HvJ 08-02-1996 Pezzullo Molini Pastifici Mangimifici C-166/94

Griesmeel Meel Bloem Glazen Pot

HvJ Pezzullo Molini Pastifici Mangimifici arrest

Op grond van richtlijn 69/73/EEG van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling “actieve veredeling”, die ten tijde van de feiten van kracht was, mocht een Lid-Staat bepalen, dat wanneer tevoren onder deze regeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer werden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde landbouwheffing werden geheven.

De Btw-richtlijn verzet zich ertegen, dat een lidstaat, wanneer tevoren onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde BTW vordert.

Arrest van het Hof (derde kamer)

van 8 februari 1996

Pezzullo Molini Pastifici Mangimifici SpA tegen Ministero delle Finanze. – Verzoek om een prejudiciele beslissing: Corte d’appello di Salerno – Italie. – Regeling actieve veredeling – Nationale wettelijke regeling die voorziet in moratoire interessen over landbouwheffingen en BTW voor periode tussen tijdelijke invoer en definitieve invoer. – Zaak C-166/94.

Jurisprudentie 1996 bladzijde I-00331

Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Vrij verkeer van goederen ° Handelsverkeer met derde landen ° Regeling actieve veredeling ° In vrij verkeer brengen van aanvankelijk onder regeling actieve veredeling geplaatste goederen ° Inning van landbouwheffing ° Toepassing van moratoire interessen ° Toelaatbaarheid

(Richtlijn 69/73 van de Raad, art. 16)

2. Fiscale bepalingen ° Harmonisatie van wetgevingen ° Omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde ° Belastbaar feit en verschuldigdheid van belasting ° Regeling actieve veredeling ° In vrij verkeer brengen van aanvankelijk onder regeling actieve veredeling geplaatste goederen ° Inning van bij invoer verschuldigde belasting ° Toepassing van moratoire interessen ° Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art 10, lid 3, vierde alinea)

Samenvatting


1. Op grond van richtlijn 69/73 met betrekking tot de regeling actieve veredeling, mocht een Lid-Staat bepalen, dat wanneer tevoren onder deze regeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer werden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde landbouwheffing werden geheven.

2. De Zesde richtlijn 77/388 verzet zich ertegen, dat een Lid-Staat, wanneer tevoren onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde BTW vordert.

Een dergelijke mogelijkheid wordt namelijk uitgesloten door artikel 10, lid 3, vierde alinea, van de richtlijn, dat van toepassing is op de regeling actieve veredeling en bepaalt, dat de belasting pas verschuldigd wordt op de datum waarop de goederen aan deze regeling worden onttrokken en ten invoer tot verbruik worden aangegeven.

Partijen


In zaak C-166/94,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Corte d’ appello di Salerno (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

Pezzullo Molini Pastifici Mangimifici SpA

en

Ministero delle Finanze,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 9, 12, 13, 30 en 38 EG-Verdrag, artikel 18, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1975, L 281, blz. 1), en artikel 16 van richtlijn 69/73/EEG van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling “actieve veredeling” (PB 1969, L 58, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida en C. Gulmann (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door P. G. Ferri, avvocato dello Stato,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 oktober 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 31 mei 1994, ingekomen bij het Hof op 20 juni daaraanvolgend, heeft de Corte d’ appello di Salerno krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 9, 12, 13, 30 en 38 EG-Verdrag, artikel 18, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1975, L 281, blz. 1), en artikel 16 van richtlijn 69/73/EEG van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling “actieve veredeling” (PB 1969, L 58, blz. 1).

2 Die vraag is gerezen in een geding tussen Pezzullo Molini Pastifici Mangimifici SpA (hierna: “Pezzullo”) en het Ministero delle Finanze (Ministerie van Financiën).

3 Op 21 mei 1982 voerde Pezzullo tijdelijk 1 000 ton harde tarwe uit Canada in met de bedoeling deze tot griesmeel te verwerken en weder uit te voeren. Na de wederuitvoer bracht Pezzullo de bijprodukten van de verwerking (fijn griesmeel, zemelen en meel) in Italië in het vrije verkeer, waardoor deze op 15 januari 1985 definitief werden ingevoerd.

4 Voor de definitieve invoer van deze bijprodukten vorderde de douane te Salerno betaling van een landbouwheffing en van BTW. Krachtens artikel 191 van de Italiaanse douanewet (presidentieel decreet nr. 43 van 23 januari 1973) vorderde zij tevens betaling van moratoire interessen voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer. Zij stelde de in totaal verschuldigde interessen vast op 18 315 610 LIT, te weten 17 382 352 LIT voor de landbouwheffing en 933 258 LIT voor de BTW.

