HvJ Demag arrest
Een belasting die zonder onderscheid exporten van industrieproducten naar andere lidstaten aan een financiele last onderwerpt door de vrijstelling van binnenlandse belastingen gedeeltelijk af te schaffen, en die nauw verbonden is met het nationale omzetbelastingstelsel, valt onder het begrip binnenlandse belasting in de zin van art. 95 e.v. van het EEG-verdrag en kan derhalve geen heffing van gelijke werking als in- en uitvoerrechten in de zin van art. 12 EEG-verdrag vormen.
ARREST VAN HET HOF VAN 22 OKTOBER 1974
Trefwoorden
1 . DOUANERECHTEN EN BINNENLANDSE BELASTINGEN – GELIJKTIJDIGE TOEPASSING VAN DE BETROKKEN BEPALINGEN OP EEN ZELFDE CA SUSPOSITIE – ONTOELAATBAARHEID
( EEG-VERDRAG, ART . 12, 13, 95 )
2 . PREJUDICIELE VRAGEN – BEVOEGDHEDEN VAN HET HOF – GRENZEN
( EEG-VERDRAG, ART . 177 )
3 . BELASTINGBEPALINGEN – BINNENLANDSE BELASTINGEN – BEGRIP
( EEG-VERDRAG, ART . 95 )
Samenvatting
1 . DE ARTIKELEN 12 EN 13 ENERZIJDS EN 95 ANDERZIJDS KUNNEN NIET TE ZAMEN OP EEN ZELFDE CASUSPOSITIE WORDEN TOEGEPAST .
2 . IN EEN PREJUDICIELE PROCEDURE VOLGENS ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG STAAT HET NIET AAN HET HOF EEN BIJZONDERE NATIONALE BEPALING TE KWALIFICEREN VOOR DE TOEPASSING VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT, DAAR DE UITLEGGING VAN NATIONALE WETGEVENDE EN ANDERE RECHTSHANDELINGEN TOT DE BEVOEGDHEID VAN DE NATIONALE RECHTER BLIJFT BEHOREN EN HET HOF SLECHTS BEVOEGD IS DE IN GENOEMD ARTIKEL BEDOELDE COMMUNAUTAIRE HANDELINGEN UIT TE LEGGEN EN OP HUN GELDIGHEID TE TOESTEN .
HET HOF IS ECHTER BEVOEGD TOT UITLEGGING VAN DE GEMEENSCHAPSRECHTELIJKE BEPALINGEN TEN EINDE DE NATIONALE RECHTER IN STAAT TE STELLEN HET GEMEENSCHAPSRECHT CORRECT OP DE NATIONALE BEPALING TOE TE PASSEN .
3 . EEN BELASTING WELKE ZONDER ONDERSCHEID EXPORTEN VAN INDUSTRIEPRODUKTEN NAAR ANDERE LID-STATEN AAN EEN FINANCIELE LAST ONDERWERPT DOOR DE VRIJSTELLING VAN BINNENLANDSE BELASTINGEN GEDEELTELIJK AF TE SCHAFFEN, EN WELKE NAUW VERBONDEN IS MET HET NATIONALE OMZETBELASTINGSTELSEL, VALT ONDER HET BEGRIP BINNENLANDSE BELASTING IN DE ZIN VAN ARTIKEL 95 EN VOLGENDE VAN HET VERDRAG EN KAN DERHALVE GEEN HEFFING VAN GELIJKE WERKING ALS IN – EN UITVOERRECHTEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 12 VAN HET VERDRAG VORMEN .
