Hoe dan ook-criterium niet van toepassing op verhuurd dak wooncomplex voor exploitatie zonnepanelen
A BV verzoekt om een teruggaaf van omzetbelasting in verband met de aanschaf van een wooncomplex, waarvan het dak met btw wordt verhuurd ten behoeve van de exploitatie van zonnepanelen. Het complex bestaat uit drie woonlagen met in totaal 28 woonappartementen en bijbehorende algemene (technische) ruimten, 15 bergingen en 17 parkeerplaatsen. Op het dak van het complex bevinden zich 232 niet-geïntegreerde zonnepanelen.
In geschil is de omvang van het recht op btw-aftrek op de aankoop van het complex. Hierbij is allereerst in geschil of er ook een rechtsreeks en noodzakelijk verband is tussen de kosten en de belaste verhuur van het dak ten behoeve van de zonnepanelen. Voor zover sprake is gemengde kosten is in geschil de wijze waarop de pro-rata moet worden berekend: op basis van de omzet of op basis van de oppervlakte.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden sluit zich bij partijen aan dat het complex na aanschaf door A een dubbele functie vervult, namelijk het genereren van vrijgestelde huurinkomsten in verband met de verhuur van de woonappartementen aan particulieren en de belaste verhuur van het dak (gemengd gebruik). Naar het oordeel van het Hof wijkt het onderhavige geval af van de situatie die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, omdat geen sprake is van de bouw van een woning voor privégebruik, maar van de aankoop van een investeringsgoed. Het gehele complex wordt verhuurd tegen vergoeding en maakt daarom als investeringsgoed deel uit van het ondernemingsvermogen van A. Het ‘hoe dan ook’-criterium van de Hoge Raad is daarom hier niet van toepassing.
Naar het oordeel van het Hof heeft A met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijk gebruik van het complex als geheel genomen niet overeenkomt met de aftrek op basis van de omzetmethode. Hierbij is van belang dat A bij toerekening van de kosten aan het dak geen rekening heeft gehouden met het feit dat het dak ook een functie heeft als afsluiting van het complex en daarmee ook een functie heeft ten aanzien van de niet belaste prestatie van vrijgestelde verhuur. Hierbij is van belang dat A geen gegevens heeft gesteld of aangeleverd op grond waarvan het werkelijk gebruik van het dak objectief en nauwkeurig kan worden bepaald. Gelet hierop heeft de Belastingdienst de voorbelasting terecht vastgesteld op basis van de omzetmethode.
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10-10-2023
Datum publicatie
20-10-2023
Zaaknummer
22/1797
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2022:3261, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
OB. Voorbelasting. Geïntegreerde zonnepanelen. Pro rata.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 20-10-2023
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1797
uitspraakdatum: 10 oktober 2023
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 juni 2022, nummer AWB 21/5348, ECLI:NL:RBGEL:2022:3261, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan voor het vierde kwartaal 2019. Hierin heeft belanghebbende een teruggaaf verzocht van € 954.
1.2.
Met dagtekening 28 februari 2020 heeft de Inspecteur een teruggaafbeschikking aan belanghebbende doen toekomen overeenkomstig de aangifte.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking en een aanvullende teruggaaf verzocht van € 243.339.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de teruggaaf vastgesteld op € 9.795.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade van € 500, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord prof. dr. B.G. van Zadelhoff, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2Vaststaande feiten
2.1.
Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [naam3] B.V. (hierna: [naam3] ). Enig aandeelhouder van [naam3] is [naam4] (hierna: de vader). De bestuurders van [naam3] zijn de vader en [naam5] (hierna: de zoon). De zoon is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam6] B.V. (hierna: [naam6] ).
2.2.
Op 8 november 2019 heeft belanghebbende een nieuwgebouwd complex (hierna: het complex) geleverd gekregen van [naam7] B.V. (hierna: [naam7] ). Het complex is gelegen aan de [adres] te [plaats1] . De totale oppervlakte van het complex inclusief dak bedraagt 3.356,6 m2. De oppervlakte van het dak bedraagt 833,5 m2. Het complex bestaat uit drie woonlagen met in totaal 28 woonappartementen en bijbehorende algemene (technische) ruimten, 15 bergingen en 17 parkeerplaatsen. De door belanghebbende betaalde koopprijs bedroeg € 5.670.000 (inclusief € 984.049 omzetbelasting). Op het dak van het complex bevinden zich 232 niet-geïntegreerde zonnepanelen.
2.3.
