HvJ Lietuvos arrest
De btw-vrijstelling voor de definitieve invoer van bepaalde goederen is niet van toepassing op locomotieven.
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
19 juli 2012 (*)
„Vrijstelling van douanerechten en btw-vrijstelling bij invoer van goederen – Brandstof in normale reservoirs van motorvoertuigen te land – Begrip ‚motorvoertuig te land’ – Locomotieven – Weg‑ en spoorvervoer – Beginsel van gelijke behandeling – Neutraliteitsbeginsel”
In zaak C‑250/11,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos Vyriausybės (Litouwen) bij beslissing van 17 mei 2011, ingekomen bij het Hof op 20 mei 2011, in de procedure
Lietuvos geležinkeliai AB
tegen
Vilniaus teritorinė muitinė,
Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, A. Prechal, K. Schiemann (rapporteur), C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: C. Strömholm, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 april 2012,
gelet op de opmerkingen van:
– Lietuvos geležinkeliai AB, vertegenwoordigd door J. Sakalauskas en K. Švirinas, advokatai,
– de Vilniaus teritorinė muitinė, vertegenwoordigd door L. Markevičienė als gemachtigde,
– de Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos, vertegenwoordigd door A. Šipavičius als gemachtigde,
– de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas en D. Stepanienė als gemachtigden,
– de Griekse regering, vertegenwoordigd door G. Papadaki en I. Bakopoulos als gemachtigden,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Steiblytė en C. Soulay als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van:
– artikel 112, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 105, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1315/88 van de Raad van 3 mei 1988 (PB L 123, blz. 2; hierna: „verordening nr. 918/83”);
– artikel 107, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 324, blz. 23);
– artikel 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181/EEG van de Raad van 28 maart 1983 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 14, lid 1, sub d, van richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen (PB L 105, blz. 38), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/331/EEG van de Raad van 13 juni 1988 (PB L 151, blz. 79; hierna: „richtlijn 83/181”), en
– artikel 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132/EG van de Raad van 19 oktober 2009 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, sub b en c, van richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen (PB L 292, blz. 5).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Lietuvos geležinkeliai AB (Litouwse naamloze vennootschap voor de spoorweg; hierna: „LG”) en de Vilniaus teritorinė muitinė (douanedienst van Vilnius) over bijkomende accijnsrechten en belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw”), alsook een geldboete, die door deze dienst van LG worden gevorderd.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Artikel 112 van verordening nr. 918/83 maakt deel uit van titel XXVII ervan, met het opschrift „Brandstoffen en smeermiddelen in motorvoertuigen te land en in containers voor speciale doeleinden”.
4 Volgens artikel 112, lid 1, sub a, van deze verordening is de brandstof welke zich in de normale reservoirs bevindt van personenwagens, bedrijfsvoertuigen en motorrijwielen, die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, van rechten bij invoer vrijgesteld.
5 Artikel 112, lid 2, sub a, van deze verordening definieert het begrip „bedrijfsvoertuig” als volgt:
„elk motorvoertuig (trekkers met of zonder aanhangwagens daaronder begrepen) dat op grond van constructietype en uitrusting geschikt en bestemd is voor vervoer, al dan niet tegen betaling:
– van meer dan negen personen, met inbegrip van de bestuurder,
– van goederen,
alsmede ieder wegvoertuig bestemd voor een ander gebruik dan vervoer in eigenlijke zin.”
6 In de Bulgaarse, Spaanse, Tsjechische, Duitse, Estse, Griekse, Engelse, Franse, Italiaanse, Letse, Litouwse, Hongaarse, Maltese, Poolse, Portugese, Roemeense, Slowaakse, Sloveense en Finse taalversie van artikel 112, lid 2, sub a, van deze verordening kwalificeert de definitie in deze bepaling het betrokken voertuig als „wegvoertuig”, terwijl in de Deense, Nederlandse en Zweedse taalversie deze kwalificatie ontbreekt.
7 Volgens artikel 113 van verordening nr. 918/83 kunnen de lidstaten voor brandstof in de normale reservoirs van bedrijfsvoertuigen de vrijstelling van rechten bij invoer beperken tot 200 liter per voertuig en per reis.
