HvJ 02-05-2019 Sea Chefs Cruise Services C-133/18

cruise schip vakantie cruiseschip

HvJ Sea Chefs Cruise Services arrest

Het Duitse Sea Chefs Cruise Services heeft via de Duitse portaalsite verzocht om teruggaaf van btw. De Franse belastingdienst heeft per e-mail een verzoek om aanvullende gegevens aan Sea Chefs gestuurd. Omdat niet binnen de gestelde termijn van een maand is geantwoord, is het teruggaafverzoek afgewezen.

Sea Chefs heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Franse bestuursrechter. Ter ondersteuning van haar beroep heeft zij de rechter de stukken en gegevens doen toekomen waar de belastingdienst om had gevraagd.

Volgens het HvJ is de in art 20 lid 2 Richtlijn 2008/9/EG neergelegde termijn van een maand om de lidstaat van teruggaaf de door hem gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken, geen vervaltermijn die inhoudt dat de belastingplichtige, ingeval deze termijn wordt overschreden of niet op het verzoek om gegevens wordt gereageerd, de mogelijkheid verliest zijn teruggaafverzoek te regulariseren door rechtstreeks aan de nationale rechter de aanvullende gegevens over te leggen waarmee zijn recht op teruggaaf van de btw kan worden aangetoond.

DictumArrestConclusieVerzoek

Artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat zijn gevestigd, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde termijn van een maand om de lidstaat van teruggaaf de door hem gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken, geen vervaltermijn is die inhoudt dat de belastingplichtige, ingeval deze termijn wordt overschreden of niet op het verzoek om gegevens wordt gereageerd, de mogelijkheid verliest zijn teruggaafverzoek te regulariseren door rechtstreeks aan de nationale rechter de aanvullende gegevens over te leggen waarmee zijn recht op teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde kan worden aangetoond.

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

2 mei 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Teruggaaf van btw – Richtlijn 2008/9/EG – Artikel 20 – Door de lidstaat van teruggaaf geformuleerd verzoek om aanvullende gegevens – Door de adressaat van dat verzoek binnen een maand na ontvangst ervan te verstrekken aanvullende gegevens – Juridische aard van de termijn en gevolgen van de niet-inachtneming ervan”

In zaak C‑133/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de tribunal administratif de Montreuil (bestuursrechter in eerste aanleg Montreuil, Frankrijk) bij beslissing van 14 februari 2018, ingekomen bij het Hof op 20 februari 2018, in de procedure

Sea Chefs Cruise Services GmbH

tegen

Ministre de l’Action en des Comptes publics,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, F. Biltgen, J. Malenovský, C. G. Fernlund (rapporteur) en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Sea Chefs Cruise Services GmbH, vertegenwoordigd door D. Martin-Picod, avocate,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door A. Alidière, E. de Moustier en D. Colas als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Gossement en J. Jokubauskaitė als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 januari 2019,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB 2008, L 44, blz. 23).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Sea Chefs Cruise Services GmbH (hierna: „Sea Chefs”), een in Duitsland gevestigde vennootschap, en de Ministre de l’Action et des Comptes publics (minister van Overheidsoptreden en Overheidsrekeningen, Frankrijk), betreffende de afwijzing door laatstgenoemde van het verzoek van Sea Chefs strekkende tot teruggaaf van de door deze vennootschap met betrekking tot het jaar 2014 betaalde belasting over de toegevoegde waarde (btw).

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2008/9

3        Overweging 2 van richtlijn 2008/9 is als volgt verwoord:

„De in [de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 september 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB 1979, L 331, blz. 11)] vastgestelde regeling moet worden gewijzigd met betrekking tot de termijn waarbinnen beschikkingen aangaande verzoeken om teruggaaf ter kennis van bedrijven worden gebracht. Tegelijkertijd moet worden bepaald dat bedrijven eveneens binnen specifieke termijnen moeten antwoorden. Bovendien moet de procedure worden vereenvoudigd en gemoderniseerd door het gebruik van moderne technologieën toe te staan.”

4        In overweging 3 van richtlijn 2008/9 wordt verklaard:

„De nieuwe procedure zal het bedrijfsleven in een betere positie plaatsen, aangezien de lidstaten rente verschuldigd zullen zijn wanneer de teruggaaf te laat geschiedt; ook zullen bedrijven over meer rechtsmiddelen beschikken.”

5        Artikel 1 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„In deze richtlijn worden de nadere voorschriften vastgesteld voor de teruggaaf van de [btw] krachtens artikel 170 van richtlijn 2006/112/EG [van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1),] aan niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtigen […]”.

6        Artikel 2 van richtlijn 2008/9 luidt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[…]

5.      aanvrager: de niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige die het teruggaafverzoek doet.”

7        Artikel 3 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„Deze richtlijn is van toepassing op de niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige die aan de volgende voorwaarden voldoet:

[…]”

8        In artikel 5 van die richtlijn is het volgende opgenomen:

„Elke lidstaat verleent iedere niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige teruggaaf van de btw die werd geheven ter zake van de voor genoemde belastingplichtige door andere belastingplichtigen in deze lidstaat verrichte goederenleveringen of diensten, of ter zake van de invoer van goederen in deze lidstaat, voor zover deze goederen of diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen:

a)      de handelingen bedoeld in artikel 169, punten a) en b), van richtlijn 2006/112/EG;

[…]”

9        In artikel 7 van richtlijn 2008/9 wordt het volgende bepaald:

„Een niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige die in die lidstaat teruggaaf van de btw wenst te verkrijgen, richt langs elektronische weg een teruggaafverzoek tot die lidstaat, dat hij indient bij zijn lidstaat van vestiging, via de door deze lidstaat ingestelde portaalsite.”

10      Artikel 8 van die richtlijn luidt als volgt:

„1.      Het teruggaafverzoek moet de volgende informatie bevatten:

a)      de naam en het volledige adres van de aanvrager;

b)      een elektronisch adres;

c)      een omschrijving van de beroepsactiviteit van de aanvrager waarvoor de goederen of diensten worden afgenomen;

d)      het teruggaaftijdvak waarop het verzoek betrekking heeft;

e)      een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende het teruggaaftijdvak geen goederenleveringen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in de lidstaat van teruggaaf te zijn gelegen […];

f)      het btw-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van de aanvrager;

g)      zijn bankgegevens (inclusief IBAN en BIC).

2.      Naast de in lid 1 bedoelde gegevens worden in het teruggaafverzoek voor iedere lidstaat van teruggaaf en voor iedere factuur en ieder invoerdocument de volgende gegevens vermeld:

a)      de naam en het volledige adres van de leverancier of dienstverrichter;

b)      behalve in het geval van invoer, het btw-identificatienummer van de leverancier of dienstverrichter of zijn fiscaal registratienummer, toegekend door de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig artikelen 239 en 240 van richtlijn 2006/112/EG;

c)      behalve in het geval van invoer, het landencodenummer van de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig artikel 215 van richtlijn 2006/112/EG;

d)      de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;

e)      de maatstaf van heffing en het bedrag aan btw, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf;

f)      het overeenkomstig artikel 5 en artikel 6, tweede alinea, [van richtlijn 2008/9] berekende bedrag van de aftrekbare btw, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf;

g)      indien van toepassing, het overeenkomstig artikel 6 [van deze richtlijn] berekende pro rata, uitgedrukt in procenten;

h)      de aard van de afgenomen goederen en diensten, aangegeven door middel van de codes als bepaald in artikel 9 [van deze richtlijn].”

11      Artikel 9 van richtlijn 2008/9 bepaalt het volgende:

„1.      In het teruggaafverzoek moet de aard van de afgenomen goederen en diensten door middel van de volgende codes worden aangegeven:

[…]

2.      De lidstaat van teruggaaf kan verlangen dat de aanvrager langs elektronische weg aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot iedere in lid 1 vermelde code, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn wegens beperkingen van het recht op aftrek krachtens richtlijn 2006/112/EG, als toegepast in de lidstaat van teruggaaf, of voor de toepassing van een krachtens artikel 395 of 396 van die richtlijn aan de lidstaat van teruggaaf verleende, voor dit geval relevante afwijking.”