De zonnepanelen waren voor aankoop van het complex door belanghebbende eigendom van [naam8] B.V. (hierna: [naam8] ). [naam7] verhuurde het dak aan [naam8] . Bij de akte van levering van 8 november 2019 heeft belanghebbende eveneens de verhuurovereenkomst van het dak overgenomen van [naam7] . Voor deze verhuur is geopteerd voor belaste verhuur op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel b, sub 5, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
2.4.
Tegelijk met de levering van het complex heeft [naam8] de zonnepanelen geleverd aan [naam6] voor een bedrag van € 130.000. Tevens heeft [naam8] alle rechten en plichten uit de huurovereenkomst met betrekking tot het dak overgedragen aan [naam6] .
2.5.
De verhuurovereenkomst met betrekking tot het dak heeft een looptijd van 25 jaar met de mogelijkheid tot verlenging. De (gangbare) huurprijs bedraagt € 1.000 exclusief omzetbelasting per jaar. [naam6] gebruikt het dak voor exploitatie van de daarop geplaatste zonnepanelen. De zonnepanelen worden verhuurd aan particuliere bewoners van het complex die daarin geïnteresseerd zijn.
2.6.
De totale omzet van belanghebbende bedraagt in het vierde kwartaal € 44.209,64 (exclusief omzetbelasting). Daarvan heeft € 240,27 (exclusief omzetbelasting) betrekking op de (belaste) verhuur van het dak, de rest van de omzet ziet op de (vrijgestelde) verhuur van de woonappartementen, bergingen en parkeerplaatsen.
3Geschil
In geschil is de omvang van het recht op aftrek van omzetbelasting op de aankoop van het complex. Hierbij is allereerst in geschil of er – naast een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de kosten en de vrijgestelde verhuuractiviteiten – ook een rechtsreeks en noodzakelijk verband is tussen de kosten en de belaste verhuur van het dak ten behoeve van de zonnepanelen. Voor zover sprake is gemengde kosten is in geschil de wijze waarop de pro-rata moet worden berekend: op basis van de omzet (standpunt Inspecteur) of op basis van de oppervlakte (standpunt belanghebbende). Ten slotte is in geschil of het neutraliteitsbeginsel is geschonden.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil en het Hof sluit zich hierbij aan dat het complex na aanschaf door belanghebbende een dubbele functie vervult, namelijk het genereren van vrijgestelde huurinkomsten in verband met de verhuur van de woonappartementen aan particulieren en de belaste verhuur van het dak aan [naam6] . Omdat de huurinkomsten van de woonappartementen zijn vrijgesteld van omzetbelasting en de huurinkomsten van de verhuur van het dak belast zijn, is sprake van een complex dat gemengd wordt gebruikt.
Rechtstreeks en noodzakelijk verband
4.2.
Op grond van artikel 15, lid 1, onderdeel a, van de Wet OB komt de omzetbelasting die in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht voor aftrek in aanmerking, indien en voor zover die goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de belaste verhuur van het dak van het complex en de aanschaf van het complex en dat hij daarom recht heeft op aftrek van een deel van de in rekening gebrachte omzetbelasting op de aanschafkosten van het complex. De Inspecteur gaat ten onrechte ervan uit, zo stelt belanghebbende, dat de verhuur van het dak een soort ‘bijvangst’ is. In deze tijd is een energielabel heel belangrijk. Er zijn zelfs beleggers die geen panden meer kopen zonder zonnepanelen. Deze tendens resulteert erin dat een pand met zonnepanelen een hogere waarde vertegenwoordigt dan een pand zonder zonnepanelen, aldus nog steeds belanghebbende.
4.4.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat – hoewel het complex na aanschaf wordt gebruikt voor zowel belaste als vrijgestelde prestaties – de uitgaven voor het complex niet zijn gedaan met het oog op het verrichten van de belaste verhuur van het dak, maar uitsluitend met het oog op de niet belaste verhuur van de woonappartementen. Volgens de Inspecteur zou belanghebbende de uitgaven voor het complex ook hebben gedaan als het dak niet zou zijn verhuurd aan een exploitant van zonnepanelen, zodat van aftrek geen sprake kan zijn. In dit kader verwijst de Inspecteur naar een arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021.1
4.5.