8 Bij verordening nr. 1186/2009 is verordening nr. 918/83 ingetrokken met ingang van 1 januari 2010. In artikel 107, lid 1, sub a, en lid 2, sub a, en artikel 108 ervan is het bepaalde in artikel 112, lid 1, sub a, en lid 2, sub a, en artikel 113 van verordening nr. 918/83 evenwel in gelijkluidende of in bepaalde taalversies in wezen gelijkluidende bewoordingen overgenomen.
9 Artikel 82 van richtlijn 83/181, dat deel uitmaakt van hoofdstuk VI van deze laatste, heeft als opschrift „Brandstoffen en smeermiddelen in motorvoertuigen te land en in containers voor speciale doeleinden”.
10 Artikel 82, lid 1, sub a, van deze richtlijn bepaalt in gelijkluidende bewoordingen als artikel 112, lid 1, sub a, van verordening nr. 918/83 dat vrijstelling van btw bij invoer wordt verleend voor de brandstof in de normale reservoirs, met name van bedrijfsvoertuigen.
11 Artikel 82, lid 2, sub a, van richtlijn 83/181 bevat een definitie van het begrip „bedrijfsvoertuig”, die in alle taalversies, behalve in de Roemeense en de Zweedse versie, overeenkomt of in wezen overeenkomt met die in artikel 112, lid 2, sub a, van verordening nr. 918/83.
12 In de Bulgaarse, Spaanse, Tsjechische, Duitse, Estse, Griekse, Engelse, Franse, Italiaanse, Letse, Litouwse, Hongaarse, Maltese, Poolse, Portugese, Slowaakse, Sloveense, Finse en Zweedse taalversie van artikel 82, lid 2, sub a, van richtlijn 83/181 kwalificeert de definitie in deze bepaling het betrokken voertuig als „wegvoertuig”, terwijl in de Deense, Nederlandse en Roemeense taalversie deze kwalificatie ontbreekt.
13 Volgens artikel 83 van richtlijn 83/181 kunnen de lidstaten voor brandstof in de normale reservoirs van bedrijfsvoertuigen de btw-vrijstelling beperken tot 200 liter per voertuig en per reis.
14 Bij richtlijn 2009/132 is richtlijn 83/181 ingetrokken met ingang van 30 november 2009. In artikel 84, lid 1, sub a, en lid 2, sub a, van richtlijn 2009/132 is het bepaalde in artikel 82, lid 1, sub a, en lid 2, sub a, van richtlijn 83/181 evenwel in gelijkluidende of in bepaalde taalversies in wezen gelijkluidende bewoordingen overgenomen. Voorts bepaalt artikel 85 van richtlijn 2009/132 in wezen hetzelfde als artikel 83 van richtlijn 83/181.
Litouws recht
15 Artikel 40 van wet nr. IX-751 van de Republiek Litouwen op de belasting over de toegevoegde waarde (Lietuvos Respublikos pridėtinės vertės mokesčio įstatymas nr. IX-751, Žin., 2002, nr. 35‑1271, 2002, nr. 40, 2002, nr. 46, 2002, nr. 48), zoals gewijzigd (Žin., 2004, nr. 17‑505; hierna: „btw-wet”), met het opschrift „Bijzondere gevallen van btw-vrijstelling voor ingevoerde goederen” bepaalt in lid 1, punt 21, dat „brandstof en smeermiddelen in motorvoertuigen die nodig zijn voor de werking van die voertuigen” van btw zijn vrijgesteld.
16 Volgens punt 18.1 van besluit nr. 438 van de regering betreffende de btw-vrijstelling voor ingevoerde goederen (dėl importuojamų prekių neapmokestinimo pridėtinės vertės mokesčiu, Žin., 2004, nr. 58‑2048) van 16 april 2004 geldt de btw-vrijstelling bij invoer in de zin van artikel 40, lid 1, punt 21, van de btw-wet voor brandstof:
„in vast aangebrachte brandstofreservoirs – als vermeld in de technische handleiding van de fabrikant (met inbegrip van in het voertuig aangebrachte gascilinders die deel uitmaken van de gasinstallatie) – van bedrijfsvoertuigen voor passagiers of goederen, trekkers met of zonder aanhangwagens daaronder begrepen, indien de brandstof rechtstreeks van de reservoirs in de vast aangebrachte systemen voor brandstoftoevoer van het voertuig vloeit of wordt gebruikt in koel‑ en andere systemen”.