Partijen
IN DE ZAAK 27-74,
BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN HET FINANZGERICHT DUESSELDORF, IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN
DEMAG AG, TE DUISBURG,
EN
FINANZAMT DUISBURG-SUED,
Onderwerp
OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN DE ARTIKELEN 12, 96, 107 EN 109 EEG-VERDRAG,
Overwegingen van het arrest
1 OVERWEGENDE DAT HET FINANZGERICHT DUESSELDORF BIJ BESCHIKKING VAN 8 MAART 1974, INGEKOMEN TER GRIFFIE VAN HET HOF OP 19 APRIL 1974, KRACHTENS ARTIKEL 177 VAN HET EEG-VERDRAG TWEE VRAGEN HEEFT GESTELD INZAKE DE UITLEGGING VAN DE ARTIKELEN 12 EN 107 TOT EN MET 109 VAN DIT VERDRAG;
DAT DE NATIONALE RECHTER DEZE VRAGEN HEEFT GESTELD OM TE KUNNEN BEOORDELEN OF BEPALINGEN VAN DE DUITSE “GESETZ UEBER MASSNAHMEN ZUR AUSSENWIRTSCHAFTLICHEN ABSICHERUNG GEMAESS PAR . 4 DES GESETZES ZUR FOERDERUNG DER STABILITAET UND DES WACHSTUMS DER WIRTSCHAFT” ( ABSICHG ) VAN 29 NOVEMBER 1968 ( BGBL . I, BLZ . 1255 ) VERENIGBAAR ZIJN MET HET GEMEENSCHAPSRECHT;
2 DAT INGEVOLGE DEZE WET, DIE BEOOGDE DE UITVOER AF TE REMMEN EN DE INVOER TE BEVORDEREN TEN EINDE HET OVERSCHOT OP DE BETALINGSBALANS TE VERMINDEREN EN EEN INTERNE EVENWICHTSVERSTORING TE VOORKOMEN, DE TUSSEN 29 NOVEMBER 1968 EN 31 MAART 1970 VERRICHTE EXPORTEN WERDEN ONDERWORPEN AAN EEN BIJZONDERE OMZETBELASTING VAN 4 % ALS ALGEMEEN TARIEF EN VAN 2 % VOOR BEPAALDE, IN BIJLAGE I VAN DE WET OP DE OMZETBELASTING GENOEMDE PRODUKTEN;
3 DAT VERZOEKSTER IN HET HOOFDGEDING NAAR AANLEIDING VAN EEN AANSLAG IN DEZE BIJZONDERE OMZETBELASTING BEROEP BIJ DE NATIONALE RECHTER HEEFT INGESTELD OP GROND DAT DEZE BELASTING IN STRIJD ZOU ZIJN MET ARTIKEL 12 VAN HET VERDRAG ;
DAT VOLGENS HET FINANZAMT, VERWEERDER IN HET HOOFDGEDING, DE BIJZONDERE BELASTING DEEL UITMAAKTE VAN HET NATIONALE OMZETBELASTINGSTELSEL EN ALS ZODANIG NIET ONDER ARTIKEL 12, MAAR ONDER ARTIKEL 95 EN VOLGENDE VAN HET VERDRAG VIEL;
DE EERSTE VRAAG
4 OVERWEGENDE DAT IN DE EERSTE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF HET IN ARTIKEL 12 EEG-VERDRAG VERVATTE VERBOD HEFFINGEN VAN GELIJKE WERKING ALS IN – EN UITVOERRECHTEN IN TE VOEREN ZICH UITSTREKT TOT HET INVOEREN VAN EEN HEFFING DIE
A ) EXPORTEN VAN INDUSTRIEPRODUKTEN NAAR ANDERE LID-STATEN DER GEMEENSCHAP AAN EEN FINANCIELE LAST VAN 4, RESPECTIEVELIJK 2 % ONDERWERPT;
B ) DOOR DE NATIONALE WETGEVER ALS “SONDERUMSATZSTEUER” IS AANGEDIEND;
C ) AANSLUIT BIJ DE SYSTEMATIEK VAN HET NATIONALE OMZETBELASTINGRECHT;
D ) TEN DOEL HEEFT DE NATIONALE EXPORTPRODUKTEN TE ONDERWERPEN AAN EEN BINNEN DE EEG IN DEZE VORM OVERIGENS NIET BESTAANDE BIJZONDERE LAST, TEN EINDE HUN CONCURRENTIEPOSITIE TEN OPZICHTE VAN DE PRODUKTEN DER OVERIGE LID-STATEN TE VERZWAKKEN, EN
E ) TEN GEVOLGE HEEFT DAT DE UITGEVOERDE WAAR VERVOLGENS ZOWEL IN HET LAND VAN OORSPRONG ALS IN HET LAND VAN BESTEMMING WORDT BELAST;
5 OVERWEGENDE DAT BLIJKENS DE STUKKEN MET DE VRAAG WORDT BEOOGD TE VERNEMEN OF EEN BELASTING, ZOALS BESCHREVEN, ONDER DE IN ARTIKEL 12 VAN HET VERDRAG BEDOELDE CATEGORIE HEFFINGEN VAN GELIJKE WERKING VALT DAN WEL KAN WORDEN GEACHT TE BEHOREN TOT DE IN ARTIKEL 95 BEDOELDE BINNENLANDSE BELASTINGEN, DOORDAT ZIJ ONDER HET NATIONALE OMZETBELASTINGSTELSEL IS GEBRACHT;
