Hof 13-09-2016 Btw tarief jachthaven 15/01045

btw tarief jachthaven

Hof btw tarief jachthaven uitspraak

Geen laag btw tarief voor liggelden jachthaven.

De verhuur van de ligplaatsen in de jachthaven is niet aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening onder terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie, maar als de verhuur van parkeerruimte voor boten. Hierop is het algemene omzetbelastingtarief van toepassing.

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13-09-2016
Datum publicatie
16-09-2016
Zaaknummer
15/01045
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:3651, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Geen laag tarief voor de omzetbelasting voor liggelden van jachthaven.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
FutD 2016-2258

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 15/01045

uitspraakdatum: 13 september 2016

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2015, nummer LEE 14/1314, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1Ontstaan en loop van het geding

1.1Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 een bedrag van € 34.357 aan omzetbelasting op aangifte voldaan.

1.2Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en een teruggaaf verleend van € 36.

1.3Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 juli 2015 ongegrond verklaard.

1.4Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. drs. [A] , als de gemachtigde en tevens penningmeester van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C] en mr. [D] .

1.7De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2De vaststaande feiten

2.1Belanghebbende exploiteert een jachthaven in [Z] . Zowel leden van belanghebbende als ook passanten kunnen een ligplaats in de jachthaven huren. Belanghebbende heeft twee havenmeesters in dienst. In de jachthaven liggen zowel zeil- als motorboten.

2.2In de jachthaven staan de volgende faciliteiten ter beschikking:

  • -het gebruik kunnen maken van ligplaatsen;
  • -het gebruik kunnen maken van de steigers;
  • -het toezicht (bewaking en ordehandhaving door middel van camerabewaking en havenmeesters);
  • -het gebruik maken van toiletten;
  • -het gebruik maken van douches;
  • -het kunnen tanken van water voor aan boord (watervoorziening);
  • -het laden van elektra voor aan boord;
  • -aanwezigheid van EHBO/BHV voor ongelukken en noodgevallen;
  • -het gebruik maken van afvaldepots (diverse soorten in verband met milieuvereisten);
  • -het gebruik maken van groenvoorziening voor diverse doeleinden (bijvoorbeeld het drogen en repareren van zeilen en andere onderdelen);
  • -het gebruik maken van opslaglocaties;
  • -het gebruik maken van diverse apparatuur ten behoeve van onderhoud en reparaties;
  • -en diverse andere faciliteiten die in een jachthaven gebruikelijk zijn.

2.3De inkomsten van belanghebbende bestaan onder andere uit liggelden ontvangen van haar leden en van passanten. Daarnaast ontvangt belanghebbende onder meer contributie van haar leden, hefgelden voor het gebruik van de hefinstallatie en geld voor de afgifte van elektriciteitsmuntjes. Belanghebbende organiseert ook zeillessen en -wedstrijden. Het deelnemen hieraan vindt plaats tegen een aparte – niet in de liggelden begrepen – vergoeding.

2.4In maart 2013 bedroeg de netto omzet uit liggelden van leden en liggelden van passanten (exclusief omzetbelasting) € 165.003, waarvan 2/3e betrekking heeft op liggelden ter zake van zeilboten (met inbegrip van snelle motorboten die ook worden gebruikt voor waterskiën) en 1/3e op liggelden ter zake van motorboten. Belanghebbende heeft hierover in haar aangifte een bedrag van € 34.651 (21%) aan omzetbelasting aangegeven en per saldo – rekening houdend met overige omzet en vooraftrek – een bedrag van € 34.357 op aangifte voldaan.

3Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1In geschil is welk omzetbelastingtarief van toepassing is op de liggelden ontvangen van leden en passanten.

3.2Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de terbeschikkingstelling van ligplaatsen voor vaartuigen kan worden beschouwd als het verlenen van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie zoals bedoeld in Bijlage III, post 14, behorende bij de Btw-richtlijn (hierna: de Richtlijnpost). De jachthaven is een sportaccommodatie. De Rechtbank heeft zich ten onrechte beperkt tot toetsing aan Tabel I, post b.3, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Tabelpost) en niet beoordeeld of de prestatie van belanghebbende onder de Richtlijnpost valt. De wetgever heeft met de Tabelpost geen beperkte uitleg van de Richtlijnpost bedoeld. Er dient te worden uitgegaan van de tekst van de Richtlijnpost. Anders dan de Rechtbank mogelijk overweegt, zien de liggelden niet alleen op de ligplaatsen, maar op de gehele accommodatie. Belanghebbende beroept zich subsidiair op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende wijst in dit verband op het beleid van de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot sportaccommodaties die voornamelijk door gemeenten ter beschikking worden gesteld (Besluit van 4 september 2014, BLKB2014/123M). Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde erkend dat een direct beroep op de Richtlijnpost niet mogelijk is, maar nu sprake is van het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie voor de beoefening van de watersport dient het verlaagde tarief toepassing te vinden.

