HR bevestigt ‘in wezen nieuwbouw’ criterium na verbouwing, in lijn met EU-rechtspraak.

X B.V. kocht op 23 maart 2018 aandelen van een vastgoedbedrijf dat eigenaar was van een grondig verbouwd gebouw. De vraag was of deze verbouwing zo ingrijpend was dat het gebouw als “nieuw” moest worden beschouwd, wat relevant is voor de samenloopvrijstelling overdrachtsbelasting. Gerechtshof Amsterdam (uitspraak 18 juni 2024, nr. 22/24931) oordeelde eerder dat de verbouwing niet ingrijpend genoeg was om het gebouw als “in wezen nieuwbouw” te beschouwen, conform de verduidelijking van de HR in ECLI:NL:HR:2022:1577. Daarom vond het Hof dat X geen recht had op de vrijstelling van overdrachtsbelasting.

X was het niet eens met deze beslissing en ging in cassatie bij de Hoge Raad. Zij voerde aan dat het Hof, en de HR de regels over “eerste ingebruikneming” na een verbouwing verkeerd uitlegden. X baseerde dit standpunt met name op het arrest van het HvJ EU Promo 54. Volgens X zou hieruit moeten worden afgeleid dat elke ingrijpende verbouwing die tot veranderingen van betekenis leidt en toegevoegde waarde genereert, gelijkgesteld moet worden met een nieuw gebouw voor de heffing van omzetbelasting. Dit zou dan ook gevolgen moeten hebben voor de overdrachtsbelasting. Het eerdere arrest Kozuba Premium Selection was hierbij ook relevant.

De HR heeft op 31 januari 2025 het beroep in cassatie van X ongegrond verklaard. De Hoge Raad legt uit dat het doel van artikel 12, leden 1 en 2, van BTW-richtlijn 2006, in samenhang gelezen met artikel 135, lid 1, letter j, van deze richtlijn, is om te bepalen wanneer een verbouwing zo groot is dat een oud gebouw gezien kan worden als een nieuw gebouw dat voor het eerst in gebruik wordt genomen. De HR herhaalt zijn standpunt dat een verbouwing pas als “nieuwbouw” geldt als het gebouw materieel zo ingrijpend is veranderd dat het gelijk kan worden gesteld met een nieuw gebouw. Dit criterium stemt overeen met de uitleg in het arrest Kozuba (punt 55), Drebers (punt 79) en Lomoco Development (punten 46 en 47). De HR oordeelde dat zijn eigen uitleg van artikel 11, lid 3, letter b, van de Wet OB in overeenstemming is met de Europese richtlijnen en ook met de in punt 26 van het arrest Promo 54 bedoelde draagwijdte van het begrip verbouwing. Het belangrijkste punt is dat de HR vindt dat zijn criterium van “in wezen nieuwbouw” voldoet aan de Europese eisen voor een ingrijpende verbouwing.

Bron: ECLI:NL:HR:2025:157

Scroll naar boven