De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat indien een belastingplichtige de kosten voor een woonhuis hoe dan ook zou hebben gemaakt, niet kan worden gezegd dat deze uitgaven zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. In dat geval is, aldus de Hoge Raad, dan ook geen sprake van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van het woonhuis enerzijds en de levering van energie anderzijds hetgeen in de weg staat aan aftrek.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof wijkt het onderhavige geval af van de situatie die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, omdat geen sprake is van de bouw van een woning voor privégebruik, maar van de aankoop van een investeringsgoed. Het gehele complex wordt verhuurd tegen vergoeding en maakt daarom als investeringsgoed deel uit van het ondernemingsvermogen van belanghebbende. Het ‘hoe dan ook’-criterium van de Hoge Raad is daarom hier niet van toepassing.
4.7.
Overigens merkt het Hof dat indien het ‘hoe dan ook’-criterium van de Hoge Raad in casu wel van toepassing zou zijn geweest, dat niet maakt dat gezegd kan worden dat geen rechtstreeks en noodzakelijk verband bestaat tussen de aanschafprijs van het complex en de verhuur van het dak. Weliswaar stelt de Inspecteur dat belanghebbende het gebouw ook zonder de zonnepanelen zou hebben gekocht, maar onderbouwt dat verder niet. Dit terwijl deze stelling door belanghebbende gemotiveerd is betwist. Het Hof acht aannemelijk dat de aanwezigheid van zonnepanelen of de mogelijkheid zonnepanelen te plaatsen in de huidige tijd een factor is die wordt meegewogen bij de aankoop van een investeringsgoed.
Pro rata
4.8.
Belanghebbende stelt dat de pro rata berekend moet worden op basis van de oppervlakte. Belanghebbende geeft daarbij aan dat in het complex twee gebruiksfuncties te onderscheiden zijn, te weten de (vrijgestelde) verhuur van woonruimte en de (belaste) verhuur van het dak voor de plaatsing van zonnepanelen. Zij stelt dat beide verhuren zich niet met elkaar laten vergelijken, waardoor de omzet geen goede maatstaf vormt om de voorbelasting toe te rekenen. Op basis van omzetverhouding zou slechts 0,5% van de bouwkosten van het pand aan het verhuurde dak worden toegerekend. Daaruit blijkt volgens haar dan ook dat de omzetverhouding in de verste verte niet overeenkomt met het werkelijk gebruik. In die situatie dient te worden aangesloten bij het werkelijk gebruik. Aangezien in de literatuur en de jurisprudentie veelal wordt aangesloten bij de m2-verhouding, is daar in het onderhavige geval ook voor gekozen. De oppervlakte van het dak (833,5 m2) bedraagt 24,83% van de totale oppervlakte (3.356,6 m2) van het complex. Om die reden zou 24,83% van de bij de aankoop van het complex aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting voor aftrek in aanmerking moeten komen, aldus nog altijd belanghebbende. Ter zitting heeft belanghebbende aangevuld dat ook prima zou zijn als het aantal vierkante meters door twee wordt gedeeld vanwege de dubbelfunctie van het dak. Een aftrek berekend op basis van de omzetverhouding vormt volgens haar in ieder geval geen juiste maatstaf om het aftrekbare deel van de voorbelasting te berekenen.
4.9.
De Inspecteur stelt dat voor het recht op aftrek van voorbelasting moet worden uitgegaan van de omzetverhouding. Volgens hem mag daar slechts van worden afgeweken indien die methode een met de werkelijkheid strijdig resultaat oplevert. Daarvan is hier geen sprake. Hij stelt dat het complex hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de verhuur aan particulieren. Toerekening van de kosten op basis van de behaalde omzet is volgens hem niet strijdig met de werkelijkheid, ook omdat de huurprijs van het dak aansluit bij de gangbare marktprijs. Aansluiting bij het werkelijk gebruik geeft geen nauwkeuriger resultaat. Volgens de Inspecteur is het niet overeenkomstig de werkelijkheid en ook niet aannemelijk, gezien de marktwaarde van de verhuur van een dak, dat 24,83% van de aanschafkosten van het complex wordt gebruikt voor de verhuur van het dak. Een berekening op basis van de vloeroppervlakte leidt volgens hem dan ook niet tot een nauwkeuriger resultaat dan op basis van de omzet. Daar komt bij dat een verband tussen de omvang van de oppervlakte van het dak en de omvang van de totale kosten van aanschaf van het complex ontbreekt. Ten slotte merkt de Inspecteur nog op dat bij de berekeningsmethodiek die belanghebbende voorstaat geen rekening wordt gehouden met het feit dat het dak niet uitsluitend kan worden toegerekend aan de belaste verhuurprestatie. Het dak vormt immers een essentieel onderdeel van het complex als zodanig dat wordt gebruikt voor zowel vrijgestelde verhuur als voor belaste verhuur.
4.10.
