HvJ Sequeira Mesquita arrest
Overeenkomst tot overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden – Vrijstelling verpachting en verhuur van onroerende goederen
Gonçalves Mesquita had, in ruil voor vooruitbetaalde bedragen, de exploitatie van wijngaarden overgedragen. De overeenkomst werd gesloten voor de duur van één jaar en kon automatisch met een jaar worden verlengd, tot de beëindiging ervan door een van de partijen.
Volgens de Portugese belastingdienst was dit aan btw onderworpen en zij heeft naheffingsaanslagen opgelegd.
De Portugese rechter wijst met name op het arrest van 4 oktober 2001, „Goed Wonen” (C‑326/99, EU:C:2001:506), waaruit enerzijds volgt dat de vrijstelling van btw voor verpachting en verhuur van onroerende goederen betrekking heeft op handelingen waarbij de eigenaar van een onroerend goed de huurder voor een overeengekomen tijdsduur tegen vergoeding het recht geeft dit onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. Anderzijds zouden handelingen die een actievere exploitatie van deze goederen inhouden, van de werkingssfeer van deze vrijstelling zijn uitgesloten, aangezien de verhuur van onroerende goederen normaal gesproken een relatief passieve activiteit is.
Daarom betwijfelt de verwijzende rechter of een overeenkomst voor de overdracht van de exploitatie van wijngaarden voor een duur van één jaar, die automatisch kan worden verlengd, een verpachting of verhuur van onroerende goederen in de zin van voornoemde bepalingen vormt.
Het HvJ neemt de twijfel weg en oordeelt dat de btw-vrijstelling voor de verpachting en verhuur van onroerende goederen van toepassing is op een voor de duur van één jaar gesloten overeenkomst voor de overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden, aan een vennootschap die actief is in de wijnbouw, welke overeenkomst automatisch kan worden verlengd en waarvoor als tegenprestatie aan het einde van elk jaar huur moet worden betaald.
Artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde btw-vrijstelling voor de verpachting en verhuur van onroerende goederen van toepassing is op een voor de duur van één jaar gesloten overeenkomst voor de overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden, aan een vennootschap die actief is in de wijnbouw, welke overeenkomst automatisch kan worden verlengd en waarvoor als tegenprestatie aan het einde van elk jaar huur moet worden betaald.
ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)
28 februari 2019 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Zesde richtlijn (77/388/EEG) – Vrijstelling – Artikel 13, B, onder b) – Verpachting en verhuur van onroerende goederen – Begrip – Overeenkomst tot overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden”
In zaak C‑278/18,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 14 maart 2018, ingekomen bij het Hof op 24 april 2018, in de procedure
Manuel Jorge Sequeira Mesquita
tegen
Fazenda Pública,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: F. Biltgen (rapporteur), kamerpresident, C. G. Fernlund en L. S. Rossi, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, R. Campos Laires, P. Barros da Costa en M. J. Marques als gemachtigden,
– de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Hesse als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Costa de Oliveira en L. Lozano Palacios als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna: „Zesde richtlijn”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Manuel Jorge Sequeira Mesquita en de Fazenda Pública (Portugese belastingdienst) over naheffingsaanslagen in de belasting over de toegevoegde waarde (btw) over 2002 met betrekking tot een overeenkomst tot overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden die was gesloten met Sociedade Agrícola e Comercial dos Vinhos Vale da Corça Lda.
Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
3 Artikel 2 van de Zesde richtlijn, dat deel uitmaakte van hoofdstuk II ervan, met het opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt:
„Aan de [btw] zijn onderworpen:
1. de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;
[…]”4 In artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn werd bepaald:
„De lidstaten kunnen, in geval van overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, zich op het standpunt stellen dat geen levering van goederen heeft plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager. De lidstaten kunnen in voorkomend geval de nodige maatregelen treffen om concurrentievervalsing te voorkomen ingeval degene op wie de goederen overgaan niet volledig belastingplichtig is.”