12      Artikel 11 van richtlijn 2008/9 luidt:

„De lidstaat van teruggaaf kan verlangen dat de aanvrager zijn beroepsactiviteit omschrijft aan de hand van de geharmoniseerde codes die worden bepaald volgens artikel 34 bis, lid 3, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad [van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 218/92 (PB 2003, L 264, blz. 1)].”

13      Artikel 15 van die richtlijn is als volgt verwoord:

„1.      Het teruggaafverzoek moet uiterlijk 30 september van het kalenderjaar volgend op het teruggaaftijdvak bij de lidstaat van vestiging worden ingediend. Het teruggaafverzoek geldt alleen als ingediend indien de aanvrager alle in de artikelen 8, 9 en 11 verlangde gegevens verstrekt heeft.

[…]”

14      Artikel 19 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„1.       De lidstaat van teruggaaf stelt de aanvrager onverwijld langs elektronische weg in kennis van de datum van ontvangst van het verzoek.

2.       De lidstaat van teruggaaf deelt zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek in die lidstaat aan de aanvrager mee.”

15      In artikel 20 van die richtlijn is het volgende opgenomen:

„1.      Ingeval de lidstaat van teruggaaf meent niet alle dienstige informatie te hebben ontvangen om met betrekking tot het geheel of een deel van het teruggaafverzoek een beschikking te kunnen geven, kan hij binnen de in artikel 19, lid 2, genoemde termijn van vier maanden, langs elektronische weg in het bijzonder de aanvrager of de lidstaat van vestiging om aanvullende gegevens verzoeken. Indien de aanvullende gegevens worden opgevraagd bij een andere persoon dan de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, wordt alleen langs elektronische weg om gegevens verzocht indien de bestemmeling van het verzoek over de desbetreffende apparatuur beschikt.

Zo nodig kan de lidstaat van teruggaaf om verdere aanvullende gegevens verzoeken.

De overeenkomstig dit lid verlangde gegevens kunnen het overleggen van het origineel of een afschrift van de factuur of het invoerdocument omvatten wanneer de lidstaat van teruggaaf op goede gronden het bestaan van een bepaalde vordering betwijfelt. In dat geval zijn de drempelnormen van artikel 10 niet van toepassing.

2.       De krachtens lid 1 gevraagde gegevens moeten binnen een maand na ontvangst van het verzoek om informatie door de bestemmeling van het verzoek aan de lidstaat van teruggaaf worden verstrekt.”

16      In artikel 21 van richtlijn 2008/9 staat te lezen:

„Indien een lidstaat van teruggaaf om aanvullende gegevens heeft verzocht, deelt hij zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen aan de aanvrager mee binnen twee maanden na ontvangst van de gevraagde gegevens of, indien niet op zijn verzoek gereageerd is, binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 20, lid 2, genoemde termijn. De termijn waarover de lidstaat van teruggaaf vanaf de ontvangst van het teruggaafverzoek beschikt om over een volledige of gedeeltelijke teruggaaf een beschikking te geven, beloopt evenwel in ieder geval ten minste zes maanden.

Wanneer de lidstaat van teruggaaf verdere aanvullende gegevens verlangt, stelt hij binnen acht maanden nadat het teruggaafverzoek door die lidstaat is ontvangen, de aanvrager in kennis van zijn beschikking over een gehele of gedeeltelijke teruggaaf.”

17      Artikel 23 van die richtlijn luidt:

„1.       Indien het teruggaafverzoek geheel of ten dele wordt afgewezen, worden de redenen hiervoor door de lidstaat van teruggaaf tegelijkertijd met de beschikking aan de aanvrager meegedeeld.

2.       De aanvrager kan bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van teruggaaf rechtsmiddelen instellen tegen een beschikking tot afwijzing van een teruggaafverzoek, in de vorm en binnen de termijnen die gelden voor het instellen van rechtsmiddelen door in de lidstaat van teruggaaf gevestigde personen.

Indien het feit dat de lidstaat van teruggaaf nalaat om ten aanzien van het teruggaafverzoek een beschikking te geven in de vorm en binnen de termijnen als vastgesteld bij deze richtlijn, volgens het recht van deze lidstaat noch als inwilliging noch als afwijzing te beschouwen is, zijn de eventuele bestuursrechtelijke of strafrechtelijke procedures waartoe in deze lidstaat gevestigde belastingplichtigen toegang hebben, op dezelfde wijze voor de aanvrager toegankelijk. Indien dergelijke procedures niet voorhanden zijn, wordt het feit dat de lidstaat van teruggaaf nalaat om binnen deze termijnen een beschikking ten aanzien van het teruggaafverzoek te geven, opgevat als afwijzing van het verzoek.”

18      Artikel 26 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„Indien de teruggaaf plaatsvindt na de laatste datum van betaling overeenkomstig artikel 22, lid 1, wordt door de lidstaat van teruggaaf aan de aanvrager rente betaald over het aan de aanvrager terug te geven bedrag.

De eerste alinea is niet van toepassing indien de aanvrager de gevraagde aanvullende of verdere aanvullende gegevens niet binnen de voorgeschreven termijn aan de lidstaat van teruggaaf heeft verstrekt. […]”

Richtlijn 2006/112

19      Richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd door richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 (PB 2008, L 44, blz. 11; hierna: „btw-richtlijn”), bepaalt in artikel 9, lid 1, tweede alinea, het volgende:

„Als ,economische activiteit’ worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.”

20      Artikel 167 van de btw-richtlijn luidt:

„Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.”

21      In artikel 169 van die richtlijn is het volgende opgenomen:

„Naast de in artikel 168 bedoelde aftrek heeft de belastingplichtige recht op aftrek van de in dat artikel bedoelde btw, voor zover de goederen en de diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen:

a)      door de belastingplichtige buiten de lidstaat waar de belasting verschuldigd of voldaan is verrichte handelingen in verband met de in artikel 9, lid 1, tweede alinea, bedoelde werkzaamheden, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in die lidstaat zouden zijn verricht;

b)      door de belastingplichtige verrichte handelingen waarvoor overeenkomstig de artikelen 138, 142 en 144, de artikelen 146 tot en met 149, de artikelen 151, 152, 153 en 156, artikel 157, lid 1, onder b), de artikelen 158 tot en met 161 en artikel 164 vrijstelling is verleend;

c)      door de belastingplichtige verrichte handelingen waarvoor krachtens artikel 135, lid 1, punten a) tot en met f), vrijstelling is verleend, indien de afnemer buiten de Gemeenschap gevestigd is of indien de handelingen rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om uit de Gemeenschap te worden uitgevoerd.”

22      Artikel 170 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„Een belastingplichtige die in de zin van artikel 1 van de [Dertiende] richtlijn [(86/560/EEG) van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (PB 1986, L 326, blz. 40)], artikel 2, punt 1, en artikel 3 van richtlijn 2008/9/EG, en artikel 171 van deze richtlijn, niet gevestigd is in de lidstaat waar hij goederen en diensten aankoopt of aan btw onderworpen goederen invoert, heeft recht op teruggaaf van de btw indien de goederen en diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen:

a)      de in artikel 169 bedoelde handelingen;

b)      de handelingen waarvoor de belasting overeenkomstig de artikelen 194 tot en met 197 en artikel 199 alleen door de afnemer verschuldigd is.”

23      Artikel 171, lid 1, van die richtlijn luidt:

„De teruggaaf van de btw aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat waar zij goederen en diensten aankopen of aan btw onderworpen goederen invoeren, maar in een andere lidstaat gevestigd zijn, geschiedt volgens de bij richtlijn 2008/9/EG vastgestelde uitvoeringsbepalingen.”