Op grond van de laatste alinea van artikel 15, lid 1, Wet OB 1968 heeft het gemengde gebruik van het complex tot gevolg dat de belasting over de uitgaven in verband met het complex slechts aftrekbaar is naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de belaste activiteiten van de ondernemer (pro rata).
4.11.
Ingevolge artikel 15, lid 6, van de Wet OB worden – voor zover hier van belang – bij ministeriële regeling nadere regels gesteld omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer mede worden gebruikt anders dan voor belaste handelingen. Deze delegatieregeling is nader uitgewerkt in – voor zover hier van belang – de artikelen 11 tot en met 14 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking).
4.12.
Op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter c, van de Uitvoeringsbeschikking (gebaseerd op de artikelen 174 en 174 van de Btw-richtlijn), kan de belasting die aan de ondernemer in rekening is gebracht ter zake van gemengd gebruikte prestaties in aftrek worden gebracht overeenkomstig de omzetverhouding (de omzetmethode).
4.13.
Indien aannemelijk is dat het werkelijke gebruik van de gemengd gebruikte prestaties, als geheel genomen, niet overeenstemt met de omzetverhouding, wordt, op grond van het tweede lid van artikel 11 van de Uitvoeringsbeschikking, het voor aftrek in aanmerking komende gedeelte van de voorbelasting van die prestaties berekend op basis van het werkelijke gebruik. Daarbij heeft te gelden dat het bewijs van het werkelijke gebruik dient te worden geleverd met behulp van objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens2. Eerst dan bestaat aanleiding af te wijken van de omzetmethode.
4.14.
Indien komt vast te staan dat de mate van aftrek ter zake van gemengd gebruikte goederen en diensten wordt bepaald volgens de methode als bedoeld in artikel 11, lid 2, van de Uitvoeringsbeschikking (de werkelijk gebruik-methode), moet deze methode worden toegepast op het geheel van de door een belastingplichtige zowel voor belaste als voor vrijgestelde prestaties gebruikte goederen en diensten.3
4.15.
De bewijslast ter zake van het werkelijke gebruik rust op degene die van de proratamethode als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, van de Uitvoeringsbeschikking (de omzetmethode) wil afwijken, in casu belanghebbende.4
4.16.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijk gebruik van het complex als geheel genomen niet overeenkomt met de aftrek op basis van de omzetmethode. Hierbij is van belang dat belanghebbende bij toerekening van de kosten aan het dak geen rekening heeft gehouden met het feit dat het dak ook een functie heeft als afsluiting van het complex en daarmee ook een functie heeft ten aanzien van de niet belaste prestatie van vrijgestelde verhuur. Ook met de toevoeging ter zitting van belanghebbende dat het aantal vierkante meters door twee mag worden gedeeld vanwege de dubbelfunctie slaagt belanghebbende niet in de bewijslast. Hierbij is van belang dat belanghebbende geen gegevens heeft gesteld of aangeleverd op grond waarvan het werkelijk gebruik van het dak objectief en nauwkeurig kan worden bepaald. De vraag van het Hof waarom dan een factor twee en niet een andere verdeling, zoals bijvoorbeeld 1/3 en 2/3 conform geïntegreerde zonnepanelen heeft belanghebbende niet kunnen beantwoorden. Ten slotte speelt in dit kader een rol dat het dak weliswaar draagconstructie is voor de zonnepanelen, maar ook afdichting voor 28 appartementen en 15 kelderboxen. Een dubbelfunctie oftewel gemengd gebruik brengt naar het oordeel van het Hof niet per definitie mee dat een factor twee moet worden gebruikt. Alsdan heeft belanghebbende in het onderhavige geval niet voldaan aan de op haar rustende last het bewijs te leveren ter zake van het werkelijke gebruik. Gelet hierop heeft de Inspecteur de voorbelasting terecht vastgesteld op basis van de omzetmethode.
Neutraliteitsbeginsel
4.17.
Belanghebbende heeft zich ten slotte nog op het standpunt dat sprake is van strijd met het neutraliteitsbeginsel. Belanghebbende verwijst daarbij naar artikel 15, lid 1, laatste alinea, van de Wet OB in samenhang met artikel 11, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking. Deze bepalingen brengen mee dat een ondernemer die een onroerende zaak met zonnepalen heeft, de aftrek van omzetbelasting op basis van het werkelijk gebruik mag berekenen indien de onroerende zaak deel uitmaakt van zijn bedrijfsvermogen en deze door de ondernemer niet volledig voor bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt. Indien bij belanghebbende de aftrek van voorbelasting moet worden berekend op basis van omzetverhouding, wordt het neutraliteitsbeginsel geschonden. Daaraan staat niet in de weg dat het gebruik van de onroerende zaken overigens niet gelijk is. Gelijk is dat belast met omzetbelasting twee identieke daken worden verhuurd ten behoeve van de exploitatie van zonnepanelen. Het gebruik en verbruik van de daken is identiek. Als de aftrek van voorbelasting ter zake van die daken dan verschilt, is sprake van schending van de fiscale neutraliteit, aldus belanghebbende.
