HvJ 15-07-2015 Itales C-123/14

Paddestoelen

HvJ Itales beschikking

Voorwaarden voor het bestaan van een goederenlevering – Geen bewijs van daadwerkelijk bezit van de goederen door de rechtstreekse leverancier

De belastingdienst mag niet aannemen dat geen goederenlevering is verricht (met als gevolg dat de bij de aankoop ervan gedragen btw door de koper niet kan worden afgetrokken) op grond dat de koper niet heeft bewezen wat de herkomst van de betrokken goederen is en dat de leverancier in het bezit ervan was, terwijl deze belastingdienst niet heeft aangetoond dat deze koper heeft deelgenomen aan btw-fraude en wist of behoorde te weten dat de betrokken handeling deel uitmaakte van dergelijke fraude.

DictumBeschikkingVerzoek

De bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, inzake het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de belastingdienst van een lidstaat aanneemt dat geen goederenlevering is verricht, met als gevolg dat wordt belet dat de bij de aankoop ervan gedragen belasting over de toegevoegde waarde door de koper kan worden afgetrokken, op grond dat de koper niet heeft bewezen wat de herkomst van de betrokken goederen is en dat de leverancier in het bezit ervan was, terwijl deze dienst niet heeft aangetoond dat deze koper heeft deelgenomen aan fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde en wist of behoorde te weten dat de betrokken handeling deel uitmaakte van dergelijke fraude.

Deze beschikking is niet volledig in het Nederlands gepubliceerd.

Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 15 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad – Varna – Bulgarije) – „Itales” OOD / Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-123/14)1

(Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Fiscale bepalingen – Btw – Richtlijn 2006/112/EG – Beginsel van fiscale neutraliteit – Aftrek van de voorbelasting – Begrip ,goederenlevering’ – Voorwaarden voor het bestaan van een goederenlevering – Geen bewijs van daadwerkelijk bezit van de goederen door de rechtstreekse leverancier)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad – Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: „Itales” OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Dictum

De bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, inzake het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de belastingdienst van een lidstaat aanneemt dat geen goederenlevering is verricht, met als gevolg dat wordt belet dat de bij de aankoop ervan gedragen belasting over de toegevoegde waarde door de koper kan worden afgetrokken, op grond dat de koper niet heeft bewezen wat de herkomst van de betrokken goederen is en dat de leverancier in het bezit ervan was, terwijl deze dienst niet heeft aangetoond dat deze koper heeft deelgenomen aan fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde en wist of behoorde te weten dat de betrokken handeling deel uitmaakte van dergelijke fraude.

____________

1 PB C 151 van 19.5.2014.

ECLI:EU:C:2015:511

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad – Varna (Bulgarije) op 14 maart 2014 – Itales OOD / Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite

(Zaak C-123/14)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad – Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Itales OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite

Prejudiciële vragen

Moet artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG1 van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat bij een verkoop van goederen aan een derde op grond van de aankoop ervan het recht op aftrek van voorbelasting ontstaat, ook al bestaat geen bewijs dat de toeleverancier goederen van dat soort bezat?

Is een bestuurlijke praktijk als die van de Natsionalna agentsia po prihodite (nationaal agentschap voor belastinginkomsten) in overeenstemming met deze richtlijn en de rechtspraak betreffende de uitlegging ervan, wanneer volgens die bestuurspraktijk belastingplichtigen in de zin van de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet op de belasting over de toegevoegde waarde) het recht op aftrek van de voorbelasting wordt geweigerd op grond dat geen bewijs van de herkomst van de goederen bestaat, zonder dat het vermoeden dat aan belastingfraude wordt meegewerkt wordt geuit en/of objectieve gegevens worden verstrekt op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op recht op aftrek van de voorbelasting wordt gemaakt, deel uitmaakte van belastingfraude?

____________

1 PB L 347, blz. 1.