Frans recht

24      Artikel 242‑0 W van bijlage II bij de code général des impôts (Frans algemeen belastingwetboek), waarbij artikel 20 van richtlijn 2008/9 in Frans recht is omgezet, bepaalt het volgende:

„I. – De belastingdienst kan binnen de in artikel 242‑0 V, onder II, genoemde termijn langs elektronische weg in het bijzonder de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de Europese Unie waar hij is gevestigd om aanvullende gegevens verzoeken, indien deze dienst meent niet alle gegevens te hebben ontvangen die nodig zijn om over het geheel of een deel van het door de aanvrager ingediende teruggaafverzoek te kunnen beslissen. Indien de aanvullende gegevens worden opgevraagd bij een andere persoon dan de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, wordt langs elektronische weg om gegevens verzocht indien de adressaat van het verzoek over de desbetreffende apparatuur beschikt.

De belastingdienst kan, ingeval hij het nuttig acht, om nieuwe aanvullende gegevens verzoeken.

De belastingdienst kan de aanvrager in het kader van deze verzoeken om aanvullende gegevens verzoeken om hem het origineel van een factuur of invoerdocument mee te delen wanneer hij op goede gronden het bestaan van een bepaalde vordering betwijfelt. Het verzoek kan betrekking hebben op alle handelingen ongeacht het bedrag ervan.

II – De aanvullende gegevens die overeenkomstig het onder I bepaalde worden verlangd, moeten binnen een maand na ontvangst van het verzoek om informatie door de adressaat van het verzoek worden verstrekt.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

25      Sea Chefs, een in Duitsland gevestigde onderneming, heeft op 17 september 2015 via de in haar lidstaat van vestiging ter beschikking gestelde portaalsite verzocht om teruggaaf van het btw-krediet waarover zij beschikte voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 2014.

26      Op 14 december 2015 heeft de Franse belastingdienst (hierna: „belastingdienst”) bij e-mail een verzoek om aanvullende gegevens aan Sea Chefs gericht. Omdat deze onderneming niet binnen de gestelde termijn van een maand had geantwoord, heeft deze dienst op 29 januari 2016 het door haar ingediende teruggaafverzoek afgewezen.

27      Sea Chefs heeft tegen deze beschikking tot afwijzing beroep ingesteld bij de tribunal administratif de Montreuil (bestuursrechter in eerste aanleg Montreuil, Frankrijk). Ter ondersteuning van haar beroep heeft deze onderneming deze rechterlijke instantie de stukken en gegevens doen toekomen die de belastingdienst in zijn verzoek om aanvullende gegevens had gevraagd.

28      De belastingdienst is van oordeel dat dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond dat het teruggaafverzoek door de niet-inachtneming van de gestelde antwoordtermijn van een maand is vervallen, waardoor het onmogelijk kan worden geregulariseerd via rechtstreekse overlegging aan de nationale rechter van de aanvullende gegevens waaruit het recht op teruggaaf van de btw mogelijkerwijs blijkt.

29      Sea Chefs voert aan dat de onmogelijkheid om haar situatie in het kader van het beroep als voorzien in artikel 23 van richtlijn 2008/9 te regulariseren in strijd is met de beginselen van neutraliteit en evenredigheid van de btw.

30      De verwijzende rechter merkt op dat richtlijn 2008/9 noch de gevolgen preciseert die de niet-inachtneming van de in artikel 20, lid 2, van deze richtlijn vermelde antwoordtermijn met betrekking tot het recht op teruggaaf van de btw heeft, noch duidelijk maakt of de belastingplichtige zijn verzoek kan regulariseren door aan de nationale rechter elementen over te leggen waarmee het recht op teruggaaf kan worden aangetoond.

31      In deze omstandigheden heeft de tribunal administratif de Montreuil besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 20, lid 2, van [richtlijn 2008/9] aldus worden uitgelegd dat het een vervalregel in het leven roept die inhoudt dat een belastingplichtige van een lidstaat die in een lidstaat waar hij niet is gevestigd om teruggaaf van [btw] verzoekt, zijn teruggaafverzoek niet voor de belastingrechter kan regulariseren indien hij zich niet heeft gehouden aan de termijn die geldt voor de beantwoording van een door de belastingdienst overeenkomstig artikel 20, lid 1, van die richtlijn geformuleerd verzoek om gegevens, of moet dit artikel daarentegen aldus worden uitgelegd dat die belastingplichtige zijn verzoek in het kader van het recht op beroep dat is neergelegd in artikel 23 van de richtlijn en in het licht van de beginselen van neutraliteit en evenredigheid van de [btw] voor de belastingrechter kan regulariseren?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

32      De verwijzende rechter wenst met zijn vraag in wezen te vernemen of artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde termijn van een maand om de lidstaat van teruggaaf de door hem gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken, een vervaltermijn is die inhoudt dat de belastingplichtige, ingeval deze termijn wordt overschreden of niet op het verzoek om gegevens wordt gereageerd, de mogelijkheid verliest zijn teruggaafverzoek te regulariseren door rechtstreeks aan de nationale rechter de aanvullende gegevens over te leggen waarmee het recht op teruggaaf van de btw kan worden aangetoond.

33      Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat elke belastingplichtige die niet gevestigd is in de lidstaat waar hij goederen en diensten aankoopt of aan btw onderworpen goederen invoert, volgens artikel 170, onder a), van de btw-richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 169 van deze richtlijn en met de artikelen 3 en 5 van richtlijn 2008/9, recht heeft op teruggaaf van de btw indien de goederen en diensten worden gebruikt hetzij voor de handelingen die door de belastingplichtige buiten de lidstaat waar de belasting verschuldigd of voldaan is, zijn verricht in verband met de in artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de eerste van die richtlijnen bedoelde werkzaamheden en voor welke handelingen recht op aftrek zou ontstaan indien zij in die lidstaat zouden zijn verricht, hetzij voor de in dat artikel 169, onder b) en c), vermelde vrijgestelde handelingen. Voorts verwijst artikel 171 van de btw-richtlijn met betrekking tot de voorwaarden waaronder dat recht kan worden uitgeoefend, naar richtlijn 2008/9.

34      Het Hof heeft met betrekking tot het recht op teruggaaf reeds gepreciseerd dat het recht van een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige op teruggaaf van de in een andere lidstaat betaalde btw, zoals dit in richtlijn 2008/9 is vastgesteld, de tegenhanger is van het door de btw-richtlijn te zijnen gunste ingevoerde recht op aftrek van de in zijn eigen lidstaat betaalde voorbelasting (arrest van 21 maart 2018, Volkswagen, C‑533/16, EU:C:2018:204, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      Bovendien heeft het Hof benadrukt dat het recht op teruggaaf, net zoals het recht op aftrek, een basisbeginsel vormt van het bij de Unieregeling ingevoerde gemeenschappelijke btw-stelsel dat tot doel heeft de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt bijgevolg een neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht de doelstellingen of resultaten van deze activiteiten, mits zij in beginsel zelf aan de btw zijn onderworpen (zie in die zin arrest van 21 maart 2018, Volkswagen, C‑533/16, EU:C:2018:204, punten 37 en 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Het recht op aftrek, en dus het recht op teruggaaf, vormt een integrerend deel van de btw-regeling en kan in beginsel niet worden beperkt. Het wordt onmiddellijk uitgeoefend voor alle belastingen die op in eerdere stadia verrichte handelingen hebben gedrukt (zie in die zin arrest van 21 maart 2018, Volkswagen, C‑533/16, EU:C:2018:204, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Wat de uitoefeningsmodaliteiten van het recht op teruggaaf van de btw betreft, dient ten eerste erop te worden gewezen dat in artikel 15, lid 1, van richtlijn 2008/9 een aantal verplichtingen zijn opgenomen waaraan de belastingplichtige die onder de werkingssfeer van deze richtlijn valt, moet voldoen om recht te hebben op teruggaaf, te weten de verplichting om zijn teruggaafverzoek „uiterlijk” binnen de in deze bepaling neergelegde termijn bij zijn lidstaat van vestiging in te dienen en de verplichting alle in de artikelen 8, 9 en 11 van deze richtlijn verlangde gegevens te verstrekken. Ten tweede biedt artikel 20 van deze richtlijn de lidstaat van teruggaaf de mogelijkheid, ingeval deze meent niet alle dienstige informatie te hebben ontvangen om met betrekking tot het geheel of een deel van het teruggaafverzoek een beschikking te kunnen geven, in het bijzonder de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging te verzoeken om aanvullende gegevens, die binnen een maand na ontvangst van het verzoek om informatie door de adressaat van het verzoek moeten worden verstrekt.

