Vergoeding speelhal btw

tafelvoetbal speelhal

Vergoeding speelhal btw

Belanghebbende is een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met een Beheerbedrijf en een speelhal. Belanghebbende ontvangt bedragen inclusief btw van de speelhal en voert aan dat zij hiervoor enkel als kassier optreedt in opdracht van het Beheerbedrijf. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze betalingen niet de vergoeding vormen voor een door haar verrichte (belaste) prestatie, nu door haar slechts 25% van die betalingen aan het Beheerbedrijf worden doorbetaald en 75% daarvan zelf wordt behouden (om als winst aan aandeelhouders uit te keren). Het Hof wijst het subsidiaire standpunt van belanghebbende, dat sprake is van een partageovereenkomst tussen haar en de speelhal, af omdat daarvoor vereist is dat belanghebbende en de speelhal als deelnemers van die overeenkomst hebben afgesproken voor gezamenlijke rekening en risico te handelen (het exploiteren van de speelhal) en de vruchten van die samenwerking te delen. De genoemde samenwerkingsovereenkomst kwalificeert in ieder geval niet als een partageovereenkomst. Ook is geen sprake van een overeenkomst van borgtocht of vergelijkbare zekerheids- en garantieverbintenis zoals door belanghebbende gesteld.

De Hoge Raad acht het beroep van belanghebbende ongegrond (art. 81 RO).

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
04-11-2016
Datum publicatie
04-11-2016
Zaaknummer
15/04301
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:4750
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
FutD 2016-2673
NTFR 2016/2674

Uitspraak

4 november 2016

Nr. 15/04301

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X B.V.] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2015, nr. 13/00763, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/5581) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2016.

ECLI:NL:HR:2016:2507