X B.V. kreeg een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en een boete (boetebeschikking) over het boekjaar 2010/2011. Het Gerechtshof had eerder besloten dat de Belastingdienst terecht een boete had opgelegd aan X. Het Hof vond dat het bedrijf met “voorwaardelijk opzet” een verkeerde belastingaangifte had gedaan, wat betekent dat ze wisten dat er een risico was op te weinig belasting betalen en dat risico hebben geaccepteerd. X was het hier niet mee eens en ging in cassatie bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van het Hof.
De vraag voor de Hoge Raad was hoe solide het bewijs moet zijn als de overheid een boete wil opleggen voor een strafbaar feit, zoals opzet. Het Gerechtshof vond dat het voldoende was als de opzet “aannemelijk” was gemaakt. De Hoge Raad moest bekijken of dit de juiste maatstaf was. Ook was het belangrijk om het verschil duidelijk te maken tussen “zich ervan bewust moeten zijn geweest” bij een verkeerde belastingaangifte (de “vereiste aangifte”, zoals eerder bepaald in onder andere HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0663) en “voorwaardelijk opzet” bij een boete (waarvoor wetenschap van een aanmerkelijke kans en het bewust aanvaarden daarvan nodig is, zoals eerder vastgesteld in onder meer HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5989 en HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:124).
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bewijsmaatstaf die het Gerechtshof heeft gebruikt voor het opleggen van de boete onjuist was. Volgens de Hoge Raad, en met het oog op de rechten van burgers zoals die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 2, van het EVRM, moet de aanwezigheid van opzet voor een boete “buiten redelijke twijfel” zijn vastgesteld (zie ook HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324). Dit betekent dat het overtuigend moet worden aangetoond, zoals ook geldt voor de term “doen blijken” in fiscale wetgeving, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond (vergelijk onder meer HR 26 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2766). Omdat het Gerechtshof deze strengere bewijsmaatstaf niet heeft gebruikt, vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het Hof voor zover het de boete betrof. De zaak werd teruggestuurd naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om opnieuw naar de boete te kijken, met inachtneming van deze uitspraak.
Bron: ECLI:NL:HR:2022:526