38      Wat deze laatste bepaling betreft, dient te worden geconstateerd dat uit de bewoordingen ervan als dusdanig niet kan worden opgemaakt of de erin vastgestelde termijn al dan niet een vervaltermijn is. Het niet-dwingende karakter van deze termijn kan evenwel worden afgeleid uit de context waarin deze bepaling in richtlijn 2008/9 is opgenomen.

39      Het Hof was met betrekking tot de termijn voor de indiening van een teruggaafverzoek die was neergelegd in artikel 7 van de Achtste richtlijn (79/1072) – waarin reeds het door artikel 15, lid 1, van richtlijn 2008/9 overgenomen woord „uiterlijk” werd gebruikt – van oordeel dat dit woord een precisering vormt die er zeer duidelijk op wijst dat een teruggaafverzoek niet meer rechtsgeldig kan worden ingediend na het verstrijken van de daartoe bepaalde termijn en dat een dergelijke termijn bijgevolg een vervaltermijn is waarvan de niet-inachtneming leidt tot het verval van het recht op teruggaaf van de btw (zie in die zin arrest van 21 juni 2012, Elsacom, C‑294/11, EU:C:2012:382, punten 26 en 33).

40      Ten eerste herneemt artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9, in tegenstelling tot artikel 15, lid 1, van deze richtlijn, het woord „uiterlijk” evenwel niet.

41      Zoals de advocaat-generaal in punt 36 van zijn conclusie heeft aangegeven, duidt de omissie van dat woord erop dat de Uniewetgever in de context van richtlijn 2008/9 niet de bedoeling had om in artikel 20, lid 2, van deze richtlijn te voorzien in een vervaltermijn.

42      Ten tweede kunnen de op grond van artikel 20 van die richtlijn verlangde aanvullende gegevens, hoewel het in artikel 15 opgenomen verzoek om teruggaaf van de btw door de belastingplichtige moet worden ingediend, worden ingewonnen bij een andere persoon dan de belastingplichtige of bij de autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de belastingplichtige. In dat geval zou het feit dat deze andere persoon of deze autoriteiten het verzoek om aanvullende gegevens niet of buiten de termijn beantwoorden, met zich meebrengen dat de belastingplichtige, ofschoon hij de indiening van een antwoord geenszins kan beïnvloeden, in strijd met de in de punten 34 tot en met 36 van dit arrest in herinnering gebrachte basisbeginselen van het gemeenschappelijk btw-stelsel het recht op teruggaaf van de btw verliest.

43      Verder kan ook uit de artikelen 21 en 26 van die richtlijn worden afgeleid dat de in artikel 20, lid 2, ervan neergelegde termijn van een maand geen vervaltermijn is.

44      Wat ten eerste artikel 21 van richtlijn 2008/9 betreft, blijkt uit de bewoordingen daarvan immers dat indien de lidstaat van teruggaaf de gevraagde aanvullende gegevens niet heeft ontvangen, de termijn waarbinnen deze lidstaat de aanvrager in kennis stelt van zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen, begint te lopen vanaf het verstrijken van de in artikel 20, lid 2, van deze richtlijn vermelde termijn. Zoals de advocaat-generaal in punt 40 van zijn conclusie heeft aangegeven, sluit artikel 21 niet uit dat een teruggaafverzoek kan worden ingewilligd zelfs indien de gevraagde aanvullende gegevens niet werden meegedeeld.

45      Wat ten tweede artikel 26 van richtlijn 2008/9 betreft – dat, gelezen in het licht van overweging 3 ervan, de belastingplichtige veeleer in een betere positie plaatst, met name door hem, ingeval de teruggaaf tardief plaatsvindt, vertragingsrente toe te kennen – volgt uit de tweede alinea van dit artikel dat wanneer de teruggaaf tardief plaatsvindt ten gevolge van het feit dat de belastingplichtige de lidstaat van teruggaaf niet binnen de gestelde termijnen de gevraagde aanvullende gegevens heeft verstrekt, deze lidstaat geen vertragingsrente aan deze belastingplichtige hoeft te betalen. In de veronderstelling dat de in artikel 20, lid 2, van deze richtlijn bedoelde termijn van een maand een vervaltermijn is, zou een tardief antwoord op een verzoek om aanvullende gegevens noodzakelijkerwijze ertoe leiden dat het teruggaafverzoek wordt afgewezen en niet dat de teruggaaf met vertraging maar zonder het voordeel van vertragingsrente plaatsvindt. Hieruit volgt dat indien artikel 20, lid 2, van deze richtlijn aldus zou worden uitgelegd dat de erin neergelegde termijn als een vervaltermijn moet worden aangemerkt, elke betekenis zou worden ontnomen aan artikel 26, tweede alinea, van deze richtlijn.

46      Derhalve is de in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 neergelegde termijn van een maand om de lidstaat van teruggaaf de door hem gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken, kennelijk geen vervaltermijn.

47      Bovendien volgt uit de rechtspraak van het Hof betreffende vervaltermijnen op het gebied van de btw dat een vervaltermijn waarvan het verstrijken meebrengt dat een onvoldoende voortvarende belastingplichtige die niet binnen de voorgeschreven termijnen om aftrek van de voorbelasting heeft verzocht, wordt bestraft met het verlies van het recht op btw-aftrek, onder voorbehoud van eerbiediging van het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel weliswaar verenigbaar is met de btw-richtlijn (zie in die zin arrest van 21 maart 2018, Volkswagen, C‑533/16, EU:C:2018:204, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak), maar artikel 20 van richtlijn 2008/9 is van toepassing wanneer een teruggaafverzoek reeds binnen de in artikel 15 van deze richtlijn voorgeschreven termijn werd ingediend.

48      In die omstandigheden kan de belastingplichtige, ook al werden de gevraagde aanvullende gegevens niet meegedeeld, overeenkomstig artikel 23, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2008/9 bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van teruggaaf rechtsmiddelen instellen tegen een beschikking tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van het teruggaafverzoek, in de vorm en binnen de termijnen die gelden voor het instellen van rechtsmiddelen door in de lidstaat van teruggaaf gevestigde personen, aangezien de in artikel 20, lid 2, van deze richtlijn neergelegde termijn van een maand om de lidstaat van teruggaaf de door hem gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken, geen vervaltermijn is. Hieruit volgt dat de niet-inachtneming van de in artikel 20, lid 2, van deze richtlijn vastgestelde termijn niet ertoe leidt dat de belastingplichtige de mogelijkheid verliest zijn teruggaafverzoek te regulariseren door rechtstreeks aan de nationale rechter de aanvullende gegevens te verstrekken waarmee zijn recht op teruggaaf van de btw kan worden aangetoond.

49      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde termijn van een maand om de lidstaat van teruggaaf de door hem gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken, geen vervaltermijn is die inhoudt dat de belastingplichtige, ingeval deze termijn wordt overschreden of niet op het verzoek om gegevens wordt gereageerd, de mogelijkheid verliest zijn teruggaafverzoek te regulariseren door rechtstreeks aan de nationale rechter de aanvullende gegevens over te leggen waarmee zijn recht op teruggaaf van de btw kan worden aangetoond.

Kosten

50      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat zijn gevestigd, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde termijn van een maand om de lidstaat van teruggaaf de door hem gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken, geen vervaltermijn is die inhoudt dat de belastingplichtige, ingeval deze termijn wordt overschreden of niet op het verzoek om gegevens wordt gereageerd, de mogelijkheid verliest zijn teruggaafverzoek te regulariseren door rechtstreeks aan de nationale rechter de aanvullende gegevens over te leggen waarmee zijn recht op teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde kan worden aangetoond.

ondertekeningen


*      Procestaal: Frans.

