punt de stellingen van verweerder dat deze inkoopverklaringen veelal niet gedateerd zijn en het kenteken of chassisnummer van de auto ontbreekt, zodat de verklaringen niet herleidbaar zijn naar een specifieke auto, in het geheel niet weersproken. De omstandigheid dat inkoopverklaringen ontbreken of niet voldoen aan de vereisten betekent niet zondermeer dat de margeregeling niet van toepassing is. Het staat eiser vrij om op een andere manier aannemelijk maken dat de margeregeling van toepassing is. Eiser heeft dit echter niet gedaan. Eiser heeft alleen gewezen op de jaarrekeningen en grootboekkaarten, maar daaruit volgt niet dat de margeregeling voor de ter discussie staande auto’s mocht worden toegepast.
10. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij ook de overige correcties die ten grondslag liggen aan de naheffingsaanslag en die geen verband houden met de onjuiste toepassing van de margeregeling betwist. Eiser heeft echter niet toegelicht waarom hij deze correcties betwist. Eiser heeft hierdoor niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan. De rechtbank gaat om die reden aan de betwisting van eiser voorbij.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Kattenberg, voorzitter, en mr. R.R. van der Heide en mr. J.F.H. van den Belt, leden, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
w.g. griffier
w.g. mr. R.R. van der Heide.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1 Dit volgt uit artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB.
2 Zie in dat kader artikel 28i van de Wet OB en artikel 4a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.
3 Als genoemd in artikel 4a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.