HvJ 03-04-2025 Cityland C-164/24

HvJ Cityland arrest

Uitsluiting uit btw-register mag niet zonder evenredigheidstoets (C-164/24 – Cityland)

In deze zaak ging het om de Bulgaarse onderneming Cityland EOOD, actief in de bouwsector, die tussen 2013 en 2018 enkele keren te laat btw had betaald. De bedragen waren klein (soms slechts € 0,25), maar op grond van Bulgaarse wetgeving werd zij in 2022 alsnog uit het btw-register verwijderd wegens ‘stelselmatige niet-naleving’. De onderneming vocht dit besluit aan bij de Bulgaarse rechter, die de zaak voorlegde aan het HvJ voor een prejudiciële beslissing.

Kernvraag: Mag een belastingdienst een onderneming uitschrijven uit het btw-register bij herhaalde kleine of formele overtredingen?

Het HvJ oordeelt dat het btw-identificatienummer essentieel is voor het functioneren van het btw-stelsel en dat verwijdering uit het btw-register ernstige gevolgen heeft: het belemmert ondernemers in hun activiteiten en ontmoedigt derden om met hen zaken te doen. Een automatische verwijdering zonder afweging van de ernst van de feiten is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Belastingdiensten moeten het gedrag, de context en het belang van de overtredingen meewegen. Een sanctie als uitschrijving mag alleen als laatste redmiddel, na grondig individueel onderzoek. Het HvJ concludeert dan ook dat de Bulgaarse regeling te ver gaat en in strijd is met EU-recht.
Het Hof maakt duidelijk: de belastingdienst mag niet met een botte bijl optreden. Uitsluiting van het btw-stelsel is een zware maatregel en moet proportioneel en goed gemotiveerd zijn. Dit arrest bevestigt de belangrijke rol van Europese rechtsbeginselen.

Belang voor de praktijk:
Voor ondernemers
✅ Een uitschrijving uit het btw-register mag niet automatisch gebeuren bij een paar kleine fouten.
✅ Je mag verwachten dat de fiscus je situatie zorgvuldig onderzoekt en je de kans krijgt om fouten te herstellen.
Voor belastingdiensten
✅ Bij handhaving moet een evenredigheidsbeoordeling plaatsvinden.
✅ Ook bij stelselmatige niet-naleving is uitschrijving alleen toegestaan wanneer dit proportioneel is.
Dit arrest zet een Europese standaard voor fatsoenlijke fiscale rechtsbescherming.

🔎 Samenvatting in één zin:
Het HvJ oordeelt dat nationale belastingdiensten niet zomaar een belastingplichtige uit het btw-register mogen verwijderen zonder afweging van de ernst en context van de overtredingen, op basis van het evenredigheidsbeginsel en artikel 213 en 273 van de btw-richtlijn.

DictumArrestVerzoek

Artikel 213, lid 1, eerste alinea, en artikel 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017, alsmede de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich verzetten tegen een nationale regeling die volgens de uitlegging van de nationale belastingautoriteiten en rechterlijke instanties de bevoegde belastingdienst de mogelijkheid biedt om een belastingplichtige vanwege de niet-nakoming van diens verplichtingen inzake belasting over de toegevoegde waarde (btw) uit het btw-register te verwijderen, zonder de aard van de begane inbreuken en het gedrag van de betrokken belastingplichtige te onderzoeken.

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

3 april 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Stelselmatige niet-nakoming van de fiscale verplichtingen – Verwijdering van de belastingplichtige uit het btw-register – Evenredigheidsbeginsel ”

In zaak C‑164/24,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo (bestuursrechter in eerste aanleg Veliko Tarnovo, Bulgarije) bij beslissing van 20 februari 2024, ingekomen bij het Hof op 1 maart 2024, in de procedure

„Cityland” EOOD

tegen

Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” – Veliko Tarnovo,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, kamerpresident, M. L. Arastey Sahún (rapporteur), president van de Vijfde kamer, en B. Smulders, rechter,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

– „Cityland” EOOD, vertegenwoordigd door B. Velev, advokat,

– le Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” – Veliko Tarnovo, vertegenwoordigd door B. M. Nikolov,

– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Carlin en D. Drambozova als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 213 en 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 (PB 2017, L 348, blz. 7) (hierna: „btw-richtlijn”).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen „Cityland” EOOD en de Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” – Veliko Tarnovo (directeur van de directie „Betwistingen en belasting- en socialezekerheidszaken” van Veliko Tarnovo, Bulgarije) (hierna: „Direktor”) over de verwijdering van Cityland uit het btw-register.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3 In artikel 2, lid 1, van de btw-richtlijn is bepaald welke handelingen aan btw zijn onderworpen.