ECLI:EU:C:2019:354

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

G. HOGAN

van 17 januari 2019 (1)

Zaak C‑133/18

Sea Chefs Cruise Services GmbH

tegen

Ministre de l’Action et des Comptes publics

[verzoek van de Tribunal administratif de Montreuil (bestuursrechter in eerste aanleg Montreuil, Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 171 – Teruggaaf van de btw – Richtlijn 2008/9/EG – Artikel 20 – Verzoek van de lidstaat van teruggaaf om aanvullende gegevens – Aan de lidstaat van teruggaaf binnen een maand na ontvangst van het verzoek om gegevens te verstrekken aanvullende gegevens – Juridische aard van de termijn en gevolgen van de niet‑naleving ervan”

 

1.        Wanneer een belastingplichtige verzuimt om binnen de periode van een maand die is neergelegd in richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn(2), te voldoen aan het verzoek van de betrokken belastingautoriteiten om aanvullende gegevens, betekent dat dan dat zijn recht op teruggaaf van een btw‑krediet automatisch tenietgaat? Dat is de kernvraag waar het in deze prejudiciële verwijzing om gaat.

2.        De onderhavige prejudiciële verwijzing betreft de uitlegging van artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9. Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding dat aanhangig is bij de Tribunal administratif de Montreuil (bestuursrechter in eerste aanleg Montreuil, Frankrijk) tussen Sea Chefs Cruise Services GmbH (hierna: „Sea Chefs”), een in Duitsland gevestigde vennootschap, en de Ministre de l’Action et des Comptes publics (minister van Overheidsoptreden en Overheidsrekeningen, Frankrijk) betreffende de afwijzing door laatstgenoemde van het verzoek van Sea Chefs om teruggaaf van een btw-krediet over het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 2014.

3.        Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de termijn van een maand voor het verstrekken van gegevens die is neergelegd in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 een dwingende termijn is, dat wil zeggen dat niet-inachtneming van deze termijn leidt tot verlies van het recht op teruggaaf, dan wel aldus kan worden uitgelegd dat het mogelijk is een verzoek om btw-teruggaaf door het overleggen van bewijs in het kader van het beroep als bedoeld in artikel 23 van de richtlijn te regulariseren.

4.        Alvorens in te gaan op deze punten moeten evenwel eerst de relevante wettelijke bepalingen worden weergegeven.

I.      Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

1.      Richtlijn 2006/112

5.        Artikel 169 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde(3), zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van 12 februari 2008(4), bepaalt het volgende:

„Naast de in artikel 168 bedoelde aftrek heeft de belastingplichtige recht op aftrek van de in dat artikel bedoelde btw, voor zover de goederen en de diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen:

a)      door de belastingplichtige buiten de lidstaat waar de belasting verschuldigd of voldaan is verrichte handelingen in verband met de in artikel 9, lid 1, tweede alinea, bedoelde werkzaamheden, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in die lidstaat zouden zijn verricht;

[…]”

6.        Artikel 170 van deze richtlijn luidt:

„Een belastingplichtige die in de zin van artikel 1 van richtlijn 86/560/EEG, artikel 2, punt 1, en artikel 3 van richtlijn 2008/9/EG, en artikel 171 van deze richtlijn, niet gevestigd is in de lidstaat waar hij goederen en diensten aankoopt of aan btw onderworpen goederen invoert, heeft recht op teruggaaf van de btw indien de goederen en diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen:

a)       de in artikel 169 bedoelde handelingen;

b)      de handelingen waarvoor de belasting overeenkomstig de artikelen 194 tot en met 197 en artikel 199 alleen door de afnemer verschuldigd is.”

7.        Artikel 171 van deze richtlijn bepaalt het volgende:

„1.       De teruggaaf van de btw aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat waar zij goederen en diensten aankopen of aan btw onderworpen goederen invoeren, maar in een andere lidstaat gevestigd zijn, geschiedt volgens de bij richtlijn 2008/9/EG vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

[…]”

2.      Richtlijn 2008/9

8.        Artikel 7 van richtlijn 2008/9 luidt als volgt:

„Een niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige die in die lidstaat teruggaaf van de btw wenst te verkrijgen, richt langs elektronische weg een teruggaafverzoek tot die lidstaat, dat hij indient bij zijn lidstaat van vestiging, via de door deze lidstaat ingestelde portaalsite.”

9.        Artikel 8 van richtlijn 2008/9 bepaalt het volgende:

„1.      Het teruggaafverzoek moet de volgende informatie bevatten:

a)       de naam en het volledige adres van de aanvrager;

b)       een elektronisch adres;

c)       een omschrijving van de beroepsactiviteit van de aanvrager waarvoor de goederen of diensten worden afgenomen;

d)       het teruggaaftijdvak waarop het verzoek betrekking heeft;

e)      een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende het teruggaaftijdvak geen goederenleveringen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in de lidstaat van teruggaaf te zijn gelegen, met uitzondering van de handelingen bedoeld in artikel 3, punt b), onder i) en ii);

f)       het btw-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van de aanvrager;

g)       zijn bankgegevens (inclusief IBAN en BIC).

2.       Naast de in lid 1 bedoelde gegevens worden in het teruggaafverzoek voor iedere lidstaat van teruggaaf en voor iedere factuur en ieder invoerdocument de volgende gegevens vermeld:

a)       de naam en het volledige adres van de leverancier of dienstverrichter;

b)       behalve in het geval van invoer, het btw-identificatienummer van de leverancier of dienstverrichter of zijn fiscaal registratienummer, toegekend door de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig artikelen 239 en 240 van richtlijn 2006/112/EG;

c)       behalve in het geval van invoer, het landencodenummer van de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig artikel 215 van richtlijn 2006/112/EG;

d)       de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;

e)       de maatstaf van heffing en het bedrag aan btw, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf;

f)       het overeenkomstig artikel 5 en artikel 6, tweede alinea, berekende bedrag van de aftrekbare btw, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf;

g)       indien van toepassing, het overeenkomstig artikel 6 berekende pro rata, uitgedrukt in procenten;

h)       de aard van de afgenomen goederen en diensten, aangegeven door middel van de codes als bepaald in artikel 9.”

10.      Artikel 15 van richtlijn 2008/9 luidt:

„Het teruggaafverzoek moet uiterlijk 30 september van het kalenderjaar volgend op het teruggaaftijdvak bij de lidstaat van vestiging worden ingediend. Het teruggaafverzoek geldt alleen als ingediend indien de aanvrager alle in de artikelen 8, 9 en 11 verlangde gegevens verstrekt heeft.

[…]”

11.      Artikel 20 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„1.       Ingeval de lidstaat van teruggaaf meent niet alle dienstige informatie te hebben ontvangen om met betrekking tot het geheel of een deel van het teruggaafverzoek een beschikking te kunnen geven, kan hij binnen de in artikel 19, lid 2, genoemde termijn van vier maanden, langs elektronische weg in het bijzonder de aanvrager of de lidstaat van vestiging om aanvullende gegevens verzoeken. Indien de aanvullende gegevens worden opgevraagd bij een andere persoon dan de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, wordt alleen langs elektronische weg om gegevens verzocht indien de bestemmeling van het verzoek over de desbetreffende apparatuur beschikt. Zo nodig kan de lidstaat van teruggaaf om verdere aanvullende gegevens verzoeken. De overeenkomstig dit lid verlangde gegevens kunnen het overleggen van het origineel of een afschrift van de factuur of het invoerdocument omvatten wanneer de lidstaat van teruggaaf op goede gronden het bestaan van een bepaalde vordering betwijfelt. In dat geval zijn de drempelnormen van artikel 10 niet van toepassing.

2.      De krachtens lid 1 gevraagde gegevens moeten binnen een maand na ontvangst van het verzoek om informatie door de bestemmeling van het verzoek aan de lidstaat van teruggaaf worden verstrekt.”

12.      Artikel 21 van die richtlijn luidt als volgt:

„Indien een lidstaat van teruggaaf om aanvullende gegevens heeft verzocht, deelt hij zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen aan de aanvrager mee binnen twee maanden na ontvangst van de gevraagde gegevens of, indien niet op zijn verzoek gereageerd is, binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 20, lid 2 genoemde termijn. […]”

13.      Artikel 23 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„1. Indien het teruggaafverzoek geheel of ten dele wordt afgewezen, worden de redenen hiervoor door de lidstaat van teruggaaf tegelijkertijd met de beschikking aan de aanvrager meegedeeld.

