HvJ 05-10-2016 TMD C-412/15

bloed

HvJ TMD arrest

Artikel 132, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat onder leveringen van menselijk bloed, waarvoor de lidstaten krachtens deze bepaling vrijstelling moeten verlenen, niet de leveringen van uit menselijk bloed gewonnen plasma vallen, wanneer dit plasma niet voor rechtstreeks therapeutisch gebruik maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen is bestemd.

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

5 oktober 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde – Richtlijn 2006/112/EG – Vrijstellingen ten gunste van bepaalde activiteiten van algemeen belang – Artikel 132, lid 1, onder d) – Leveringen van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk – Draagwijdte – Verwerkt en voor industriële doeleinden gebruikt plasma uit menselijk bloed”

In zaak C‑412/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Hessische Finanzgericht (belastingrechtbank van Hessen, Duitsland) bij beslissing van 24 maart 2015, ingekomen bij het Hof op 28 juli 2015, in de procedure

TMD Gesellschaft für transfusionsmedizinische Dienste mbH

tegen

Finanzamt Kassel II – Hofgeismar,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, D. Šváby, J. Malenovský (rapporteur), M. Safjan en M. Vilaras, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 april 2016,

gelet op de opmerkingen van:

–        TMD Gesellschaft für transfusionsmedizinische Dienste mbH, vertegenwoordigd door T. Dennisen en T. Otto, Rechtsanwälte, en door U. Prinz, Steuerberater,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, J. Möller en K. Petersen als gemachtigden,

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M.Z. Fehér, G. Koós en M. Bóra als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 juni 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de onderneming TMD Gesellschaft für transfusionsmedizinische Dienste mbH (hierna: „TMD”), die een in Duitsland gevestigde bloedbank exploiteert, en het Finanzamt Kassel II – Hofgeismar (belastingdienst van Kassel, Duitsland; hierna: „belastingdienst”), betreffende de vraag of de door TMD verrichte leveringen van plasma voor de vervaardiging van geneesmiddelen onderworpen zijn aan de belasting over de toegevoegde waarde (btw).

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3        Artikel 2 van richtlijn 2006/112 luidt als volgt:

„1.   De volgende handelingen zijn aan de btw onderworpen:

[…]

c)      de diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;

[…]”

4        Titel IX van deze richtlijn, met het opschrift „Vrijstellingen”, bevat met name een hoofdstuk 2, dat betrekking heeft op „Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang” en een hoofdstuk 4, „Vrijstellingen met betrekking tot intracommunautaire handelingen”.

5        Artikel 132, lid 1, van diezelfde richtlijn, dat deel uitmaakt van het voornoemde hoofdstuk 2, bepaalt:

„De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:

[…]

b)      ziekenhuisverpleging en medische verzorging, alsmede de handelingen die daarmede nauw samenhangen, door publiekrechtelijke lichamen of, onder sociale voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor genoemde lichamen, door ziekenhuizen, centra voor medische verzorging en diagnose en andere naar behoren erkende inrichtingen van dezelfde aard;

c)      medische verzorging in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen als omschreven door de betrokken lidstaat;

d)      de levering van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk;

e)      de door tandtechnici in het kader van de uitoefening van hun beroep verrichte diensten, alsmede de levering van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici;

[…]”

Duits recht

6        § 4 van het Umsatzsteuergesetz (wet op de omzetbelasting; hierna: „UStG”) luidt, in de versie die op het hoofdgeding van toepassing is:

„De volgende onder § 1, lid 1, punt 1, vallende handelingen zijn vrijgesteld van belasting:

[…]

17.      a) de leveringen van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk.

[…]”

7        § 15 UStG regelt het recht op aftrek van voorbelasting. De versie die op het hoofdgeding van toepassing is, luidt als volgt:

„1)      De ondernemer kan de volgende bedragen aan voorbelasting aftrekken:

1.      de wettelijk verschuldigde belasting ter zake van goederenleveringen en andere prestaties die ten behoeve van zijn onderneming zijn verricht door een andere ondernemer […]

2)      De ondernemer kan niet als voorbelasting aftrekken de belasting die hij heeft voldaan over de levering, de invoer of de intracommunautaire verwerving van goederen of over andere prestaties die hij gebruikt voor de verrichting van:

1.      vrijgestelde handelingen;

[…]

3)      De uitsluiting van de aftrek van voorbelasting krachtens lid 2 is niet van toepassing indien de handelingen:

1.      in de gevallen bedoeld in lid 2, eerste zin, punt 1),

a)      zijn vrijgesteld krachtens § 4, punten 1) tot en met 7) […]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        TMD exploiteert een bloedbank. Haar activiteit bestaat erin door middel van een chemisch proces bloedplasma af te nemen bij donoren en dit vervolgens te mengen met een bloedstollingsoplossing die onder meer natriumcitraat bevat. Dit mengsel wordt daarna verder verwerkt in een centrifuge, teneinde er bepaalde bestanddelen uit te halen. Die bestanddelen worden dan verzameld en in diepgevroren toestand geleverd aan ondernemingen in de farmaceutische sector.