17 Artikel 41 van wet nr. IX-1987 van de Republiek Litouwen betreffende accijnsrechten (Lietuvos Respublikos akcizų įstatymas, Žin., 2004, nr. 26‑802; hierna: „accijnswet”) met het opschrift „Bijzondere gevallen van vrijstelling van accijnsrechten voor energieproducten” voorziet in lid 1, punt 8, in accijnsvrijstelling voor:
„energieproducten die worden ingevoerd in Litouwen in vast aangebrachte motorbrandstofreservoirs van voertuigen en smeermiddelencontainers als vermeld in de technische handleiding van de fabrikant en van waaruit de motorbrandstof en smeermiddelen rechtstreeks naar het vast aangebrachte systeem voor de toevoer van motorbrandstof en smeermiddelen vloeien”.
18 Volgens artikel 41, lid 2, van de accijnswet bepaalt de regering of een door haar gemachtigde instelling nader de vrijstellingsregeling en de beperkingen in de zin van lid 1 van dit artikel.
19 Besluit nr. 821 van de regering van 4 juni 2002 (Žin., 2002, nr. 56‑2264) stelt in punt 12 voorschriften voor de toepassing van de met name in artikel 41, lid 1, punten 3 tot en met 8, van de accijnswet ingevoerde vrijstellingen vast, volgens welke de accijns niet wordt toegepast op in Litouwen ingevoerde energieproducten „die zich bevinden in vast aangebrachte brandstofreservoirs – als vermeld in de technische handleiding van de fabrikant (met inbegrip van in het voertuig aangebrachte gascilinders die deel uitmaken van de gasinstallatie) – van bedrijfsvoertuigen voor passagiers of goederen, trekkers met of zonder aanhangwagens daaronder begrepen, en die rechtstreeks van de reservoirs in de vast aangebrachte systemen voor brandstoffentoevoer van het voertuig vloeien of worden gebruikt in koel‑ en andere systemen, wanneer deze worden gebruikt in het voertuig waarin zij werden ingevoerd”.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
20 Tussen 1 januari 2005 en 30 april 2010 kocht LG geregeld dieselbrandstof in de treinstations Nesterov en Sovetsk op het grondgebied van de Kaliningrad-enclave (Rusland) als brandstof voor haar locomotieven. Deze brandstof kwam in de normale brandstofreservoirs van de locomotieven en is vervolgens in deze reservoirs zonder douaneaangifte ingevoerd op het grondgebied van de Europese Unie.
21 De Litouwse autoriteiten hadden LG meegedeeld dat zij was vrijgesteld bij invoer van de in de reservoirs van de locomotieven uit derde landen ingevoerde brandstof. Volgens een brief van 26 februari 2002 van de Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos (douanedienst bij het ministerie van Financiën van de Republiek Litouwen) was namelijk geen afzonderlijke aangifte noodzakelijk bij binnenkomst in de Republiek Litouwen van de brandstof in de reservoirs van de locomotieven daar deze brandstof niet aan accijns of btw bij invoer was onderworpen.
22 LG verzocht de Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos (nationale belastingdirectie bij het ministerie van Financiën van de Republiek Litouwen) op 8 juni 2007 overigens om verduidelijking of de locomotieven krachtens de btw-wet waren gelijkgesteld met motorvoertuigen in het wegverkeer. Deze directie bevestigde in haar antwoord van 27 juni 2007 dat de locomotieven binnen de groep van deze voertuigen vielen.
23 De Europese Commissie wees er de Republiek Litouwen bij brief van 14 november 2008 op dat de locomotieven volgens haar niet konden worden gelijkgesteld met motorvoertuigen in het wegverkeer, zodat de vrijstellingen in de zin van artikel 112 van verordening nr. 918/83 en artikel 82 van richtlijn 83/181 niet van toepassing waren op de in de normale reservoirs van locomotieven ingevoerde brandstof.