2. De aanvrager kan bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van teruggaaf rechtsmiddelen instellen tegen een beschikking tot afwijzing van een teruggaafverzoek, in de vorm en binnen de termijnen die gelden voor het instellen van rechtsmiddelen door in de lidstaat van teruggaaf gevestigde personen.

[…]”

B.      Nationaal recht

14.      Artikel 242‑0 W van bijlage II bij de code général des impôts, (Frans algemeen belastingwetboek), dat is ingevoegd ter omzetting van artikel 20 van voornoemde richtlijn 2008/9, bepaalt het volgende:

„I. – De belastingdienst kan […] langs elektronische weg in het bijzonder de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de Europese Unie waar hij is gevestigd om aanvullende gegevens verzoeken, indien deze dienst meent niet alle gegevens te hebben ontvangen die nodig zijn om op het geheel of een deel van het door de aanvrager ingediende teruggaafverzoek te kunnen beslissen. Indien deze aanvullende gegevens worden opgevraagd bij een andere persoon dan de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, wordt langs elektronische weg om gegevens verzocht indien de adressaat van het verzoek over de desbetreffende apparatuur beschikt. De belastingdienst kan om nieuwe aanvullende gegevens verzoeken indien hij dit dienstig acht. De belastingdienst kan de aanvrager in het kader van die verzoeken om overlegging van het origineel van een factuur of invoerdocument vragen wanneer deze dienst op goede gronden het bestaan of de juistheid van een bepaalde vordering betwijfelt. Het verzoek kan op alle handelingen betrekking hebben, ongeacht het bedrag ervan.

II. — De aanvullende gegevens die overeenkomstig het onder I bepaalde worden verlangd, dienen te worden verstrekt binnen een maand te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek om gegevens door de adressaat.”

II.    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15.      Sea Chefs heeft op 17 september 2015 de Franse belastingautoriteiten verzocht om teruggaaf van een btw-krediet van 40 054,31 EUR over het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 2014, welk bedrag in het hoofdgeding is beperkt tot 32 143,47 EUR.

16.      Dit verzoek is bij besluit van 29 januari 2016 in zijn geheel afgewezen omdat Sea Chefs niet had gereageerd op een verzoek om aanvullende gegevens dat de Franse belastingdienst bij e-mail van 14 december 2015 aan haar had gericht.

17.      Bij een verzoekschrift en een memorie, neergelegd op 7 april 2016 en 2 januari 2017, heeft Sea Chefs de Tribunal administratif de Montreuil onder andere verzocht de teruggaaf te gelasten van een btw‑krediet van 32 143,47 EUR over het betrokken tijdvak.

18.      Bij memories, neergelegd op 24 oktober 2016 en 28 december 2017, heeft de directeur van de direction des impôts des non-résidents (directoraat voor de belasting van niet-ingezetenen, Frankrijk) afwijzing van het verzoek gevorderd op grond dat de termijn van een maand voor het verstrekken van gegevens, neergelegd in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 en omgezet in het laatste lid van artikel 242‑0 W van bijlage II bij de code général des impôts, niet was nageleefd. Volgens de betrokken directeur is het recht op teruggaaf door de niet‑inachtneming van de termijn van een maand tenietgegaan. De directeur voerde tevens aan dat het niet mogelijk is een btw‑teruggaafaanvraag te regulariseren door overlegging aan de belastingrechter van de gegevens waarmee het bestaan van het recht op teruggaaf kan worden aangetoond.

19.      Bij uitspraak van 27 juni 2017 heeft de Tribunal administratif de Montreuil de behandeling van het verzoekschrift van Sea Chefs geschorst, teneinde de stukken van het geding op grond van artikel L. 113‑1 van de code de justice administrative (Frans wetboek bestuursprocesrecht) over te dragen aan de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) en die rechter een aantal vragen te stellen.

20.      De Conseil d’État heeft deze vragen op 18 oktober 2017 beantwoord in een avis contentieux (advies inzake nieuwe juridische vragen van bestuursrechters in eerste en tweede aanleg die een ernstige moeilijkheid opleveren en in veel gedingen aan de orde zijn) met referentienummer 412053.

21.      De Tribunal administratif de Montreuil overweegt onder andere dat de Franse belastingdienst, wanneer hij niet over alle gegevens beschikt die hem in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de niet in Frankrijk gevestigde belastingplichtige voldoet aan de voorwaarden voor het recht op teruggaaf van de btw die is geheven over de goederen of diensten die hem in Frankrijk zijn geleverd, langs elektronische weg de belastingplichtige om deze gegevens kan verzoeken. De belastingplichtige heeft een maand de tijd, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van dit verzoek, om deze gegevens aan te leveren.

22.      Deze rechterlijke instantie overweegt voorts dat richtlijn 2008/9, om de doeltreffendheid van het btw‑stelsel te waarborgen, voorziet in termijnen die een snelle afhandeling van teruggaafverzoeken mogelijk moeten maken en die door de aanvragers in acht moeten worden genomen. De Tribunal administratif de Montreuil merkt evenwel op dat noch richtlijn 2008/9, noch enige nationale bepaling de gevolgen preciseert van niet-inachtneming van de antwoordtermijn voor het recht op teruggaaf van de btw. In het bijzonder preciseert volgens deze rechter geen van deze teksten of de belastingplichtige zijn verzoek voor de belastingrechter kan regulariseren of dat zijn verzoek definitief is vervallen.

23.      Sea Chefs betoogt voor de Tribunal administratif de Montreuil dat de onmogelijkheid om haar situatie in het kader van het beroep als voorzien in artikel 23 van richtlijn 2008/9 te regulariseren in strijd is met het door het Unierecht gewaarborgde beginsel van neutraliteit van de btw. De btw‑neutraliteit wordt gewaarborgd door het recht op volledige aftrek dat een fundamenteel beginsel van de btw is en mede het recht op beroep omvat.

24.      Sea Chefs voert verder aan dat die onmogelijkheid van regularisatie bij een rechterlijke instantie van haar verzoek om btw‑teruggaaf in strijd is met het beginsel van de evenredigheid van de btw. Volgens Sea Chefs dient de belastingdienst er zich weliswaar van te vergewissen dat de belastingplichtige aan zijn aangifte- en betalingsverplichting voldoet en mag hij andere verplichtingen opleggen om de juiste heffing van de belasting te verzekeren en fraude te voorkomen, maar die verplichtingen mogen niet verder gaan dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

25.      Volgens de Tribunal administratif de Montreuil is de vraag of deze vervalregel verenigbaar is met de beginselen van neutraliteit en evenredigheid bepalend voor de beslechting van het geding waarin deze rechter uitspraak moet doen en is die lastig te beantwoorden.

26.      In die omstandigheden heeft de Tribunal administratif de Montreuil de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

„Moet artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 aldus worden uitgelegd dat het een vervalregel in het leven roept die inhoudt dat een belastingplichtige van een lidstaat die in een lidstaat waar hij niet is gevestigd om teruggaaf van belasting over de toegevoegde waarde verzoekt, zijn teruggaafverzoek niet voor de belastingrechter kan regulariseren indien hij zich niet heeft gehouden aan de termijn die geldt voor de beantwoording van een door de belastingdienst overeenkomstig artikel 20, lid 1, van die richtlijn geformuleerd verzoek om gegevens, of moet dit artikel daarentegen aldus worden uitgelegd dat die belastingplichtige zijn verzoek in het kader van het recht op beroep dat is neergelegd in artikel 23 van de richtlijn en in het licht van de beginselen van neutraliteit en evenredigheid van de belasting over de toegevoegde waarde voor de belastingrechter kan regulariseren?”