5 Pezzullo betaalde de heffing en de BTW, alsook de moratoire interessen. Daar zij evenwel van mening was, dat de bepalingen van Italiaans recht op basis waarvan de interessen waren geheven, onverenigbaar waren met het gemeenschapsrecht, stelde zij bij het Tribunale di Salerno beroep in, strekkende tot terugbetaling van de betaalde interessen. Van de verwerping van haar beroep ging zij in hoger beroep bij de Corte d’ appello di Salerno.

6 Voor deze rechterlijke instantie betoogde zij, dat de gevorderde moratoire interessen een met de artikelen 9, 12, 13, 30 en 38 van het Verdrag onverenigbare binnenlandse heffing of heffing van gelijke werking waren. Zij beriep zich voorts op schending van verordening nr. 19 van de Raad van 4 april 1962 houdende de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1962, blz. 933), en van verordening nr. 120/67/EEG van de Raad van 13 juni 1967 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1967, blz. 2269), op grond dat het krachtens deze verordening verboden was in het handelsverkeer met derde landen enig douanerecht of enige heffing van gelijke werking toe te passen.

7 Volgens het Ministero delle Finanze waren ten tijde van de tijdelijke invoer de verordeningen nrs. 19 en 120/67 niet meer van kracht, aangezien zij bij verordening nr. 2727/75, reeds aangehaald, waren ingetrokken. Het stelde tevens, dat artikel 191 van de Italiaanse douanewet in overeenstemming was met richtlijn 69/73, reeds aangehaald.

8 De Corte d’ appello di Salerno besloot de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vraag ter prejudiciële beslissing voor te leggen:

“Was ten tijde van de litigieuze invoer (1982) de heffing van moratoire interessen, waarin artikel 191 van de Italiaanse douanewet voorziet in geval van definitieve invoer, in strijd met bepalingen van gemeenschapsrecht, die voorrang hebben boven nationaal recht?”

9 Aangezien in casu zowel over de verschuldigde heffing als over de verschuldigde BTW moratoire interessen werden geïnd, dient eerst te worden nagegaan, of het gemeenschapsrecht zich verzet tegen de inning van moratoire interessen over de heffing, en vervolgens of het zich tegen de inning van moratoire interessen over de BTW verzet.

De inning van moratoire interessen over de heffing

10 Daar de heffing is geïnd in het kader van de regeling actieve veredeling, moeten de ten tijde van de litigieuze invoer op dit gebied toepasselijke communautaire voorschriften, te weten richtlijn 69/73, reeds aangehaald, worden onderzocht.

11 Richtlijn 69/73 voert gemeenschappelijke regels inzake de regeling actieve veredeling in. Deze douaneregeling maakt het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om niet-communautaire goederen die bestemd zijn om in de vorm van veredelingsprodukten uit het douanegebied van de Gemeenschap te worden uitgevoerd, in het douanegebied van de Gemeenschap een of meer veredelingshandelingen (bewerking, verwerking, herstelling of aanwending) te laten ondergaan, zonder dat over deze goederen douanerechten of landbouwheffingen worden geïnd.

12 Artikel 15, lid 1, sub a, en sub b, eerste streepje, van richtlijn 69/73 bepaalt dat, wanneer de omstandigheden zulks rechtvaardigen, en met name wanneer het bedrijven betreft met een regelmatige produktie die zowel op de markt van de Gemeenschap als op de externe markten gericht is, de bevoegde autoriteiten kunnen toestaan, dat veredelingsprodukten of onder de regeling “actieve veredeling” geplaatste goederen in het vrije verkeer worden gebracht.

13 Artikel 16 van deze richtlijn luidt als volgt: “Bij het in het vrije verkeer brengen op grond van een overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub a) of sub b), eerste streepje, verleende toestemming moeten op de veredelingsprodukten, de gedeeltelijk veredelde produkten of de onveredelde goederen die douanerechten, heffingen van gelijke werking en landbouwheffingen worden geheven, welke van toepassing zijn op de ingevoerde goederen naar het tarief of het bedrag geldende op de dag waarop de bevoegde autoriteiten het op deze ingevoerde goederen betrekking hebbende douanedocument in ontvangst hebben genomen en op de grondslag van de douanewaarde en de andere op die dag als juist erkende of aanvaarde heffingsgrondslagen, onverminderd de eventueel verschuldigde moratoire interest.”

14 Blijkens de laatste zinsnede van dit artikel, te weten “onverminderd de (…) moratoire interest”, heeft de Raad uitdrukkelijk bepaald, dat de Lid-Staten moratoire interessen kunnen heffen over de betaling van invoerrechten en landbouwheffingen voor onder de regeling actieve veredeling geplaatste produkten.