9        In het kader van haar activiteit heeft TMD dit type plasma geleverd aan X AG, een in Zwitserland gevestigde onderneming. Deze laatste heeft het plasma afgehaald bij TMD en het vervolgens, met het oog op de bereiding van geneesmiddelen, vervoerd naar haar verschillende productievestigingen in andere lidstaten van de Unie.

10      TMD was van mening dat het door haar aan geneesmiddelenfabrikanten geleverde plasma niet onder de vrijstelling voor de levering van menselijk bloed viel. In haar btw-aangifte voor 2008 heeft zij de belastingdienst dan ook verzocht om aftrek van de voorbelasting die zij had voldaan over handelingen in verband met haar plasmaleveringen.

11      De belastingdienst was daarentegen van mening dat plasmaleveringen naar andere lidstaten van de Unie wel waren vrijgesteld van btw en heeft de aftrek van voorbelasting derhalve geweigerd.

12      In haar aangiften voor de jaren 2009 en 2010, die door de belastingdienst zijn aanvaard, heeft TMD geen voorbelasting in mindering gebracht.

13      Op 7 december 2012 heeft TMD verzocht om rectificatie van de btw-bedragen die voor de periode tussen 2008 en 2010 waren vastgesteld. Zij vroeg om erkenning van het recht op aftrek van de voorbelasting die zij in verband met de plasmaleveringen had voldaan. Tot staving van haar verzoek betoogde zij dat de intracommunautaire plasmaleveringen in verband waarmee zij om aftrek van voorbelasting verzocht, niet waren vrijgesteld krachtens § 4, punt 17, onder a), UStG, aangezien het in feite ging om leveringen van „sourceplasma” aan farmaceutische bedrijven, bedoeld om te worden gefractioneerd voor de vervaardiging van geneesmiddelen.

14      De belastingdienst heeft de verzoeken om rectificatie verworpen bij besluit van 7 mei 2013, waartegen TMD een beroep heeft ingesteld bij de verwijzende rechter.

15      Tot staving van haar beroep betoogt TMD dat plasmaleveringen met het oog op de vervaardiging van geneesmiddelen geen leveringen van bloed in de zin van § 4, punt 17, onder a), UStG of artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 vormen.

16      In die omstandigheden heeft het Hessische Finanzgericht (belastingrechtbank van Hessen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn [2006/112] aldus worden uitgelegd dat de levering van menselijk bloed ook de levering van uit menselijk bloed gewonnen plasma omvat?

2)      Bij bevestigende beantwoording van de eerste vraag: geldt dit ook voor plasma dat niet rechtstreeks voor therapeutische doeleinden maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen bestemd is?

3)      Bij ontkennende beantwoording van de tweede vraag: komt het voor de kwalificatie als bloed slechts aan op het doel waarvoor het plasma is bestemd of ook op de theoretische gebruiksmogelijkheden?”

Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

17      Bij brief van 13 juni 2016 heeft TMD verzocht om heropening van de mondelinge behandeling. Zij voerde daartoe in wezen aan dat punt 49 van de conclusie van de advocaat-generaal een objectieve vergissing bevat.

18      In dit verband moet in herinnering worden geroepen dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet voorzien in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (beschikking van 4 februari 2000, Emesa Sugar, C‑17/98, EU:C:2000:69, punt 2, en arrest van 6 september 2012, Döhler Neuenkirchen, C‑262/10, EU:C:2012:559, punt 29).

19      Het is juist dat het Hof, zoals uit artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering blijkt, in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

20      In casu is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, evenwel van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die het nodig heeft om in de onderhavige zaak uitspraak te doen.

21      Gelet op een en ander ziet het Hof geen aanleiding om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

22      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat onder leveringen van menselijk bloed, waarvoor de lidstaten krachtens deze bepaling vrijstelling moeten verlenen, ook de leveringen van uit menselijk bloed verkregen plasma vallen, wanneer dit plasma niet rechtstreeks voor therapeutische doeleinden maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen is bestemd.

23      Volgens artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 verlenen de lidstaten vrijstelling voor de levering van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk.

24      Om te beginnen moet in herinnering worden geroepen dat de begrippen uit dit artikel 132 volgens vaste rechtspraak van het Hof autonome begrippen van Unierecht zijn, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen (arrest van 26 februari 2015, VDP Dental Laboratory e.a., C‑144/13, C‑154/13 en C‑160/13, EU:C:2015:116, punt 44).

25      Van het in artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 vermelde begrip „menselijk bloed” wordt in richtlijn 2006/112 evenwel geen definitie gegeven.

26      Bijgevolg moeten de betekenis en de strekking van dit begrip worden bepaald in overeenstemming met zijn in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin dit begrip wordt gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan het deel uitmaakt (zie in die zin arrest van 25 oktober 2012, Ketelä, C‑592/11, EU:C:2012:673, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Wat de gebruikelijke betekenis van het begrip „menselijk bloed” betreft, moet worden opgemerkt dat dit begrip verwijst naar een onderdeel van het menselijk lichaam dat is samengesteld uit meerdere niet-autonome, complementaire bestanddelen, waarvan de synergetische werking de doorbloeding van alle organen en weefsels mogelijk maakt.