III. Procedure bij het Hof

27.      Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Sea Chefs, de Franse en de Spaanse regering alsmede de Europese Commissie. Het Hof achtte zich aan het einde van de schriftelijke fase van de procedure voldoende voorgelicht om uitspraak te doen zonder pleitzitting, overeenkomstig artikel 76, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

IV.    Analyse

28.      Ingevolge artikel 1 van richtlijn 2008/9 beoogt deze richtlijn voorschriften vast te stellen voor de teruggaaf van de btw krachtens artikel 170 van richtlijn 2006/112 aan niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtigen die aan de voorwaarden van artikel 3 van richtlijn 2008/9 voldoen. Het recht van een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige op teruggaaf van de in een andere lidstaat betaalde btw, zoals geregeld in richtlijn 2008/9, is de tegenhanger van het door richtlijn 2006/112 te zijnen gunste ingevoerde recht op aftrek van de in zijn eigen lidstaat betaalde btw.(5)

29.       Volgens vaste rechtspraak van het Hof vormt het recht van belastingplichtigen om op de door hen verschuldigde btw de btw in aftrek te brengen die in eerdere stadia is geheven over de aan hen geleverde goederen en verleende diensten, een basisbeginsel van het bij het Unierecht ingevoerde gemeenschappelijke btw-stelsel. De aftrekregeling – en derhalve de teruggaafregeling – heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt bijgevolg een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het doel of het resultaat van deze activiteiten, mits die activiteiten zelf, in beginsel, aan de btw zijn onderworpen. Het recht op btw-aftrek is evenwel afhankelijk gesteld van de naleving van zowel materiële als formele voorwaarden of vereisten.(6)

30.      Ondanks de parallellen die in de rechtspraak van het Hof zijn getrokken tussen het recht op btw-aftrek en het recht op btw-teruggaaf, zijn de regels in richtlijn 2008/9 betreffende de informatie die een teruggaafverzoek moet bevatten(7) en de termijnen voor het indienen van een teruggaafverzoek(8) veel gedetailleerder dan die voor de aftrek van btw vervat in richtlijn 2006/112.(9)

31.      Richtlijn 2006/112 bevat bijvoorbeeld geen enkele termijn waarbinnen de btw moet worden afgetrokken. Niettemin heeft het Hof in het op 28 juli 2016 gewezen arrest Astone(10) geoordeeld dat de artikelen 167, 168, 178, 179, eerste alinea, 180 en 182 van richtlijn 2006/112 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voor de uitoefening van het recht op aftrek voorziet in een vervaltermijn, voor zover het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel worden geëerbiedigd, wat, naar het oordeel van het Hof, door de verwijzende rechter moet worden nagegaan. Bovendien heeft het Hof in de arresten van 8 mei 2008, Ecotrade(11), en 12 juli 2012, EMS-Bulgaria Transport(12), verklaard dat de mogelijkheid om het recht op aftrek uit te oefenen zonder tijdsbeperking haaks staat op het rechtszekerheidsbeginsel, dat verlangt dat de fiscale situatie van een belastingplichtige, met name wat betreft zijn rechten en plichten jegens de belastingadministratie, niet gedurende onbepaalde tijd in het ongewisse blijft.

32.      Richtlijn 2008/9 stelt daarentegen een aantal termijnen vast voor de procedure voor het indienen van een aanvraag en voor de toekenning van een btw-teruggave. Dienaangaande heeft het Hof in het arrest Elsacom(13) van 21 juni 2012 geoordeeld dat artikel 15, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/9 een dwingende termijn vastlegt voor de indiening van een verzoek om btw-teruggaaf en dat de niet‑inachtneming van die termijn leidt tot het verval van het recht op teruggaaf.

33.      Het Hof was daarom van mening dat het gebruik van het woord „uiterlijk” (au plus tard) in artikel 7, lid 1, eerste alinea, van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen(14) en in artikel 15, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/9 deze termijnen tot dwingende termijnen maakt en dat na de betrokken datum een verzoek tot btw-teruggaaf niet meer kan worden ingediend.

34.      Terzijde wijs ik er evenwel op dat het Hof in zijn op 21 juni 2012 gewezen arrest Elsacom(15) geen gewicht toekende aan het in de betrokken bepalingen gebezigde woord „moet”.

35.      Anders dan uit de in artikel 15, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/9 neergelegde termijn valt uit de bewoordingen zelf van artikel 20, lid 2, van die richtlijn niet duidelijk op te maken of de hierin vervatte termijn van een maand dwingend is, aangezien een woord als „uiterlijk” in laatstgenoemde bepaling ontbreekt. Weliswaar wordt in artikel 20, lid 2, van de richtlijn gebruikgemaakt van het werkwoord „moeten”, maar in deze omstandigheden beschouw ik het gebruik van dit werkwoord niet als beslissend.

36.      Ik acht daarentegen de afwezigheid van een woord als „uiterlijk” in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9, in tegenstelling tot in artikel 15, lid 1, van die richtlijn, van belang en beschouw dit niet louter als toeval. Deze omissie doet duidelijk het vermoeden rijzen dat de Uniewetgever niet heeft beoogd om een dwingende termijn vast te leggen in de eerstgenoemde bepaling.(16) Gelet op het fundamentele karakter van het recht op btw-teruggaaf in het kader van het gemeenschappelijke btw‑stelsel en het neutraliteitsbeginsel dat hierin centraal staat, moet de vaststelling van dwingende termijnen die tot het verval van dat recht leiden, noodzakelijkerwijs op een duidelijke en ondubbelzinnige manier gebeuren door ondubbelzinnige bewoordingen in de richtlijn zelf.

37.      Ik merk ook op dat de lidstaat die het verzoek om teruggaaf behandelt krachtens artikel 20, lid 1, van richtlijn 2008/9 aanvullende gegevens kan opvragen bij de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging, en trouwens ook bij een derde partij. Artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 stelt niettemin een uniforme termijn van een maand vast voor het verstrekken van de gevraagde gegevens, ongeacht aan wie het verzoek om gegevens is gericht.

38.      Dit feit alleen al wijst er mijns inziens sterk op dat de uitlegging van deze bepaling door de Franse belastingautoriteiten(17) niet juist kan zijn. Hoewel het recht op aftrek een fundamenteel aspect van het gehele btw-stelsel is, zou, gesteld dat deze uitlegging juist is, het recht van de belastingplichtige in dit opzicht volledig afhangen van het handelen van derden, die niet allemaal in de positie zullen zijn om op een dergelijk verzoek binnen die relatief korte termijn te reageren. Het zou dan ook ronduit oneerlijk zijn indien de nalatigheid van een derde – zoals de belastingautoriteiten van de lidstaat van vestiging – om de gevraagde gegevens binnen de in artikel 20, lid 2, van die richtlijn gestelde termijn te verstrekken, zou kunnen resulteren in het verlies van het recht van de belastingplichtige op teruggaaf.

39.      Deze slotsom vindt tevens steun in een overweging in de vaste rechtspraak van het Hof, waarin het belang wordt benadrukt van het recht van eenieder op behoorlijk bestuur(18) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest.(19) In dit verband ben ik van mening dat een wezenlijk aspect van het recht van eenieder op behoorlijk bestuur en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte is dat een door het Unierecht gewaarborgd materieel recht niet kan worden ondermijnd of tenietgedaan door de toepassing van een termijn die vatbaar is voor oneerlijke of willekeurige toepassing. Dat zou echter wel het geval zijn wanneer bijvoorbeeld het recht van de belastingplichtige op aftrek automatisch teniet zou gaan op grond van de nalatigheid van een andere partij om binnen de termijn van een maand op het verzoek om gegevens te reageren.

40.      Ook zij eraan herinnerd dat artikel 21, eerste alinea, van richtlijn 2008/9 een termijn vaststelt voor de lidstaat van teruggaaf om de aanvrager op de hoogte te stellen van zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen na ontvangst van de overeenkomstig artikel 20, lid 1, van die richtlijn gevraagde gegevens of indien niet op zijn verzoek is gereageerd. Daarom kan worden betoogd dat artikel 21 van richtlijn 2008/9 dus niet de mogelijkheid uitsluit dat de lidstaat een teruggaafverzoek inwilligt, ofschoon de aanvrager niet reageerde op een verzoek om aanvullende gegevens. Dit levert verder bewijs voor de stelling dat de termijn van artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 niet is bedoeld als een dwingende termijn in de zin dat niet-naleving ervan automatisch leidt tot verlies van het recht op aftrek.