4 Artikel 213, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn luidt:

„Iedere belastingplichtige moet opgave doen van het begin, de wijziging en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige.”

5 Artikel 214, lid 1, van die richtlijn schrijft voor:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen voor de identificatie onder een individueel nummer van de volgende personen”.

6 Artikel 273 van die richtlijn is als volgt verwoord:

„De lidstaten kunnen, onder voorbehoud van gelijke behandeling van door belastingplichtigen verrichte binnenlandse handelingen en handelingen tussen de lidstaten, andere verplichtingen voorschrijven die zij noodzakelijk achten ter waarborging van de juiste inning van de btw en ter voorkoming van fraude, mits deze verplichtingen in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met een grensoverschrijding.

De in de eerste alinea geboden mogelijkheid mag niet worden benut voor het opleggen van extra verplichtingen naast de in hoofdstuk 3 vastgestelde verplichtingen inzake facturering.”

7 Titel XII van de btw-richtlijn omvat een hoofdstuk 6 met een afdeling 2 („Bijzondere regeling voor diensten verricht door niet in de [Europese] Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen”), waarvan de artikelen 362 en 363 deel uitmaken.

8 Artikel 362 van deze richtlijn luidt:

„De lidstaat van identificatie kent de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voor de toepassing van deze bijzondere regeling een individueel btw-identificatienummer toe en deelt hem dit nummer langs elektronische weg mee. […]”

9 Artikel 363 van die richtlijn is als volgt verwoord:

„De lidstaat van identificatie verwijdert de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige in de volgende gevallen uit het identificatieregister:

[…]

d) hij voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling.”

10 Genoemd hoofdstuk 6 omvat een afdeling 4 („Bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen”), waarin de artikelen 369 octodecies en 369 novodecies van de btw-richtlijn zijn opgenomen.

11 Artikel 369 octodecies van die richtlijn bepaalt:

„1. De lidstaat van identificatie kent de belastingplichtige die gebruikmaakt van deze bijzondere regeling een individueel btw-identificatienummer toe voor de toepassing van deze bijzondere regeling en deelt hem dit nummer langs elektronische weg mee.

[…]

4. Het overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 toegekende btw-identificatienummer wordt uitsluitend gebruikt voor de toepassing van deze bijzondere regeling.”

12 Artikel 369 novodecies van die richtlijn luidt:

„1. De lidstaat van identificatie verwijdert de niet van een tussenpersoon gebruikmakende belastingplichtige in de volgende gevallen uit het identificatieregister:

[…]

d) [de belastingplichtige] voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling.”

Bulgaars recht

13 Artikel 106 van de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet op de belasting over de toegevoegde waarde, DV nr. 63 van 4 augustus 2006), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „ZDDS”), bepaalt:

„(1) De beëindiging van de registratie (verwijdering uit het register) in de zin van deze wet is een procedure waardoor een persoon vanaf zijn verwijdering uit het register geen btw meer in rekening mag brengen en geen voorbelasting meer mag aftrekken, behoudens andersluidende bepalingen in de betrokken wet.

(2) De registratie wordt beëindigd:

1. op initiatief van de geregistreerde persoon, voor zover de – gedwongen of vrijwillige – verwijdering uit het register gerechtvaardigd is;

2. op initiatief van de belastingdienst:

a) indien hij een grond voor de gedwongen verwijdering uit het register heeft vastgesteld;

b) in het geval bedoeld in artikel 176.”