24 Het ministerie van Financiën deelde LG bij brief van 20 november 2008 mee dat de in de btw-wet vastgestelde btw-vrijstellingen bij invoer niet van toepassing waren op locomotieven. LG vulde dus niet langer de reservoirs van haar locomotieven met brandstof op Russisch grondgebied. Dit ministerie deelde LG bij brief van 27 november 2009 mee dat zijn diensten zouden overgaan tot invordering van de verschuldigde belasting op de in de normale reservoirs van de locomotieven ingevoerde brandstof.
25 De Vilniaus teritorinė muitinė verrichtte vervolgens een fiscale controle over de periode van 1 januari 2005 tot 30 april 2010 met betrekking tot de op het douanegebied van de Unie in de normale reservoirs van de locomotieven ingevoerde brandstof en legde LG bij besluit nr. OVM320138M van 16 december 2010 een wijzigingsaanslag op ten belope van 28 860 895 LTL accijnsrechten, btw bij invoer, vertragingsrente en geldboete wegens onbetaalde accijnsrechten en btw bij invoer.
26 LG maakte op 6 januari 2011 bij de douanedienst bij het ministerie van Financiën bezwaar tegen dit besluit. Deze dienst sprak zich niet uit binnen de door toepasselijke wetgeving gestelde termijn en LG stelde op 3 maart 2011 bij de verwijzende rechter beroep in tot nietigverklaring van dit besluit.
27 Deze rechter wijst erop dat de titel in verordening nr. 918/83 met de relevante bepalingen gewoon verwijst naar „motorvoertuigen te land” en dat de locomotieven binnen deze groep vallen. Hij betwijfelt of het geschikt en juridisch gegrond is om een verschillende fiscale regeling op de verschillende groepen motorvoertuigen te land toe te passen. Zijns inziens dient te worden afgewogen of een verschillende fiscale behandeling van locomotieven en motorvoertuigen aan de hand van objectieve criteria kan worden gerechtvaardigd, aangezien alle andere relevante factoren, namelijk het doel van het voertuig (in de onderhavige zaak een bedrijfsvoertuig), de invoer van de brandstof (in normale reservoirs) en de wijze waarop deze brandstof werd gebruikt (voor de voortbeweging van een voertuig) dezelfde zijn.
28 Daarop heeft de Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos Vyriausybės (commissie voor fiscale geschillen bij de regering van de Republiek Litouwen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Moet de vrijstelling van invoerrechten in de zin van artikel 112, lid 1, sub a, van verordening nr. 918/83 en artikel 107, lid 1, sub a, van verordening nr. 1186/2009 aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op motorvoertuigen die locomotieven zijn?
2) Moet de btw-vrijstelling in de zin van artikel 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181[…] en artikel 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132[…] aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op motorvoertuigen die locomotieven zijn?
3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moet deze regeling in de zin van de bepalingen van artikel 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181[…] en artikel 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132[…] aldus worden uitgelegd dat zij verbiedt dat een lidstaat de gevallen van vrijstelling van btw bij invoer voor brandstof beperkt door te bepalen dat deze vrijstelling uitsluitend van toepassing is op brandstof die in het grondgebied van de Europese Unie wordt ingevoerd in de normale reservoirs van motorvoertuigen en noodzakelijk is voor de werking van deze voertuigen?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
29 Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 112, lid 1, sub a, van verordening nr. 918/83, artikel 107, lid 1, sub a, van verordening nr. 1186/2009, artikel 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181 en artikel 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132 aldus moeten worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op locomotieven.
30 Ingevolge deze artikelen kan met name de brandstof in de normale reservoirs van „bedrijfsvoertuigen” die het douanegebied van de Unie binnenkomen, worden vrijgesteld van rechten bij invoer en van btw bij invoer.
31 Het begrip „bedrijfsvoertuig” wordt gedefinieerd in artikel 112, lid 2, sub a, van verordening nr. 918/83, artikel 107, lid 2, sub a, van verordening nr. 1186/2009, artikel 82, lid 2, sub a, van richtlijn 83/181 en artikel 84, lid 2, sub a, van richtlijn 2009/132 als „elk motorvoertuig” dat aan bepaalde bijzondere voorwaarden voldoet waaraan in beginsel zowel locomotieven als andere voertuigen te land kunnen voldoen.