6 OVERWEGENDE DAT DE ARTIKELEN 12 EN 13 ENERZIJDS EN 95 ANDERZIJDS NIET TE ZAMEN OP EEN ZELFDE CASUSPOSITIE KUNNEN WORDEN TOEGEPAST, DAAR HEFFINGEN VAN GELIJKE WERKING ALS IN – EN UITVOERRECHTEN ENERZIJDS EN BINNENLANDSE BELASTINGEN ANDERZIJDS AAN AFWIJKENDE REGELINGEN EN VOORSCHRIFTEN ZIJN ONDERWORPEN;
DAT BOVENDIEN NIET ALLEEN OMZETBELASTING EN SOORTGELIJKE BELASTINGEN ALS BINNENLANDSE BELASTINGEN ZIJN TE BESCHOUWEN , MAAR OOK HEFFINGEN EN ANDERE MAATREGELEN TER COMPENSATIE VAN DE GEVOLGEN DIER BELASTINGEN VOOR DE IN – EN UITVOER VAN GOEDEREN;
7 DAT, TERWIJL IN ARTIKEL 12 GEHEEL WORDT VERBODEN TUSSEN DE LID-STATEN NIEUWE IN – EN UITVOERRECHTEN OF HEFFINGEN VAN GELIJKE WERKING IN TE VOEREN, ARTIKEL 95 SLECHTS HET VERBOD INHOUDT PRODUKTEN VAN DE ANDERE LID-STATEN ACHTER TE STELLEN DOOR MIDDEL VAN BINNENLANDSE BELASTINGEN;
DAT ALDUS, TERWIJL EERSTGENOEMDE BEPALING ZIET OP ELKE BELEMMERING VAN HET INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELSVERKEER, LAATSTGENOEMDE BEPALING ZICH BEPERKT TOT DE BELEMMERINGEN DIE HET NATIONAAL PRODUKT ZOUDEN KUNNEN BEVOORDELEN;
DAT DIT VERSCHIL BEVESTIGING VINDT IN ARTIKEL 96, BEPALEND DAT BIJ DE UITVOER VAN PRODUKTEN NAAR HET GRONDGEBIED VAN EEN DER LID-STATEN DE TERUGGAVE VAN BINNENLANDSE BELASTINGEN NIET HET BEDRAG MAG OVERSCHRIJDEN DAT DAAROP AL DAN NIET RECHTSTREEKS GEHEVEN IS, HETGEEN NOG DE VRAAG OPENLAAT OF DE LID-STATEN DE BEVOEGDHEID HEBBEN HET BEDRAG VAN DIE TERUGGAVEN TE VERLAGEN, WELKE MAATREGEL HET INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELSVERKEER ZEKER ONGUNSTIG ZOU KUNNEN BEINVLOEDEN;
8 OVERWEGENDE DAT HET IN EEN PREJUDICIELE PROCEDURE VOLGENS ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG NIET AAN HET HOF STAAT EEN BIJZONDERE NATIONALE BELASTING TE KWALIFICEREN VOOR DE TOEPASSING VAN DE ARTIKELEN 12 EN 95, DAAR DE UITLEGGING VAN NATIONALE WETGEVENDE EN ANDERE RECHTSHANDELINGEN TOT DE BEVOEGDHEID VAN DE NATIONALE RECHTER BLIJFT BEHOREN EN HET HOF SLECHTS BEVOEGD IS DE IN GENOEMD ARTIKEL BEDOELDE COMMUNAUTAIRE HANDELINGEN UIT TE LEGGEN EN OP HUN GELDIGHEID TE TOETSEN;
DAT HET HOF ECHTER BEVOEGD IS TOT UITLEGGING VAN DE GENOEMDE VERDRAGSBEPALINGEN TEN EINDE DE NATIONALE RECHTER IN STAAT TE STELLEN HET GEMEENSCHAPSRECHT CORRECT OP DE ONDERHAVIGE BELASTING TOE TE PASSEN;
9 DAT MET DIEN VERSTANDE MOET WORDEN OPGEMERKT DAT EEN ALS “SONDERUMSATZSTEUER” AANGEDUIDE NATIONALE MAATREGEL, “DIE AANSLUIT BIJ DE SYSTEMATIEK VAN HET NATIONALE OMZETBELASTINGRECHT”, DE EXPORTEN VAN INDUSTRIEPRODUKTEN NAAR ANDERE LID-STATEN AAN EEN FINANCIELE LAST MAG ONDERWERPEN;
DAT ZULKS MET NAME HET GEVAL IS WANNEER HET EEN ALGEMENE MAATREGEL BETREFT DIE OP ALLE UITGEVOERDE PRODUKTEN ZONDER ONDERSCHEID VAN TOEPASSING IS, EN WANNEER DE BETROKKEN LAST PRAKTISCH ALLEEN TOT GEVOLG HEEFT DAT DE VRIJSTELLING VAN OMZETBELASTING VOOR DE UITGEVOERDE PRODUKTEN WORDT VERLAAGD ;