14 Artikel 176 ZDDS bepaalt:

„De bevoegde belastingdienst kan weigeren een persoon in te schrijven of de inschrijving ervan beëindigen, indien die persoon:

[…]

3. stelselmatig de krachtens deze wet op hem rustende verplichtingen niet nakomt;

[…]”

15 Lid 1 van de aanvullende bepalingen van de ZDDS luidt:

„Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

[…]

42. ‚Stelselmatige inbreuk’: een inbreuk die is begaan binnen een jaar na de inwerkingtreding van het besluit waarbij aan de persoon een administratieve sanctie werd opgelegd voor een inbreuk van dezelfde aard.

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16 Cityland is een vennootschap naar Bulgaars recht die tot 2019 actief was in de bouwsector.

17 In 2022 is die vennootschap aan een belastingcontrole onderworpen, waarna de organ po prihodite pri Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihodite Veliko Tarnovo (belastingdienst van de territoriale directie van Veliko Tarnovo bij het nationale agentschap voor belastinginkomsten, Bulgarije) haar bij besluit van 27 september 2022 uit het btw-register heeft verwijderd op grond van artikel 176, punt 3, ZDDS.

18 Die dienst is namelijk tot de slotsom gekomen dat die vennootschap haar verplichtingen uit hoofde van de ZDDS stelselmatig niet was nagekomen door de aangegeven en verschuldigde btw niet te betalen voor in totaal vijf belastingtijdvakken tussen 1 september 2013 en 30 juni 2018.

19 Bij besluit van 19 december 2022 heeft de Direktor het besluit van 27 september 2022 bevestigd.

20 In dat besluit heeft hij vastgesteld dat de onbetaalde btw-schulden van Cityland 4 144,59 Bulgaarse lev (BGN) bedroegen voor belastingtijdvak september 2013, 0,46 BGN voor belastingtijdvak mei 2017, 365,50 BGN voor belastingtijdvak maart 2018, 49,66 BGN voor belastingtijdvak april 2018 en 27 506,73 BGN voor belastingtijdvak juni 2018.

21 Tijdens de procedure die tot de vaststelling van dat besluit heeft geleid, heeft Cityland aangevoerd dat de betrokken btw, die wel was aangegeven maar niet was betaald, betrekking had op facturen aan „Terem Ivaylo” EOOD die het voorwerp uitmaakten van een gerechtelijke procedure omdat laatstgenoemde de daarin vermelde btw niet had betaald. Na betwisting door Cityland van de vaststellingen van de belastingdienst van eerste aanleg is de Direktor tot de slotsom gekomen dat de verschuldigde btw in kwestie op 27 oktober 2022 was betaald en dat alleen nog rente ten bedrage van 6 264,02 BGN moest worden betaald.

22 Cityland heeft tegen het besluit van 19 december 2022 beroep ingesteld bij de Administrativen sad Veliko Tarnovo (bestuursrechter in eerste aanleg Veliko Tarnovo, Bulgarije), de verwijzende rechter. Die rechter is onzeker of de Bulgaarse regeling die voorziet in de mogelijkheid om een vennootschap te verwijderen uit het btw-register, verenigbaar is met het Unierecht, aangezien de btw-richtlijn niet voorziet in de mogelijkheid om een belastingplichtige uit te sluiten van het btw-stelsel.

23 De Bulgaarse regeling verlangt van de bevoegde belastingautoriteiten namelijk niet dat zij het gedrag van een belastingplichtige grondig onderzoeken om te kunnen besluiten dat er een risico is voor de belastinginkomsten en dat er waarschijnlijk sprake is van belastingfraude. Integendeel, de enkele vaststelling van drie formele inbreuken op de btw-regels, met name het te laat indienen van een belastingaangifte, het te laat betalen van de btw of het te laat opstellen van een btw-factuur, volstaat om een dergelijke belastingplichtige van het btw-stelsel uit te sluiten.

24 In casu hebben de bevoegde belastingautoriteiten het stelselmatige karakter van de door Cityland begane inbreuken vastgesteld, rekening houdend met een ononderbroken periode van bijna tien jaar en met inbreuken betreffende onbeduidende bedragen aan onbetaalde btw, zoals, wat 2017 betreft, een bedrag van 0,46 BGN.