32 Blijkens de punten 6, 8, 12 en 14 van het onderhavige arrest verschillen dienaangaande de verschillende taalversies van de betrokken bepalingen. In de Bulgaarse, Spaanse, Tsjechische, Duitse, Estse, Griekse, Engelse, Franse, Italiaanse, Letse, Litouwse, Hongaarse, Maltese, Poolse, Portugese, Slowaakse, Sloveense en Finse taalversie wordt het betrokken voertuig uitdrukkelijk gekwalificeerd als een „motorvoertuig voor het wegverkeer”, terwijl deze kwalificatie in de Deense en Nederlandse taalversie ontbreekt. Deze laatste taalversies verwijzen gewoon naar het begrip „motorvoertuig”.
33 In de Roemeense en Zweedse taalversie verschilt op dit punt de tekst van de betrokken verordeningen en richtlijnen. In de Roemeense taalversie, terwijl de tekst in de verordeningen nrs. 918/83 en 1186/2009 verwijst naar het begrip „motorvoertuig voor het wegverkeer”, verwijst die in de richtlijnen 83/181 en 2009/132 naar het begrip „motorvoertuig”. In de Zweedse taalversie verwijst de definitie in de verordeningen nrs. 918/83 en 1186/2009 evenwel naar het begrip „motorvoertuig” en die in de richtlijnen 83/181 en 2009/132 naar het begrip „wegvoertuig”.
34 Volgens vaste rechtspraak moeten de verschillende taalversies van een tekst van de Unie eenvormig worden uitgelegd en moet de betrokken bepaling bij verschillen tussen deze versies dus worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormen (zie met name arrest van 29 april 2004, Plato Plastik Robert Frank, C‑341/01, Jurispr. blz. I‑4883, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35 Volgens de vaste rechtspraak inzake btw, die ook van toepassing is inzake douanerechten, moeten de tot omschrijving van vrijstellingen gebruikte bewoordingen strikt worden uitgelegd, aangezien deze vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke goederenlevering of dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (zie in die zin arrest van 10 maart 2011, Skandinaviska Enskilda Banken, C‑540/09, Jurispr. blz. I-1509, punt 20).
36 Wat het doel van de betrokken bepalingen betreft, hebben de Litouwse regering en de Commissie ter terechtzitting aangevoerd dat de vrijstelling van rechten bij invoer en de btw-vrijstelling in de zin van deze bepalingen enerzijds ertoe strekken het voor particulieren gemakkelijker te maken de buitengrenzen van de Unie te overschrijden en anderzijds de fiscale en douanecontrole door de bevoegde instanties te verlichten. Een systematische controle van de inhoud van de reservoirs van alle wegvoertuigen die elke dag het grondgebied van de Unie binnenkomen, is nagenoeg onmogelijk, hoe dan ook buitenmatig duur en ongemakkelijk voor de reizigers, gelet op het daaruit te verwachten bedrag aan rechten bij invoer en btw.
37 Niets wettigt de conclusie dat deze bepalingen een ander dan het in punt 36 van het onderhavige arrest gestelde doel zouden nastreven. Dit doel wordt integendeel bevestigd door de aan de lidstaten in artikel 113 van verordening nr. 918/83, artikel 108 van verordening nr. 1186/2009, artikel 83 van richtlijn 83/181 en artikel 85 van richtlijn 2009/132 geboden mogelijkheid om de toepassing van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepalingen te beperken tot 200 liter brandstof per voertuig en per reis.
38 Locomotieven als die in het hoofdgeding kunnen daarentegen blijkens het aan het Hof voorgelegde dossier een reservoircapaciteit van 7 000 liter bereiken. Bovendien beschikte LG volgens de Litouwse regering in 2008 over slechts 136 locomotieven met een dieselmotor en slechts een deel daarvan overschreed de grens tussen de Republiek Litouwen en de Russische Federatie. Niets wijst erop dat een systematische controle van de reservoirs van de locomotieven zou leiden tot de in punt 36 van het onderhavige arrest voor wegvoertuigen vermelde ongemakken die de Uniewetgever met de betrokken bepalingen kennelijk heeft willen voorkomen.