5 Artikel 13 van de Zesde richtlijn, met het opschrift „Vrijstellingen in het binnenland”, bepaalde in punt B, met het opschrift „Overige vrijstellingen”:
„Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
[…]b) verpachting en verhuur van onroerende goederen, met uitzondering van:
1. het verstrekken van accommodatie, als omschreven in de wetgeving der lidstaten, in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, met inbegrip van de verhuuraccommodatie in vakantiekampen of op kampeerterreinen;
2. verhuur van parkeerruimte voor voertuigen;
3. verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines;
4. verhuur van safeloketten.
De lidstaten kunnen nog andere handelingen van de toepassing van deze vrijstelling uitsluiten;
[…]”6 De Zesde richtlijn is ingetrokken en met ingang van 1 januari 2007 vervangen door richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1). De inhoud van artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn is praktisch ongewijzigd in artikel 135, lid 1, onder l), en lid 2, van richtlijn 2006/112 overgenomen.
Portugees recht
7 Artikel 9 van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (wetboek inzake de belasting over de toegevoegde waarde; hierna: „CIVA”), in de versie die van toepassing was op de datum van de feiten van het hoofdgeding, bepaalde:
„Van de belasting zijn vrijgesteld:
[…]30) Verhuur van onroerend goed. Deze vrijstelling heeft geen betrekking op:
a) verstrekking van accommodatie in het kader van de exploitatie van hotels of andere soortgelijke activiteiten, met inbegrip van kampeerterreinen;
b) verhuur van collectieve parkeer- of staanplaatsen voor voertuigen;
c) verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines, alsmede elke andere vorm van verhuur van onroerende goederen die leidt tot de overdracht onder bezwarende titel van de exploitatie van een commerciële of industriële vestiging;
d) verhuur van safeloketten;
e) verhuur van tentoonstellings- of publiciteitsruimten.
[…]”Hoofdgeding en prejudiciële vraag
8 Verzoeker in het hoofdgeding is de beheerder van de nalatenschap van Adelino Gonçalves Mesquita. Deze laatste had een overeenkomst gesloten met Sociedade Agrícola e Comercial dos Vinhos Vale da Corça, een onderneming die actief is in de wijnbouw. Met die overeenkomst had Gonçalves Mesquita, in ruil voor vooruitbetaalde bedragen, de agrarische exploitatie overgedragen van landbouwgronden waarvan hij de eigenaar was en die bestonden uit wijngaarden. Voornoemde overeenkomst werd gesloten voor de duur van één jaar en kon automatisch met eenzelfde duur worden verlengd, tot de beëindiging ervan door een van de partijen.
9 Blijkens het verslag van een belastingcontrole over 2002 was die overdracht aan btw onderworpen. Het totale bedrag van de naheffingsaanslagen in dit verband is vastgesteld op 107 527,10 EUR, vermeerderd met compenserende interesten.
10 Verzoeker in het hoofdgeding heeft tegen deze naheffingsaanslagen beroep ingesteld bij de Tribunal Administrativo e Fiscal de Mirandela (bestuurs- en belastingrechter Mirandela, Portugal). Daarbij heeft hij zich beroepen op de vrijstelling in artikel 9, punt 30, CIVA. Aangezien dat beroep werd verworpen, heeft verzoeker in het hoofdgeding cassatieberoep ingesteld bij de Tribunal Central Administrativo Norte (centrale bestuursrechter in tweede aanleg Noord-Portugal), die een beschikking van onbevoegdheid heeft gegeven en de zaak heeft doorverwezen naar de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal).