25 Tegen die achtergrond heeft de Administrativen sad Veliko Tarnovo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1) Leveren artikel 106, lid 2, punt 2, onder b), en artikel 176, punt 3, [ZDDS] schending op van artikel 213, lid 1, [eerste alinea,] van [de btw-richtlijn]?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: komt rechtstreekse werking toe aan artikel 213, lid 1, [eerste alinea,] van [de btw-richtlijn]?

3) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: staan artikel 213, lid 1, [eerste alinea,] en artikel 273 van [de btw-richtlijn] alsmede de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid toe dat een persoon wegens formele inbreuken van het btw-stelsel wordt uitgesloten, zonder dat rekening wordt gehouden met het tijdstip en de aard van de inbreuk, het overige gedrag van die persoon en het bestaan van andere subjectieve omstandigheden zoals een handelsgeschil betreffende het niet tijdig betalen van de verschuldigde btw?

4) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: staan artikel 213, lid 1, [eerste alinea,] en artikel 273 van [de btw-richtlijn] alsmede het evenredigheidsbeginsel toe dat de uitsluiting van het btw-stelsel gelijktijdig gepaard gaat met de inning van vertragingsrente wegens het niet tijdig betalen van de aangegeven btw, zonder dat de belastingdienst verplicht is om de aard van de activiteiten van de vennootschap, haar gedrag als belastingplichtige en de zwaarte van elk van de voorgestelde maatregelen te onderzoeken?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

26 Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 213, lid 1, eerste alinea, en artikel 273 van de btw-richtlijn alsmede de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die volgens de uitlegging van de nationale belastingautoriteiten en rechterlijke instanties de bevoegde belastingdienst de mogelijkheid biedt om een belastingplichtige vanwege de niet-nakoming van diens btw-verplichtingen uit het btw-register te verwijderen, zonder de aard van de begane inbreuken en het gedrag van de betrokken belastingplichtige te onderzoeken.

27 Voor het antwoord op die vragen zij eraan herinnerd dat ingevolge artikel 213, lid 1, eerste alinea, van de btw-richtlijn iedere belastingplichtige opgave moet doen van het begin, de wijziging en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige. Artikel 214, lid 1, van die richtlijn verplicht de lidstaten om de nodige maatregelen te treffen voor de identificatie van de belastingplichtige onder een individueel nummer.

28 De wezenlijke doelstelling van de bij artikel 214 van die richtlijn opgelegde identificatie van de belastingplichtigen bestaat erin de goede werking van het btw-stelsel te waarborgen. In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat toekenning van een btw-identificatienummer de fiscale status van de btw-plichtige voor de toepassing van de btw bewijst en het toezicht op de belastingplichtigen met het oog op de juiste heffing van de belasting vergemakkelijkt (arrest van 14 maart 2013, Ablessio, C‑527/11, EU:C:2013:168, punten 18 en 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29 Het btw-identificatienummer vormt een belangrijk bewijs van de verrichte handelingen. De btw-richtlijn eist immers in verschillende bepalingen betreffende met name de facturering, de aangifte en de periodieke lijst dat dit identificatienummer van de belastingplichtige, van de afnemer van de goederen of de ontvanger van de diensten op deze documenten wordt vermeld (arrest van 14 maart 2013, Ablessio, C‑527/11, EU:C:2013:168, punt 20).

30 Het Hof heeft ten eerste geoordeeld dat uit de artikelen 213 en 214 van de btw-richtlijn voortvloeit dat de lidstaten over een zekere beoordelingsmarge beschikken wanneer zij maatregelen nemen ter identificatie van de belastingplichtigen voor btw-doeleinden en, ten tweede, dat deze beoordelingsmarge niet onbeperkt kan zijn. Hoewel het een lidstaat vrijstaat een belastingplichtige een individueel nummer te weigeren, kan hij immers niet zonder geldige reden van deze mogelijkheid gebruikmaken (zie in die zin arresten van 14 maart 2013, Ablessio, C‑527/11, EU:C:2013:168, punten 22 en 23, en 18 november 2021, Promexor Trade, C‑358/20, EU:C:2021:936, punt 41).