39 Daaruit volgt dat met de toepassing van de vrijstelling van de rechten bij invoer en van de btw-vrijstelling in de zin van deze bepalingen op locomotieven niet wordt tegemoetgekomen aan het doel dat de Uniewetgever met de vaststelling van deze bepalingen heeft nagestreefd.
40 Een bepaling van afgeleid gemeenschapsrecht moet, voor zover mogelijk, worden uitgelegd in overeenstemming met de Verdragen en de algemene beginselen van het Unierecht (zie met name arresten van 21 maart 1991, Rauh, C‑314/89, Jurispr. blz. I‑1647, punt 17, en 1 april 2004, Borgmann, C‑1/02, Jurispr. blz. I‑3219, punt 30).
41 Volgens LG is een uitlegging van de betrokken bepalingen in die zin dat het spoorverkeer niet dezelfde voordelen krijgt als het wegverkeer, evenwel in strijd met het beginsel van gelijke behandeling.
42 Volgens LG beconcurreren spoor‑ en wegvervoer elkaar rechtstreeks en kan geen enkel objectief criterium een verschillende belasting van de verschillende categorieën voertuigen te land rechtvaardigen. LG wijst er in deze context op dat het gelijkheidsbeginsel in belastingzaken kan worden geschonden in andere vormen van discriminatie jegens handelaars die niet noodzakelijk concurrenten zijn, maar zich in andere opzichten in een vergelijkbare situatie bevinden (arrest van 10 april 2008, Marks & Spencer, C‑309/06, Jurispr. blz. I‑2283, punt 49).
43 LG handhaaft dat het wegvervoer zowel voor het vracht‑ als personenvervoer een alternatief is voor het spoorvervoer. Voorts komen deze vormen van vervoer overeen althans wat het tracé van de netten, de soorten vervoerde vracht en de werkingswijze betreft, waarbij veelal motorvoertuigen met interne verbranding en met vergelijkbare snelheden worden gebruikt.
44 Volgens vaste rechtspraak vereist het beginsel van gelijke behandeling dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, Jurispr. blz. I‑403, punt 95).
45 Bovendien verzet het beginsel van gelijke behandeling, dat inzake btw zijn uitdrukking vindt in het beginsel van fiscale neutraliteit, zich er volgens vaste rechtspraak in het bijzonder tegen dat soortgelijke goederen of diensten, die dus met elkaar concurreren, voor de heffing van btw verschillend worden behandeld (zie met name arrest van 10 november 2011, Rank Group, C‑259/10 en C‑260/10, Jurispr. blz. I-10947, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46 Het Hof stelde in punt 96 van het arrest IATA en ELFAA, reeds aangehaald, evenwel vast dat de verschillende vormen van vervoer in het algemeen niet verwisselbaar zijn en dat de situatie van ondernemingen die in een bepaalde sector van elk van deze vormen van vervoer actief zijn, derhalve niet vergelijkbaar is.
47 Zoals blijkt uit de punten 36 tot en met 38 van het onderhavige arrest, bevinden locomotieven zich, wat het doel van de Uniewetgever bij de vaststelling van deze bepalingen betreft, bovendien niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van wegvoertuigen.
48 Bijgevolg gebiedt het gelijkheidsbeginsel niet de betrokken bepalingen uit te leggen als ook van toepassing op locomotieven.
49 Mitsdien dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 112, lid 1, sub a, van verordening nr. 918/83, artikel 107, lid 1, sub a, van verordening nr. 1186/2009, artikel 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181 en artikel 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet van toepassing zijn op locomotieven.
50 Het antwoord op de eerste en de tweede vraag maakt onderzoek van de derde vraag overbodig.
Kosten
51 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 112, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1315/88 van de Raad van 3 mei 1988, artikel 107, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, artikel 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181/EEG van de Raad van 28 maart 1983 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 14, lid 1, sub d, van richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen, zoals gewijzigd bij richtlijn 88/331/EEG van de Raad van 13 juni 1988, en artikel 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132/EG van de Raad van 19 oktober 2009 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, sub b en c, van richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing zijn op locomotieven.
ondertekeningen
* Procestaal: Litouws.