4.18.
De Inspecteur betwist het standpunt van belanghebbende. Volgens hem is geen sprake van een objectief gelijke situatie. Als al sprake zou zijn van een objectief gelijke situatie dan zou dat leiden tot helemaal geen aftrek van voorbelasting in de door belanghebbende geschetste hypothetische situatie.
4.19.
In de hiervoor door belanghebbende beschreven situatie wordt een vergelijk gemaakt tussen de onroerende zaak van belanghebbende die volledig wordt gebruikt voor deels belaste en deels niet belaste economische activiteiten met een onroerende zaak die deels voor economische activiteiten en deels voor niet-economische activiteiten wordt gebruikt. Een verschil in behandeling tussen een ondernemer die een onroerende zaak, zijnde een bedrijfsmiddel, niet privé gebruikt en een ondernemer die dat wel doet, vloeit voort uit de verschillen in het gebruik van de onroerende zaak. De relevante regels die in de Wet OB en de Btw-richtlijn voor dergelijke gevallen zijn opgenomen vloeien juist voort uit de toepassing van het beginsel van fiscale neutraliteit.5 Van gelijke gevallen en een schending van het neutraliteitsbeginsel is geen sprake.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. R.A Wolf, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 oktober 2023
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
1 HR 16 juli 2021, nr. 19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158.
2 HR, 10 januari 2014, nr. 09/01485, ECLI:NL:HR:2014:9.
3 HR 30 maart 2018, nr. 16/01497, ECLI:NL:HR:2018:461.
4 HR 3 februari 2006, nr. 41751, ECLI:NL:HR:2006:AV0823.
5 HvJ EG 23 april 2009, C-460/07, ECLI:EU:C:2009:254 (Puffer).
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
28-06-2022
Datum publicatie
14-07-2022
Zaaknummer
AWB – 21 _ 5348
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:8625, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Eiseres verzoekt om een teruggaaf van omzetbelasting in verband met de aanschaf van een wooncomplex, waarvan het dak wordt verhuurd ten behoeve van de exploitatie van zonnepanelen. Tussen partijen is in geschil op welke wijze de pro-rata moet worden berekend. Eiseres stelt op basis van de oppervlakte en verweerder stelt op basis van de omzet. De rechtbank is van oordeel dat de pro-rata berekend moet worden op basis van de omzet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijk gebruik van het complex als geheel genomen niet overeenkomt met de aftrek op basis van de omzetmethode. Geen sprake van schending van het neutraliteitsbeginsel. Het beroep is ongegrond. Wel heeft eiseres recht op een vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van het proces.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 15-7-2022
FutD 2022-2035
V-N Vandaag 2022/1815
NLF 2022/1405
V-N 2022/40.2.3
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/5348
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft aangifte omzetbelasting (OB) gedaan voor het vierde kwartaal 2019. Hierin heeft zij verzocht om een teruggaaf van € 954. Met dagtekening 28 februari 2020 heeft verweerder de teruggaafbeschikking overeenkomstig de aangifte opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking en verzocht om een teruggaaf van € 243.339. Bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2021 is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar en heeft hij de teruggaaf vastgesteld op € 9.795.
Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2022.
Namens eiseres is verschenen [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon B] en [persoon C] .
Overwegingen
Feiten
1. Enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres is [naam B.V. 1] ( [B.V. 1] ). Enig aandeelhouder van [B.V. 1] is [persoon D] . De bestuurders van [B.V. 1] zijn [persoon D] (vader) en [persoon A] (zoon).
2. De zoon is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V. 2] ( [B.V. 2] ).
3. Op [datum] heeft eiseres een nieuw gebouwd complex (het complex) geleverd gekregen van [naam B.V. 3] ( [B.V. 3] ). Het complex is gelegen aan de [adresgegevens] en bestaat uit 28 woonappartementen met bijbehorende algemene (technische) ruimten, 15 bergingen en 17 parkeerplaatsen. De door eiseres betaalde koopprijs bedroeg € 5.670.000 (inclusief € 984.049 omzetbelasting).