31 Wat daarentegen de vaststelling van maatregelen tot intrekking van voorheen toegekende btw-identificatienummers betreft, zij erop gewezen dat de btw-richtlijn geen bepalingen bevat die de lidstaten in het algemeen toestaan om in hun nationale regelingen te voorzien in de verwijdering uit het btw-register.

32 Het is juist dat de artikelen 363 en 369 novodecies van die richtlijn bepalen in welke gevallen de lidstaat een belastingplichtige verwijdert uit het identificatieregister dat is ingesteld in het kader van de bijzondere regeling voor diensten die worden verricht door niet op het grondgebied van de Unie gevestigde belastingplichtigen, of uit het identificatieregister dat is ingesteld in het kader van de bijzondere regeling voor de verkoop op afstand van goederen die uit derdelandsgebieden of derde landen zijn ingevoerd. Deze verwijdering vindt met name plaats wanneer de belastingplichtige de voorschriften van de betrokken bijzondere regeling stelselmatig niet naleeft. Zoals blijkt uit artikel 362 en artikel 369 octodecies van die richtlijn, ziet een dergelijke verwijdering evenwel niet op het krachtens artikel 214 van die richtlijn toegekende btw-identificatienummer, maar enkel op het identificatienummer dat aan de belastingplichtige is toegekend in het kader van die bijzondere regelingen.

33 Dit gezegd zijnde, zij ten eerste opgemerkt dat artikel 17, lid 1, onder c), en artikel 23 van verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB 2010, L 268, blz. 1) verwijzen naar btw-identificatienummers die zijn toegekend maar niet meer geldig zijn, en met name naar nummers die zijn ingetrokken wanneer personen valse gegevens hebben verstrekt om een btw-identificatie te verkrijgen, of hebben nagelaten wijzigingen in hun gegevens mee te delen.

34 Ten tweede volgt overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof uit de artikelen 2 en 273 van de btw-richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU, dat de lidstaten verplicht zijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om te waarborgen dat de btw op hun respectieve grondgebied volledig wordt geïnd en om fraude te bestrijden (arresten van 2 mei 2018, Scialdone, C‑574/15, EU:C:2018:295, punt 26, en 17 mei 2023, Cezam, C‑418/22, EU:C:2023:418, punt 26).

35 Bovendien hebben de lidstaten er volgens eveneens vaste rechtspraak van het Hof een rechtmatig belang bij om passende maatregelen te nemen teneinde hun financiële belangen te beschermen en is de bestrijding van eventuele fraude, belastingontwijking en eventueel misbruik een doel dat door de btw-richtlijn is erkend en wordt aangemoedigd (arrest van 14 maart 2013, Ablessio, C‑527/11, EU:C:2013:168, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36 In het licht van de in de punten 30 tot en met 35 van het onderhavige arrest genoemde bepalingen en rechtspraak moet worden geoordeeld dat de lidstaten bij de uitoefening van hun beoordelingsmarge met betrekking tot de vaststelling van maatregelen om de juiste inning van de belasting te waarborgen en fraude te voorkomen, in voorkomend geval kunnen voorzien in de verwijdering van een belastingplichtige uit het btw-register.

37 Voor zover uit het dossier waarover het Hof beschikt volgt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, die voorziet in de verwijdering van een belastingplichtige uit het btw-register, is opgevat als een sanctie die aan deze belastingplichtige wordt opgelegd wegens herhaalde niet-nakoming van zijn btw-verplichtingen, zij eraan herinnerd dat wegens het ontbreken van harmonisatie van de Uniewetgeving op het gebied van de toepasselijke sancties in geval van niet-naleving van de voorwaarden van een daarbij ingevoerde regeling, de lidstaten bevoegd zijn om de sancties te kiezen die hun passend voorkomen (arrest van 17 mei 2023, Cezam, C‑418/22, EU:C:2023:418, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38 Zij moeten deze bevoegdheden echter uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht en de algemene beginselen daarvan, en dus ook met eerbiediging van de beginselen van evenredigheid en fiscale neutraliteit (arrest van 17 mei 2023, Cezam, C‑418/22, EU:C:2023:418, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bij de beoordeling of een sanctie in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aard en de ernst van de inbreuk waarvoor die sanctie wordt opgelegd en met de wijze waarop de hoogte ervan wordt bepaald (arrest van 11 april 2024, Legafact, C‑122/23, EU:C:2024:293, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39 Daarnaast moeten de lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheden ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het recht op behoorlijk bestuur, dat een afspiegeling vormt van een algemeen beginsel van het Unierecht en dat van toepassing is op een belastingcontrole (zie in die zin arrest van 16 mei 2024, Slovenské Energetické Strojárne, C‑746/22, EU:C:2024:403, punt 50).