DAT EEN BELASTING WELKE ZONDER ONDERSCHEID EXPORTEN VAN INDUSTRIEPRODUKTEN NAAR ANDERE LID-STATEN AAN EEN FINANCIELE LAST ONDERWERPT DOOR DE VRIJSTELLING VAN BINNENLANDSE BELASTINGEN GEDEELTELIJK AF TE SCHAFFEN, EN WELKE NAUW VERBONDEN IS MET HET NATIONALE OMZETBELASTINGSTELSEL, ONDER HET BEGRIP BINNENLANDSE BELASTING IN DE ZIN VAN ARTIKEL 95 EN VOLGENDE VAN HET VERDRAG VALT EN DERHALVE GEEN HEFFING VAN GELIJKE WERKING ALS IN – EN UITVOERRECHTEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 12 VAN HET VERDRAG KAN VORMEN;
10 OVERWEGENDE WIJDERS DAT VERZOEKSTER IN HET HOOFDGEDING ZICH TEVENS BEROEPT OP ARTIKEL 10 VAN DE TWEEDE RICHTLIJN VAN DE RAAD VAN 11 APRIL 1967 TOT INVOERING VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE ( PB NR . 71/67, BLZ . 1303 ), WAARBIJ ZIJ OPMERKT DAT DE OMZETBELASTING IN DE BONDSREPUBLIEK REEDS OP 1 OKTOBER 1968 WAS VERVANGEN DOOR EEN STELSEL VAN BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE;
11 DAT LUIDENS LID 1, SUB A, VAN GENOEMD ARTIKEL “VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE … ZIJN VRIJGESTELD … DE LEVERINGEN VAN GOEDEREN DIE WORDEN VERZONDEN OF VERVOERD NAAR EEN PLAATS BUITEN HET GRONDGEBIED WAAR DE BETREFFENDE LID-STAAT DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE TOEPAST”;
12 OVERWEGENDE EVENWEL DAT DEZE OP DE ARTIKELEN 99 EN 100 VAN HET VERDRAG STEUNENDE BEPALING SLECHTS VERPLICHTINGEN VOOR DE LID-STATEN MEEBRENGT MET INGANG VAN 1 JANUARI 1972 ( DERDE RICHTLIJN VAN DE RAAD VAN 9 NOVEMBER 1969, PB NR . 230/69, BLZ . 34 );
13 DAT, WAAR DE BETROKKEN DUITSE MAATREGEL V??R DEZE DATUM WAS INGETROKKEN, HET BETOOG IN DIT GEVAL GEEN DOEL TREFT;
DE TWEEDE VRAAG
14 OVERWEGENDE DAT IN DE TWEEDE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF “EEN EVENTUELE INBREUK” OP ARTIKEL 12 VAN HET VERDRAG VOORAL IN VERBAND MET DE ARTIKELEN 107 TOT EN MET 109 VAN HET VERDRAG IS TE RECHTVAARDIGEN OP GROND DAT HET BIJ DE INVOERING DER BELASTING DE BEDOELING WAS EEN REVALUATIE VAN DE MUNT TE VERMIJDEN;
15 OVERWEGENDE DAT DE VRAAG IS GESTELD VOOR HET GEVAL DE EERSTE VRAAG BEVESTIGEND ZOU WORDEN BEANTWOORD;
DAT, NU ZULKS NIET HET GEVAL IS, BEANTWOORDING ACHTERWEGE KAN BLIJVEN;
Beslissing inzake de kosten
TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN
16 OVERWEGENDE DAT DE KOSTEN, DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND WEGENS INDIENING HUNNER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT, NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KUNNEN KOMEN EN DAT DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT IS TE BESCHOUWEN, ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN;
Dictum
HET HOF VAN JUSTITIE,
UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET FINANZGERICHT DUESSELDORF BIJ BESCHIKKING VAN 8 MAART 1974 GESTELDE VRAGEN, VERKLAART VOOR RECHT :
EEN BELASTING WELKE ZONDER ONDERSCHEID EXPORTEN VAN INDUSTRIEPRODUKTEN NAAR ANDERE LID-STATEN AAN EEN FINANCIELE LAST ONDERWERPT DOOR DE VRIJSTELLING VAN BINNENLANDSE BELASTINGEN GEDEELTELIJK AF TE SCHAFFEN, EN WELKE NAUW VERBONDEN IS MET HET NATIONALE OMZETBELASTINGSTELSEL, VALT ONDER HET BEGRIP BINNENLANDSE BELASTING IN DE ZIN VAN ARTIKEL 95 EN VOLGENDE VAN HET VERDRAG EN KAN DERHALVE GEEN HEFFING VAN GELIJKE WERKING ALS IN – EN UITVOERRECHTEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 12 VAN HET VERDRAG VORMEN .