4. Het complex bestaat uit drie woonlagen. De totale oppervlakte van het complex inclusief dak bedraagt 3.356,6 m2. De oppervlakte van het dak bedraagt 833,5 m2.
5. Op het dak van het complex zijn 232 niet-geïntegreerde zonnepanelen geplaatst. Deze zonnepanelen zijn eigendom van [naam B.V. 4] ( [B.V. 4] ). [B.V. 3] verhuurde het dak aan [B.V. 4] . Bij de akte van levering van [datum] heeft eiseres eveneens de verhuurovereenkomst van het dak overgenomen van [B.V. 3] . Voor deze verhuur is geopteerd voor belaste verhuur op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, sub 5, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
6. Tegelijk met de levering van het complex heeft [B.V. 4] de zonnepanelen geleverd aan [B.V. 2] voor een bedrag van € 130.000. Tevens heeft [B.V. 4] alle rechten en plichten uit de huurovereenkomst met betrekking tot het dak overgedragen aan [B.V. 2] .
7. De verhuurovereenkomst met betrekking tot het dak heeft een looptijd van 25 jaar met de mogelijkheid tot verlenging. De huurprijs bedraagt € 1.000 exclusief omzetbelasting per jaar. [B.V. 2] gebruikt het dak om de daarop geplaatste zonnepanelen te exploiteren. De zonnepanelen worden verhuurd aan particuliere bewoners van het complex die daarin geïnteresseerd zijn.
8. De totale omzet van eiseres bedraagt in het vierde kwartaal € 44.209,64. Daarvan heeft € 240,27 betrekking op de (belaste) verhuur van het dak.
9. De gangbare prijs voor de verhuur van een dak voor de plaatsing van zonnepanelen bedraagt € 3,00 per paneel per jaar.
Geschil
10. In geschil is de omvang van het recht op aftrek van de omzetbelasting op de aanschaf van het complex. Partijen zijn verdeeld over de wijze waarop de pro-rata moet worden berekend: op basis van de omzet (standpunt verweerder) of op basis van de oppervlakte (standpunt eiseres).
11. Daarnaast heeft eiseres ter zitting het standpunt ingenomen dat het neutraliteitsbeginsel is geschonden.
12. Eiseres stelt dat de oppervlakte van het dak (833,5 m2) 24,83% van de totale oppervlakte (3.356,6 m2) bedraagt. Volgens haar komt om die reden dan ook 24,83% van de bij de aankoop van het complex aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting voor aftrek in aanmerking. Een aftrek berekend op basis van de omzetverhouding vormt volgens haar geen juiste maatstaf om het aftrekbare deel van de voorbelasting te berekenen. Om die reden moet worden aangesloten bij het werkelijk gebruik.
13. Eiseres stelt dat in het complex twee gebruiksfuncties te onderscheiden zijn, te weten de (vrijgestelde) verhuur van woonruimte en de (belaste) verhuur van het dak voor de plaatsing van zonnepanelen. Zij stelt dat beide verhuren zich niet met elkaar laten vergelijken, waardoor de omzet geen goede maatstaf vormt om de voorbelasting toe te rekenen. Volgens eiseres heeft 26,5% van de totale bouwkosten van het complex betrekking op het dak. Op basis van omzetverhouding zou slechts 0,5% van de bouwkosten van het pand aan het verhuurde dak worden toegerekend. Om die reden blijkt volgens haar dan ook dat de omzetverhouding in de verste verte niet overeenkomt met het werkelijk gebruik.
14. Verweerder stelt dat voor het recht op aftrek van voorbelasting gekeken moet worden naar de omzetverhouding. Volgens hem mag daar slechts van worden afgekeken indien die methode een met de werkelijkheid strijdig resultaat oplevert. Daarvan is volgens verweerder geen sprake. Verweerder betwist de stelling dat bij onroerende zaken die gemengd worden gebruikt in de regel een omzetverhouding geen juiste maatstaf is. Volgens hem maakt de Wet OB ook geen uitzondering voor onroerende zaken en geldt ook bij onroerende zaken als uitgangspunt de pro-rata op basis van de omzet. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar een zaak waarin Gerechtshof Den Haag1 geoordeeld heeft dat er geen aanleiding is voor een berekening van de aftrek op basis van het werkelijke gebruik. Verweerder ziet dan ook geen gronden om af te wijken van de pro-rata methode op basis van de omzet. Hij stelt dat het complex hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de verhuur aan particulieren. Toerekening van de kosten op basis van de behaalde omzet is volgens hem niet strijdig met de werkelijkheid, ook omdat de huurprijs van het dak aansluit bij de gangbare marktprijs.