40 Lidstaten moeten bij de keuze van sancties het doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen, dat vereist dat doeltreffende en afschrikkende sancties worden ingevoerd teneinde tegen te gaan dat geharmoniseerde voorschriften op het gebied van btw worden geschonden en teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen (arrest van 11 april 2024, Legafact, C‑122/23, EU:C:2024:293, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41 De verwijdering uit het btw-register waarin de nationale regeling voorziet voor belastingplichtigen die hun verplichtingen ter zake van die belasting niet nakomen, zonder dat de aard van de begane inbreuken wordt onderzocht, kan evenwel niet worden beschouwd als een sanctie die voldoet aan de in de punten 38 tot en met 40 van het onderhavige arrest genoemde beginselen en vereisten.

42 Gelet op de in de punten 28 en 29 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte belangrijke rol van het btw-identificatienummer als bewijs van de fiscale status van de belastingplichtige en van het feit dat de verrichte handelingen daadwerkelijk zijn verricht, zullen de kopers van goederen en de afnemers van diensten van een belastingplichtige die uit het btw-register is verwijderd – en dus niet over een geldig btw-identificatienummer beschikt – met name geen zekerheid hebben dat zij het recht kunnen aantonen om de in rekening gebrachte btw op deze levering of dienst af te trekken.

43 In die omstandigheden zouden dergelijke potentiële kopers van goederen en afnemers van diensten kunnen worden ontmoedigd om transacties te sluiten met een belastingplichtige die uit het btw-register is verwijderd.

44 Dit in de praktijk nadelige gevolg van de verwijdering uit het btw-register houdt in dat de belastingplichtige ertoe zou kunnen worden gebracht zijn activiteit te staken, en komt dus neer op een tijdelijk of permanent verbod om die activiteit uit te oefenen. Hieruit volgt dat indien de verwijdering uit het btw-register zou worden opgevat als een sanctie voor herhaalde niet-nakoming door de belastingplichtige van zijn btw-verplichtingen, het om een bijzonder zware sanctie zou gaan.

45 Overeenkomstig de in punt 38 van het onderhavige arrest bedoelde rechtspraak kan een dergelijke sanctie niet worden geacht in overeenstemming te zijn met het evenredigheidsbeginsel, aangezien zij wordt opgelegd zonder dat de aard en de ernst van de door de belastingplichtige begane inbreuken worden onderzocht om uit te maken of een dergelijke strenge sanctie gerechtvaardigd is dan wel of een andere, minder strenge sanctie zou volstaan in de omstandigheden die tot het opleggen van een dergelijke sanctie hebben geleid.

46 Een regeling op grond waarvan de belastingautoriteiten een belastingplichtige uit het btw-register kunnen verwijderen zonder dat deze het gedrag van die belastingplichtige grondig dienen te onderzoeken om uit te maken of er risico is voor de belastinginkomsten en er waarschijnlijk sprake is van btw-fraude, gaat immers verder dan noodzakelijk is om de volledige inning van de btw te waarborgen en btw-fraude te bestrijden.

47 Zonder een dergelijk grondig onderzoek van het gedrag van de betrokken belastingplichtige kan geen zekerheid worden verworven over de aard en de omvang van de eventuele door hem gepleegde belastingfraude en kan bijgevolg niet worden beoordeeld of de verwijdering van die belastingplichtige uit het btw-register een passende sanctie vormt om de volledige inning van de btw te waarborgen en btw-fraude te bestrijden.