11 De Supremo Tribunal Administrativo wijst erop dat uit de rechtspraak van het Hof, met name uit het arrest van 4 oktober 2001, „Goed Wonen” (C‑326/99, EU:C:2001:506), enerzijds volgt dat de vrijstelling van btw voor verpachting en verhuur van onroerende goederen als bedoeld in artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn, dat overeenkomt met artikel 135, lid 1, onder l), van richtlijn 2006/112, betrekking heeft op handelingen waarbij de eigenaar van een onroerend goed de huurder voor een overeengekomen tijdsduur tegen vergoeding het recht geeft dit onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. Anderzijds zouden handelingen die een actievere exploitatie van deze goederen inhouden, van de werkingssfeer van deze vrijstelling zijn uitgesloten, aangezien de verhuur van onroerende goederen normaal gesproken een relatief passieve activiteit is.
12 In het licht van deze rechtspraak betwijfelt de verwijzende rechter of een overeenkomst voor de overdracht van de exploitatie van wijngaarden voor een duur van één jaar, die automatisch kan worden verlengd, een verpachting of verhuur van onroerende goederen in de zin van voornoemde bepalingen vormt.
13 In deze omstandigheden heeft de Supremo Tribunal Administrativo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
„Kan artikel 135, lid 1, onder l), van richtlijn 2006/112 inzake de vrijstelling voor verhuur van onroerende goederen aldus worden uitgelegd dat die vrijstelling van toepassing is op een overeenkomst voor de overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden, die voor de duur van één jaar is gesloten met een vennootschap die als maatschappelijk doel het uitoefenen van een landbouwactiviteit heeft, welke overeenkomst automatisch met eenzelfde duur kan worden verlengd en waarvoor als tegenprestatie aan het einde van elk jaar huur moet worden betaald?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
14 Om te beginnen zij opgemerkt dat artikel 135, lid 1, onder l), van richtlijn 2006/112, waarvan de uitlegging het onderwerp van de gestelde vraag is, op de datum van de feiten in het hoofdgeding nog niet van kracht was. In deze omstandigheden, en om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, moet deze vraag worden onderzocht in het licht van de overeenkomstige bepaling van de Zesde richtlijn.
15 Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling voorziene btw-vrijstelling voor de verpachting en verhuur van onroerende goederen van toepassing is op een voor de duur van één jaar gesloten overeenkomst voor de overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden, aan een vennootschap die actief is in de wijnbouw, welke overeenkomst automatisch kan worden verlengd en waarvoor als tegenprestatie aan het einde van elk jaar huur moet worden betaald.
16 Volgens vaste rechtspraak vormen de in artikel 13 van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstellingen autonome begrippen van Unierecht (arresten van 4 oktober 2001, „Goed Wonen”, C‑326/99, EU:C:2001:506, punt 47, en 15 november 2012, Leichenich, C‑532/11, EU:C:2012:720, punt 17).
17 Bovendien is – hoewel die vrijstellingen afwijkingen vormen van het in artikel 2 van de Zesde richtlijn geformuleerde algemene beginsel volgens hetwelk btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht, en dus strikt moeten worden uitgelegd – het begrip verpachting of verhuur bedoeld in artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn ruimer dan het in de verschillende nationale rechtsstelsels geformuleerde begrip (arrest van 4 oktober 2001, „Goed Wonen”, C‑326/99, EU:C:2001:506, punten 46 en 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
18 In talrijke arresten heeft het Hof de verhuur van onroerende goederen in de zin van deze bepaling gedefinieerd als het recht dat de eigenaar van een onroerend goed tegen vergoeding en voor een overeengekomen tijdsduur aan de huurder verleent om dat onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten (zie in die zin arresten van 4 oktober 2001, „Goed Wonen”, C‑326/99, EU:C:2001:506, punt 55, en 6 december 2007, Walderdorff, C‑451/06, EU:C:2007:761, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
19 Het Hof heeft ook gepreciseerd dat de in artikel 13, B, onder b), van de Zesde Richtlijn bedoelde vrijstelling wordt verklaard door het feit dat de verhuur van onroerende goederen wel een economische, doch in de regel betrekkelijk passieve activiteit is, die geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert. Een dergelijke activiteit moet dus worden onderscheiden van andere activiteiten die ofwel een zakelijk-industrieel en commercieel karakter hebben, zoals de uitzonderingen bedoeld in de punten 1 tot en met 4, van die bepaling, ofwel een voorwerp hebben dat beter wordt gekarakteriseerd door het leveren van een prestatie dan door de enkele terbeschikkingstelling van een goed, zoals het recht een golfterrein te gebruiken, het recht een brug te gebruiken tegen betaling van tolgeld of het recht sigarettenautomaten te plaatsen in een bedrijfsruimte (zie in die zin arresten van 4 oktober 2001, „Goed Wonen”, C‑326/99, EU:C:2001:506, punten 52 en 53, en 18 november 2004, Temco Europe, C‑284/03, EU:C:2004:730, punt 20).