15 Deze regel is niet in strijd met de artikelen 9, 12, 13, 30 en 38 EG-Verdrag, waarop Pezzullo voor de verwijzende rechter een beroep heeft gedaan. Zoals de advocaat-generaal in punt 11 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zijn deze artikelen in casu niet toepasselijk of rechtstreeks relevant.

16 Evenmin is deze regel in strijd met artikel 18, lid 2, van verordening nr. 2727/75, dat luidt als volgt:

“Behoudens andersluidende bepalingen van deze verordening of afwijkingen waartoe de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, zijn verboden

° de toepassing van enig douanerecht of enige heffing van gelijke werking

(…)”

17 Zoals de advocaat-generaal immers in punt 17 van zijn conclusie heeft opgemerkt, vormt artikel 16 van richtlijn 69/73, al aangenomen dat de litigieuze moratoire interessen als een heffing van gelijke werking als een douanerecht moeten worden aangemerkt, een afwijking van het verbod van artikel 18, lid 2, van verordening nr. 2727/75, waartoe de Raad heeft besloten en die dus uitdrukkelijk is toegestaan.

18 Derhalve moet op dit onderdeel van de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat een Lid-Staat op grond van richtlijn 69/73, die ten tijde van de feiten van kracht was, mocht bepalen, dat wanneer tevoren onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer werden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde landbouwheffing werden geheven.

De inning van moratoire interessen over de BTW

19 Aangezien voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer ook over de BTW moratoire interessen zijn geheven, dient te worden nagegaan, of die heffing in overeenstemming is met de communautaire voorschriften op het gebied van de BTW, te weten de ten tijde van de feiten geldende versie van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1).

20 Artikel 10, lid 3, van deze richtlijn bepaalt het volgende:

“Bij invoer vindt het belastbare feit plaats en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van het binnenkomen van het goed in het binnenland in de zin van artikel 3.

Indien ingevoerde goederen zijn onderworpen aan invoerrechten, aan landbouwheffingen of aan rechten van gelijke werking die zijn ingesteld in het kader van een gemeenschappelijk beleid, kunnen de Lid-Staten het belastbare feit en het verschuldigd worden van de belasting verbinden met het belastbare feit en het verschuldigd worden ter zake van deze communautaire rechten.

In gevallen waarin de ingevoerde goederen niet aan een van deze communautaire rechten zijn onderworpen, kunnen de Lid-Staten de vigerende bepalingen inzake invoerrechten toepassen met betrekking tot het belastbare feit en het verschuldigd worden van de belasting.

Indien de goederen onmiddellijk bij invoer onder een van de regelingen van artikel 16, lid 1, sub A, worden geplaatst, of onder een regeling inzake tijdelijke invoer of douanevervoer, dan vindt het belastbare feit pas plaats en wordt de belasting pas verschuldigd op de datum waarop de goederen aan deze regeling worden onttrokken en ten invoer tot verbruik worden aangegeven.”

21 Ingevolge artikel 16, lid 1, punt A, sub e, van richtlijn 77/388 is artikel 10, lid 3, laatste alinea, van toepassing op de regeling actieve veredeling.

22 Uit deze richtlijn volgt dus uitdrukkelijk, dat het belastbare feit pas plaatsvindt en de belasting pas verschuldigd wordt op de datum waarop de goederen aan de regeling worden onttrokken en ten invoer tot verbruik worden aangegeven. Krachtens artikel 10, lid 1, sub b, is het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, dat waarop de schatkist de belasting van de belastingplichtige kan vorderen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld. Interessen voor niet-betaling van de belasting kunnen dus op zijn vroegst met ingang van dit tijdstip verschuldigd zijn.

23 Bijgevolg belet artikel 10, lid 3, laatste alinea, van richtlijn 77/388 een Lid-Staat, in het kader van de regeling actieve veredeling voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de BTW te vorderen.

24 Derhalve moet op dit onderdeel van de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat richtlijn 77/388 zich ertegen verzet, dat een Lid-Staat, wanneer tevoren onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde BTW vordert.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

25 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

uitspraak doende op de door de Corte d’ appello di Salerno bij beschikking van 31 mei 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:

1) Op grond van richtlijn 69/73/EEG van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling “actieve veredeling”, die ten tijde van de feiten van kracht was, mocht een Lid-Staat bepalen, dat wanneer tevoren onder deze regeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer werden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde landbouwheffing werden geheven.

2) Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, verzet zich ertegen, dat een Lid-Staat, wanneer tevoren onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht, voor de periode tussen de tijdelijke invoer en de definitieve invoer moratoire interessen over de verschuldigde BTW vordert.

ECLI:EU:C:1996:38