15. Aansluiting bij het werkelijk gebruik geeft volgens verweerder ook geen nauwkeuriger resultaat. Volgens verweerder is het niet de werkelijkheid en ook niet aannemelijk, gezien de marktwaarde van de verhuur van een dak, dat 24,85% van de aanschafkosten van het pand wordt gebruikt voor de verhuur van het dak. Een berekening op basis van de vloeroppervlakte leidt volgens hem dan ook niet tot een nauwkeuriger resultaat dan op basis van de omzet. Volgens verweerder ontbreekt daarvoor ook een verband tussen de omvang van de oppervlakte van het dak en de omvang van de totale kosten van aanschaf van het pand. Ten slotte merkt verweerder nog op dat bij de berekeningsmethodiek die eiseres voorstaat geen rekening wordt gehouden met het feit dat het dak niet uitsluitend kan worden toegerekend aan de belaste verhuurhandeling. Het dak vormt immers een essentieel onderdeel van het complex als zodanig dat wordt gebruikt voor zowel vrijgestelde verhuur als voor belaste verhuur. Ook zonder de belaste verhuur van het dak zouden de uitgaven voor het dak gemaakt zijn.
Beoordeling van het geschil
Op welke wijze dient de aftrek van voorbelasting te worden berekend?
16. Op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB komt de omzetbelasting die in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht voor aftrek in aanmerking, indien en voor zover die goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
17. Ingevolge artikel 15, zesde lid, van de Wet OB worden – voor zover hier van belang – bij ministeriële regeling nadere regels gesteld omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer mede worden gebruikt anders dan voor belaste handelingen. Deze delegatieregeling is nader uitgewerkt in – voor zover hier van belang – de artikelen 11 tot en met 14 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (de Uitvoeringsbeschikking).
18. Artikel 11, eerste lid en onder c, van de Uitvoeringsbeschikking is gebaseerd op de artikelen 174 en 175 van de btw-richtlijn. Op grond van artikel 174, eerste lid, van de btw-richtlijn is de pro rata gelijk aan de verhouding van de ontvangen vergoedingen voor prestaties die recht op aftrek geven zoals die staat tot het totaal van de ontvangen vergoedingen (omzetmethode).
19. Artikel 11, tweede lid, van de Uitvoeringsbeschikking bepaalt dat indien aannemelijk is dat het werkelijke gebruik van de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde goederen en diensten, als geheel genomen, niet overeenkomt met de aldaar bedoelde verhouding, het voor aftrek in aanmerking komende gedeelte van de voorbelasting van die goederen en diensten wordt berekend op basis van het werkelijke gebruik.
20. In het algemeen rust op de belastingplichtige de last feiten te stellen, en in geval van gemotiveerde betwisting te bewijzen, waaruit met toepassing van de relevante rechtsregels volgt of, en zo ja in hoeverre, goederen of diensten door hem worden gebezigd voor belaste handelingen in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet OB.2 De bewijslast ter zake van het werkelijke gebruik rust op degene die van de pro-rata methode als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter c, van de Uitvoeringsbeschikking (de omzetmethode) wil afwijken, waarbij heeft te gelden dat de vaststelling van het werkelijke gebruik dient te berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Indien komt vast te staan dat de mate van aftrek ter zake van gemengd gebruikte goederen en diensten wordt bepaald volgens de methode als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Uitvoeringsbeschikking (de werkelijk gebruik-methode), moet deze methode worden toegepast op het geheel van de door een belastingplichtige zowel voor belaste als voor vrijgestelde prestaties gebruikte goederen en diensten.3
21. De rechtbank overweegt dat het complex ten minste een dubbele functie heeft, de (vrijgestelde) verhuur van woonruimte en de (belaste) verhuur van het dak voor de plaatsing van zonnepanelen. Toepassing van het hiervoor onder 16 tot en met 20 weergegeven toetsingskader brengt mee dat de belasting, over de uitgaven in verband met het complex, als uitgangspunt slechts aftrekbaar is naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de belaste activiteiten van de ondernemer (de omzetmethode).