3.3De Inspecteur bestrijdt het standpunt van belanghebbende. Er is geen sprake van gelegenheid geven tot sportbeoefening. Er is een te ver verwijderd verband tussen de prestaties van belanghebbende en het daadwerkelijke zeilen. De zeilsport vindt niet plaats in de jachthaven. De Inspecteur verwijst voorts naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 maart 2005, C-428/02, Fonden Marselisborg (hierna: arrest Fonden Marselisborg). De prestaties van belanghebbende komen overeen met die in het voornoemde arrest, welke prestaties werden aangemerkt als verhuur van parkeerruimte voor boten. De bijkomende prestaties zijn geen doel op zich, maar maken de hoofddienst – de verhuur van de ligplaatsen – aantrekkelijker. De reikwijdte van de Tabelpost valt samen met die van de Richtlijnpost. Er moet sprake zijn van het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie en het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. De bijkomende diensten bij de ligplaats zien grotendeels op het beheer van de jachthaven en de boten en het verblijf van de opvarenden en zijn niet gericht op mogelijke sportbeoefening. Voor de zeillessen en -wedstrijden vraagt belanghebbende een aparte vergoeding. Er is dan ook sprake van een aparte prestatie. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat voor zover de liggelden zien op motorboten geen sprake is van een vergoeding voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Het varen met een motorboot is naar maatschappelijke opvattingen geen sport.

3.4Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de over het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 verschuldigde omzetbelasting met € 23.349 tot € 10.972.

3.6De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Subsidiair concludeert de Inspecteur tot vermindering van de verschuldigde omzetbelasting met € 16.501.

4Beoordeling van het geschil

4.1Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd erkend dat de feitelijke situatie van belanghebbende niet anders is dan de situatie die in het arrest Fonden Marselisborg wordt beschreven. Het Hof leidt uit het arrest Fonden Marselisborg af dat de verhuur van ligplaatsen in een jachthaven – met inbegrip van het gebruik van de onder 2.2 genoemde faciliteiten – moet worden gekwalificeerd als de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen. Deze handeling is expliciet uitgezonderd van de vrijstelling voor de verhuur van onroerende zaken. Het Hof is van oordeel dat uit het arrest Fonden Marselisborg direct volgt dat de handeling waarvoor belanghebbende de liggelden ontvangt, de verhuur van parkeerruimte voor boten is. Deze handeling, die de richtlijngever specifiek noemt in artikel 135, tweede lid, sub b, van de Btw-richtlijn, komt niet voor op Bijlage III bij de Btw-richtlijn en is dus onderworpen aan het algemene omzetbelastingtarief.

4.2Hoewel uit het arrest van 25 februari 2016, C-22/15, Commissie tegen Nederland (ECLI:EU:C:2016:118) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) kan worden afgeleid dat de verhuur van ligplaatsen in een jachthaven nauw kan samenhangen met de beoefening van de watersport, is dit onvoldoende om de conclusie te trekken dat de richtlijngever de handeling bestaande uit de verhuur van parkeerruimte voor boten onder omstandigheden ook kwalificeert als het verlenen van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie. Wat betreft terminologie en inhoud wijken deze twee omschrijvingen te veel af om betrekking te kunnen hebben op dezelfde handeling. Evenmin is sprake van het gelegenheid geven tot sportbeoefening, aangezien het sporten (zo hiervan al sprake is, gelet op het onderscheid dat het HvJ in het hiervoor bedoelde arrest maakt tussen sportief en recreatief gebruik van boten) niet plaatsvindt in de jachthaven, maar in open water. Het argument van de gemachtigde dat de richtlijngever voor zover het vrijstellingen betreft een andere invulling van de term ‘sport’ zou voorstaan in vergelijking met de identieke term voor zover het de tarifering betreft, kan niet worden gevolgd. Een dergelijk onderscheid is niet te verenigen met het objectieve karakter van de btw. Mede met het oog op het neutraliteitsbeginsel kan iedere handeling met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden, naar het oordeel van het Hof, maar op één manier gekwalificeerd worden.

4.3De conclusie luidt dat het primaire standpunt van belanghebbende faalt. De verhuur van de ligplaatsen in de jachthaven is niet aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening onder terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie, maar als de verhuur van parkeerruimte voor boten. Hierop is het algemene omzetbelastingtarief van toepassing.

4.4Belanghebbende beroept zich tot slot op het Besluit van 4 september 2014. Het Hof merkt om te beginnen op dat in het onderhavige tijdvak het Besluit van 27 oktober 2011, nr. BLKB2011/26M gold. Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd gesteld dat hij zich in dit verband op het gelijkheidsbeginsel beroept. De in beide Besluiten beschreven situatie doet zich ook voor bij belanghebbende, hetgeen betekent dat de handeling van belanghebbende ook moet worden gekwalificeerd als het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie.

4.5

Het Hof is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, aangezien belanghebbende om te beginnen niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Belanghebbende leest in de Besluiten aanwijzingen die aan de inspecteurs worden gegeven voor de omzetbelastingbehandeling van gemeentelijke sporthallen en sportvelden en wil in overeenstemming met deze aanwijzingen worden behandeld. Het Hof leest in de Besluiten niet dat de aanwijzingen (uitsluitend) zijn bedoeld voor gemeentelijke sporthallen en sportvelden. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat dit wel het geval is, is geen sprake van gelijke gevallen, omdat een jachthaven feitelijk verschilt van een sporthal of een sportveld. Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd niet toegelicht hoe het Hof het beroep op het gelijkheidsbeginsel precies moet opvatten: 1) schending van de meerderheidsregel, 2) begunstigend beleid of 3) oogmerk van begunstiging. In zoverre heeft belanghebbende niet voldaan aan de stelplicht.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong – Braaksma als griffier.

De beslissing is op 13 september 2016 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, Bij verhindering van de voorzitter getekend door

(K. de Jong – Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 september 2016

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

ECLI:NL:GHARL:2016:7298