48 Bovendien heeft het Hof met betrekking tot de vereisten die voortvloeien uit het recht op behoorlijk bestuur, waarnaar in punt 39 van het onderhavige arrest wordt verwezen, geoordeeld dat een overheidsdienst als de nationale belastingdienst ter naleving van zijn controleverplichtingen alle relevante aspecten zorgvuldig en onpartijdig moet onderzoeken, zodat hij zijn besluit kan vaststellen op basis van zo volledig en betrouwbaar mogelijke gegevens (arrest van 16 mei 2024, Slovenské Energetické Strojárne, C‑746/22, EU:C:2024:403, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49 Ten slotte zij eraan herinnerd dat het rechtszekerheidsbeginsel volgens de rechtspraak van het Hof verlangt dat de fiscale situatie van een belastingplichtige, met name zijn rechten en plichten jegens de fiscus, niet gedurende onbepaalde tijd in het ongewisse blijft (arrest van 5 december 2024, Modexel, C‑680/23, EU:C:2024:1000, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50 Uit punt 42 van het onderhavige arrest blijkt echter dat een sanctie bestaande in de verwijdering van een belastingplichtige uit het btw-register, zonder dat deze belastingplichtige formeel wordt verboden om de btw-plichtige activiteit uit te oefenen waarvoor hij in dat register was ingeschreven, ertoe kan leiden dat de fiscale situatie van zowel die belastingplichtige zelf als die van de kopers van de door hem geleverde goederen en de afnemers van de door hem verrichte diensten voortdurend en herhaaldelijk ter discussie wordt gesteld. Bijgevolg kan een dergelijke sanctie evenmin worden geacht in overeenstemming te zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.

51 Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 213, lid 1, eerste alinea, en artikel 273 van de btw-richtlijn alsmede de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die volgens de uitlegging van de nationale belastingautoriteiten en rechterlijke instanties de bevoegde belastingdienst de mogelijkheid biedt om een belastingplichtige vanwege de niet-nakoming van diens btw-verplichtingen uit het btw-register te verwijderen, zonder de aard van de begane inbreuken en het gedrag van de betrokken belastingplichtige te onderzoeken.

Kosten

52 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 213, lid 1, eerste alinea, en artikel 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017, alsmede de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich verzetten tegen een nationale regeling die volgens de uitlegging van de nationale belastingautoriteiten en rechterlijke instanties de bevoegde belastingdienst de mogelijkheid biedt om een belastingplichtige vanwege de niet-nakoming van diens verplichtingen inzake belasting over de toegevoegde waarde (btw) uit het btw-register te verwijderen, zonder de aard van de begane inbreuken en het gedrag van de betrokken belastingplichtige te onderzoeken.

ondertekeningen

* Procestaal: Bulgaars.

ECLI:EU:C:2025:241

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo (Bulgarije) op 1 maart 2024 – „Cityland” EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” – Veliko Tarnovo

(Zaak C-164/24, Cityland)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Veliko Tarnovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: „Cityland” EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” – Veliko Tarnovo

Prejudiciële vragen

Leveren artikel 106, lid 2, punt 2, onder b), en artikel 176, punt 3, van de btw-wet schending op van artikel 213, lid 1, van richtlijn 2006/122/EG1 van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Komt rechtstreekse werking toe aan artikel 213, lid 1, van richtlijn 2006/122/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Staan artikel 213, lid 1, en artikel 273 van richtlijn 2006/122/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde alsmede de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid toe dat een persoon wegens formele inbreuken van het btw-stelsel wordt uitgesloten, zonder dat rekening wordt gehouden met het tijdstip en de aard van de inbreuk, het overige gedrag van die persoon en het bestaan van andere subjectieve omstandigheden zoals een handelsgeschil betreffende het niet tijdig betalen van de verschuldigde btw?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Staan artikel 213, lid 1, en artikel 273 van richtlijn 2006/122/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde alsmede de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid toe dat de uitsluiting van het btw-stelsel gelijktijdig gepaard gaat met de inning van vertragingsrente wegens het niet tijdig betalen van de aangegeven btw, zonder dat de belastingdienst verplicht is om de aard van de activiteiten van de vennootschap, haar gedrag als belastingplichtige en de zwaarte van elk van de voorgestelde maatregelen te onderzoeken?

____________

1 PB 2006, L 347, blz. 1.

Scroll naar boven