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijk gebruik van het complex als geheel genomen niet overeenkomt met de aftrek op basis van de omzetmethode. Zij heeft bij toerekening van de kosten aan het dak geen rekening gehouden met het feit dat het dak ook een functie heeft als afsluiting van het complex. In de door eiseres aangevoerde jurisprudentie ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. In het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 19934 is slechts geoordeeld dat het mogelijk is om de aftrek te bepalen op basis van het werkelijk gebruik indien de pro-rata methode een met de werkelijkheid strijdig resultaat oplevert. Zoals hiervoor is overwogen is daarvan geen sprake. In het door eiseres genoemde arrest van de Hoge Raad van 14 december 20015 is geoordeeld dat het gerechtshof terecht was afgeweken van de hoofdregel, omdat de pro-rata methode in dat geval wél een met de werkelijkheid strijdig resultaat opleverde. In die zaak werd namelijk met een klein deel van het oppervlak (7%) een groot deel van de omzet behaald (meer dan 30%). In de onderhavige zaak wordt met de verhuur van het dak (oppervlakte 24,83%) juist een heel klein deel van de omzet (minder dan 1%) behaald. Niet aannemelijk is dat de aftrek op basis van de door eiseres voorgestane methode nauwkeuriger bepaald kan worden dan met toepassing van de omzetmethode. Verweerder heeft de aftrek van voorbelasting terecht vastgesteld op basis van de omzetmethode. Het beroep van eiseres is in zoverre ongegrond.
Is sprake van strijd met het neutraliteitsbeginsel?
23. Ter zitting heeft eiseres het standpunt ingenomen dat sprake is van strijd met het neutraliteitsbeginsel. Eiseres verwijst daarbij naar artikel 15, eerste lid, laatste alinea, van de Wet OB in samenhang met artikel 11, vierde lid, van de Uitvoeringsbeschikking. Deze bepalingen brengen mee dat een ondernemer die een onroerende zaak met zonnepalen heeft, de aftrek van omzetbelasting op basis van het werkelijk gebruik mag berekenen indien de onroerende zaak deel uitmaakt van zijn bedrijfsvermogen en deze door de ondernemer niet volledig voor bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt. Verweerder heeft het standpunt van eiseres betwist. Volgens hem is geen sprake van een objectief gelijke situatie. Als al sprake zou zijn van een objectief gelijke situatie dan zou dat leiden tot helemaal geen aftrek van voorbelasting in de door eiseres geschetste hypothetische situatie.
24. In de hiervoor door eiseres beschreven situatie is sprake van een onroerende zaak die deels voor economische activiteiten en deels voor niet-economische activiteiten wordt gebruikt. Artikel 15, eerste lid, laatste alinea van de Wet OB is gebaseerd op artikel 168bis van de btw-richtlijn en gaat over de (mate van) aftrek over uitgaven in verband met onroerende zaken die tot het bedrijfsvermogen behoren, maar ook voor privédoeleinden of andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. Eiseres gebruikt de onroerende zaken echter volledig voor economische activiteiten, die deels belast en deels vrijgesteld zijn. Een verschil in behandeling tussen een ondernemer die een onroerende zaak, zijnde een bedrijfsmiddel, niet privé gebruikt en een ondernemer die dat wel doet, vloeit dus voort uit de verschillen in het gebruik van de onroerende zaak. De relevante regels die in de Wet OB en de btw-richtlijn voor dergelijke gevallen zijn opgenomen vloeien juist voort uit de toepassing van het beginsel van fiscale neutraliteit.6 Van een schending van dat beginsel is daarom geen sprake.
25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
26. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.7
27. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 1 april 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 2 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 2 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat één keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 500 (één keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 21 mei 2021. Dit is acht maanden langer dan zes maanden. De gehele overschrijding van de redelijke termijn is dus ontstaan in de bezwaarfase. De rechtbank zal verweerder veroordelen om de schadevergoeding aan eiseres te betalen.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres voor de beroepsfase gemaakte proceskosten. 8 Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5, omdat alleen een proceskostenvergoeding wordt toegekend in verband met de toekenning van het verzoek om een immateriële schadevergoeding). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
–
verklaart het beroep ongegrond;
–
veroordeelt verweerder tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres voor een bedrag van € 500;
–
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759;
–
draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. W.W. Monteiro en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Roosma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
Omdat de voorzitter verhinderd is, is deze uitspraak getekend door de oudste rechter mr. W.W. Monteiro
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
1 Gerechtshof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2346.
2 Hoge Raad 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU1929.
3 Hoge Raad 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:461.
4 ECLI:NL:HR:1993:ZC5263.
5 ECLI:NL:HR:2001:AD7164.
6 HvJ EG 23 april 2009, nr. C-460-07, ECLI:EU:C:2009:254 (Puffer)
8 ECLI:NL:HR:2015:660