41.      Bovendien is de betrokken lidstaat ingevolge artikel 26, tweede alinea, van richtlijn 2008/9 over het bedrag van de te betalen teruggaaf na verstrijken van de termijn van artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/9 geen rente verschuldigd aan de aanvrager wanneer de aanvrager de door de lidstaat van teruggaaf gevraagde aanvullende gegevens niet binnen de voorgeschreven termijn heeft verstrekt. Artikel 26, tweede alinea, van richtlijn 2008/9 heeft dus duidelijk als uitgangspunt dat niet‑inachtneming van de termijn om aanvullende gegevens te verstrekken in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 niet leidt tot het verlies van het recht op btw-teruggaaf.

42.      Ik kan daarom enkel tot de slotsom komen dat het bij de door artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 voorgeschreven termijn niet gaat om een dwingende termijn in de zin waarin deze door de Franse belastingautoriteiten in de onderhavige zaak is toegepast. Hoewel de in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 gestelde termijn niet dwingend van aard is, zij niettemin opgemerkt dat niet‑inachtneming ervan niet zonder gevolgen is.

43.      In de eerste plaats: wanneer de lidstaat van teruggaaf geen reactie op zijn verzoek om aanvullende gegevens heeft ontvangen, moet hij zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen overeenkomstig artikel 21, eerste alinea, van richtlijn 2008/9 binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 20, lid 2, van die richtlijn genoemde termijn aan de aanvrager meedelen. Het nalaten van een reactie bewerkstelligt dus in beginsel de vaststelling van een beschikking met betrekking tot het teruggaafverzoek, waartegen de aanvrager overeenkomstig artikel 23, lid 2, van richtlijn 2008/9 een rechtsmiddel kan instellen.

44.      Artikel 23, lid 2, van richtlijn 2008/9 bevat geen nadere regels voor de hierin vervatte instelling van rechtsmiddelen. Bij gebreke van een nadere omschrijving of beperking en met inachtneming van het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel is de omvang van de rechtsmiddelen een aangelegenheid van het nationale procesrecht. Hieruit volgt dat in beginsel op zijn minst beroep, op feitelijke en juridische gronden, kan worden ingesteld bij een bestuursorgaan en/of een rechterlijke instantie.

45.      Gelet op het feit dat ik van mening ben dat het bij de in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 gestelde termijn niet gaat om een dwingende termijn en dat de aanvrager zijn recht op btw-teruggaaf niet heeft verloren door de niet-naleving van een verzoek om aanvullende gegevens binnen de vastgestelde termijn, kan de aanvrager de eerder door de lidstaat van teruggaaf gevraagde aanvullende gegevens verstrekken in het kader van de beroepsprocedure ter regularisatie van zijn teruggaafverzoek.

46.      Om ervoor te zorgen dat deze mogelijkheid niet stelselmatig wordt aangewend en dat de door artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 gestelde termijn toch wordt nageleefd, dunkt me dat, opnieuw met inachtneming van de beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid, de lidstaat van teruggaaf de mogelijkheid – evenwel niet de verplichting – moet hebben te gelasten dat de kosten van de beroepsprocedure die voortvloeien uit het feit dat de aanvrager niet binnen de in die bepaling gestelde termijn aanvullende gegevens heeft verstrekt, door hem worden betaald.

47.      In de tweede plaats: zoals uiteengezet in punt 41 hierboven kan het niet op tijd reageren op een verzoek om aanvullende gegevens krachtens artikel 26 van richtlijn 2008/9 gevolgen hebben in termen van aan de aanvrager verschuldigde rente indien de btw-teruggaaf tardief plaatsvindt.

V.      Conclusie

48.      Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vraag van de Tribunal administratif de Montreuil te beantwoorden als volgt:

„Artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling geen dwingende termijn in het leven roept waarvan de niet-inachtneming leidt tot automatisch verlies van het recht op teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) door een lidstaat. Een belastingplichtige kan zijn verzoek om btw-teruggaaf dus regulariseren door het overleggen van bewijs in het kader van een beroep krachtens artikel 23 van die richtlijn.”


1      Oorspronkelijke taal: Engels.


2      PB 2008, L 44, blz. 23.


3      PB 2006, L 347, blz. 1.


4      PB 2008, L 44, blz. 1.


5      Arrest van 21 maart 2018, Volkswagen (C‑533/16, EU:C:2018:204, punten 34 en 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


6      Arrest van 21 maart 2018, Volkswagen (C‑533/16, EU:C:2018:204, punten 37‑40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


7      Zie artikel 8 van richtlijn 2008/9. Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat het verzoek van Sea Chefs om btw-teruggaaf op tijd is ingediend overeenkomstig artikel 15, lid 1, van die richtlijn. Bovendien is er, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, niets in het aan het Hof overgelegde dossier dat erop duidt dat Sea Chefs zich niet heeft gehouden aan de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 8 van richtlijn 2008/9, hetgeen betekent dat Sea Chefs een geldig en volledig verzoek om btw-teruggaaf heeft ingediend. Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat sprake is van enige vorm van fraude of misbruik van rechten.


8      Zie artikel 15, lid 1, van richtlijn 2008/9.


9      Zie artikel 178 van richtlijn 2006/112 inzake de voorwaarden om het recht op btw‑aftrek te kunnen uitoefenen.


10      C‑332/15, EU:C:2016:614, punt 39.


11      C‑95/07 en C‑96/07, EU:C:2008:267, punt 44.


12      C‑284/11, EU:C:2012:458, punt 48.


13      C‑294/11, EU:C:2012:382, punten 26 en 33.


14      PB 1979, L 331, blz. 11.


15      C‑294/11, EU:C:2012:382, punten 26 en 33.


16      Een dergelijke benadering zou ook stroken met de aanpak van de Uniewetgever van procedures betreffende het recht op btw-aftrek en het ontbreken in richtlijn 2006/112 van enige specifieke termijn voor de indiening van een verzoek om aftrek.


17      Zie punt 18 hierboven.


18      Zie naar analogie artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) dat bindend is voor onder andere de instellingen van de Unie. Ook al zijn de autoriteiten van de lidstaten niet gebonden door artikel 41 van het Handvest, zij zijn wel onderworpen aan de in dat artikel van het Handvest neergelegde verplichting tot behoorlijk bestuur wanneer zij het Unierecht implementeren, aangezien dit artikel een afspiegeling vormt van een algemeen beginsel van het Unierecht; zie arrest van 8 mei 2014, HN (C‑604/12, EU:C:2014:302, punten 49 en 50).


19      Zie naar analogie arrest van 19 september 2018, C.E. en N.E., C‑325/18 PPU en C‑375/18 PPU, EU:C:2018:739, punt 82. Zie wat betreft de instelling van rechtsmiddelen als bedoeld in artikel 23, lid 2, van richtlijn 2008/9 punten 44‑46 hieronder.

ECLI:EU:C:2019:37

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 20 februari 2018 – Sea Chefs Cruise Services GmbH / Ministre de l’Action et des Comptes publics

(Zaak C-133/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sea Chefs Cruise Services GmbH

Verwerende partij: Ministre de l’Action et des Comptes publics

Prejudiciële vraag

Moet artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 20081 aldus worden uitgelegd dat het een vervalregel creëert die inhoudt dat een belastingplichtige van een lidstaat die in een lidstaat waar hij niet is gevestigd om teruggaaf van belasting over de toegevoegde waarde verzoekt, zijn teruggaafverzoek niet voor de belastingrechter kan regulariseren indien hij zich niet heeft gehouden aan de termijn die geldt voor de beantwoording van een door de belastingdienst overeenkomstig artikel 20, lid 1, van die richtlijn geformuleerd verzoek om gegevens, of moet daarentegen dit artikel aldus worden uitgelegd dat die belastingplichtige in het kader van het recht op beroep als voorzien in artikel 23 van de richtlijn en in het licht van de beginselen van neutraliteit en evenredigheid van de belasting over de toegevoegde waarde, zijn verzoek voor de belastingrechter kan regulariseren?

____________

1 Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB L 44, blz. 23).