20 Hieruit volgt dat het passieve karakter van de verhuur of verpachting van onroerende goederen, dat de btw-vrijstelling op grond van artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn rechtvaardigt, het gevolg is van de aard van de handeling zelf en niet van de wijze waarop de huurder het betrokken goed gebruikt.
21 Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, is deze vrijstelling niet van toepassing op een activiteit die niet alleen een passieve terbeschikkingstelling van onroerend goed omvat, maar ook een aantal commerciële activiteiten, zoals het toezicht, het beheer en het voortdurende onderhoud door de eigenaar, alsmede de terbeschikkingstelling van andere faciliteiten, zodat, bij gebreke van zeer specifieke omstandigheden, de verhuur van dit goed niet de overwegende prestatie kan zijn (zie in die zin arrest van 18 januari 2001, Stockholm Lindöpark, C‑150/99, EU:C:2001:34, punt 26).
22 Daarentegen is het feit dat de huurder van een onroerend goed dit exploiteert door het te gebruiken voor commerciële doeleinden, overeenkomstig de bepalingen van de huurovereenkomst, op zich niet van dien aard dat de eigenaar van dat goed wordt uitgesloten van de btw-vrijstelling van artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn (zie in die zin arrest van 15 november 2012, Leichenich, C‑532/11, EU:C:2012:720, punt 29).
23 Wat het hoofdgeding betreft, moet worden geconstateerd dat niet lijkt te worden betwist dat de landbouwgronden bestaande uit wijngaarden waarvan de agrarische exploitatie het voorwerp vormt van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overdrachtsovereenkomst, onroerende goederen vormen in de zin van artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn. In dit verband zij eraan herinnerd dat het begrip „onroerend goed”, in het bijzonder met betrekking tot de wijngaarden die op deze gronden zijn aangelegd, niet impliceert dat de objecten in kwestie onlosmakelijk verbonden moeten zijn met de bodem. Het is voldoende dat ze noch mobiel, noch gemakkelijk verplaatsbaar zijn (zie in die zin arresten van 16 januari 2003, Maierhofer, C‑315/00, EU:C:2003:23, punten 32 en 33, en 15 november 2012, Leichenich, C‑532/11, EU:C:2012:720, punt 23). Dit lijkt voor deze wijngaarden het geval te zijn, al staat het aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
24 Ook moet worden vastgesteld dat een overeenkomst tot overdracht van een landbouwbedrijf, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, een overeenkomst tot overdracht van een onroerend goed vormt in de zin van voornoemde bepaling, zoals uitgelegd in de punten 18 tot en met 20 van het onderhavige arrest. Ten eerste gaat het immers over de overdracht, door de eigenaar, van de betrokken landbouwgronden aan de verkrijger tegen betaling van huur voor een overeengekomen duur van één jaar, die automatisch kan worden verlengd. Ten tweede wijst niets in de verwijzingsbeslissing erop dat de eigenaar de verkrijger afgezien van deze verhuur nog andere diensten van commerciële aard heeft verleend.