28      Een van deze complementaire bestanddelen is het plasma, te weten de vloeistof die dient om andere bestanddelen van het menselijk bloed door het lichaam te transporteren.

29      Wat allereerst de algemene context betreft, moet in herinnering worden gebracht dat het krachtens artikel 3, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verboden is om het menselijk lichaam en de bestanddelen daarvan als zodanig als bron van financieel voordeel aan te wenden.

30      Wat vervolgens de doelstelling van artikel 132 van richtlijn 2006/112 in zijn geheel betreft, moet eraan worden herinnerd dat dit artikel ertoe strekt bepaalde activiteiten van algemeen belang vrij te stellen van btw, teneinde de toegang tot bepaalde prestaties en de levering van bepaalde goederen te vergemakkelijken door de verhoogde kosten te vermijden die zouden ontstaan indien de betrokken prestaties en goederenleveringen aan de btw werden onderworpen (zie in die zin arrest van 26 februari 2015, VDP Dental Laboratory e.a., C‑144/13, C‑154/13 en C‑160/13, EU:C:2015:116, punten 43 en 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Wat tot slot artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 betreft, moet worden opgemerkt dat deze bepaling, net als de punten b), c), en e), van datzelfde lid, betrekking heeft op handelingen die rechtstreeks verband houden met de gezondheidszorg of een therapeutisch doel hebben.

32      Derhalve moet worden aangenomen dat de in artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstelling voor leveringen van menselijk bloed tot doel heeft te vermijden dat de levering van producten die bijdragen tot de gezondheidszorg of een therapeutisch doel hebben, ontoegankelijk zou worden als gevolg van de hogere prijs die deze producten zouden hebben indien zij aan de btw werden onderworpen (zie naar analogie arrest van 26 februari 2015, VDP Dental Laboratory e.a., C‑144/13, C‑154/13 en C‑160/13, EU:C:2015:116, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Gelet op een en ander moet de levering van menselijk bloed, met inbegrip van de levering van het plasma dat er een bestanddeel van vormt, vallen onder de uitsluiting van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 wanneer deze levering rechtstreeks bijdraagt aan activiteiten van algemeen belang, te weten wanneer het geleverde plasma rechtstreeks wordt gebruikt voor gezondheidszorg of voor een therapeutisch doel.

34      Evenwel moet ook in herinnering worden gebracht dat de bewoordingen waarin de in artikel 132 van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd, aangezien zij afwijken van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die een belastingplichtige onder bezwarende titel verricht (zie in die zin met name arresten van 28 juli 2011, Nordea Pankki Suomi, C‑350/10, EU:C:2011:532, punt 23, en van 22 oktober 2015, Hedqvist, C‑264/14, EU:C:2015:718, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      Hieruit volgt dat het zogenaamde „industriële” plasma, te weten het plasma waarvan de levering niet rechtstreeks bijdraagt tot activiteiten van algemeen belang, daar het bestemd is om te worden geïntegreerd in een industriële productie, met name voor de vervaardiging van geneesmiddelen, daarentegen niet onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 kan vallen.

36      Bijgevolg valt enkel plasma dat daadwerkelijk bestemd is voor rechtstreeks therapeutisch gebruik onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112.

37      Aangezien enkel aanspraak kan worden gemaakt op de vrijstelling indien het plasma bestemd is voor een bepaald type activiteit van algemeen belang, kan het feit dat voor industrieel gebruik bestemd plasma theoretisch gezien het voorwerp van rechtstreeks therapeutisch gebruik kan uitmaken – gesteld al dat dit zou zijn aangetoond – er niet toe leiden dat het valt onder de vrijstellingsregeling die ertoe strekt om alleen de kosten van plasma dat daadwerkelijk voor een rechtstreeks therapeutisch gebruik wordt bestemd, te beperken.

38      Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat plasma als in het hoofdgeding aan de orde is, niet bestemd is voor gezondheidszorg of voor therapeutisch doeleinden, maar uitsluitend voor farmaceutische doeleinden.

39      Derhalve kan dergelijk plasma niet onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 vallen.

40      Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat onder leveringen van menselijk bloed, waarvoor de lidstaten krachtens deze bepaling vrijstelling moeten verlenen, niet de leveringen van uit menselijk bloed gewonnen plasma vallen, wanneer dit plasma niet voor rechtstreeks therapeutisch gebruik maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen bestemd is.

Kosten

41      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat onder leveringen van menselijk bloed, waarvoor de lidstaten krachtens deze bepaling vrijstelling moeten verlenen, niet de leveringen van uit menselijk bloed gewonnen plasma vallen, wanneer dit plasma niet voor rechtstreeks therapeutisch gebruik maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen is bestemd.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.

ECLI:EU:C:2016:738