25 Wat meer bepaald de vraag van de verwijzende rechter over de duur van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overdrachtsovereenkomst en de voorwaarden voor de verlenging ervan betreft, zij eraan herinnerd dat de duur van de verhuur op zichzelf geen onderscheidend criterium is aan de hand waarvan een overeenkomst tot verhuur van onroerend goed in de zin van artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn kan worden gekwalificeerd, behalve voor wat betreft periodes van korte duur (zie in die zin arrest van 18 november 2004, Temco Europe, C‑284/03, EU:C:2004:730, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In ieder geval kunnen deze duur en verlengingsvoorwaarden niet worden beschouwd als onverenigbaar met een verpachting of verhuur in de zin van die bepaling.
26 De overwegingen in punt 24 van het onderhavige arrest worden niet ontkracht door de argumenten die de Portugese regering in haar schriftelijke opmerkingen naar voren heeft gebracht.
27 In de eerste plaats staat het feit dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verkrijger van onroerende goederen niet dezelfde rechten heeft als een eigenaar – met name omdat hij de wijnstokken niet mag vervangen door een ander gewas, maar de in de overdrachtsovereenkomst bepaalde exploitatie dient voort te zetten – er niet aan in de weg dat de overdrachtsovereenkomst binnen de werkingssfeer van de in artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn bedoelde vrijgestelde handelingen kan vallen. Zoals volgt uit de in punt 18 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, verlenen deze handelingen de huurder of verkrijger het recht om het betrokken onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan, met name door ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. Zij dragen niet alle rechten van de eigenaar van dit onroerend goed aan de huurder over.
28 In de tweede plaats kan het argument dat het voorwerp van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overdrachtsovereenkomst ruimer is dan die handelingen, aangezien het gaat om een overdracht van de algemeenheid van goederen en rechten van het betrokken landbouwbedrijf, dat het karakter heeft van een onderneming, niet worden aanvaard. In dit verband stelt de Portugese regering dat de overeenkomst ook heeft geleid tot de overdracht van immateriële goederen en rechten, zoals de wettelijke vergunningen voor de aanplant van wijnstokken voor de wijnproductie, het vermogen van dat landbouwbedrijf om winst te genereren en de naam of het logo van de bedrijfsvestiging.
29 Dienaangaande zij er ten eerste aan herinnerd dat een dergelijke overdracht geen overgang van een algemeenheid van goederen vormt in de zin van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn, aangezien de krachtens die overeenkomst overgedragen onroerende goederen enkel het voorwerp zijn geweest van verhuur en niet van overdracht van eigendomsrechten (zie in die zin arrest van 19 december 2018, Mailat, C‑17/18, EU:C:2018:1038, punten 22 en 23).
30 Ten tweede heeft het Hof geoordeeld dat een prestatie als één enkele prestatie moet worden beschouwd wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één niet te splitsen economische prestatie vormen zodat het kunstmatig zou zijn die uit elkaar te halen (arrest van 19 december 2018, Mailat, C‑17/18, EU:C:2018:1038, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overdrachtsovereenkomst, zoals de Portugese regering stelt, niet alleen betrekking had op de betrokken onroerende goederen, maar ook op de overdracht van bepaalde immateriële goederen en rechten, kunnen deze laatste niet los worden gezien van de overdracht van deze onroerende goederen, maar vormen zij een integrerend onderdeel daarvan, zodat die overdrachtsovereenkomst één enkele dienst vormt, waarbij de terbeschikkingstelling van onroerende goederen de hoofddienst is. Onder deze omstandigheden vormt deze overeenkomst een handeling die binnen de werkingssfeer van artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn valt (zie naar analogie arrest van 19 december 2018, Mailat, C‑17/18, EU:C:2018:1038, punten 39‑41).
32 Zelfs indien de gestelde vraag niet uitdrukkelijk melding maakt van de uitsluitingen op de in artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn bedoelde btw-vrijstelling die in die bepaling zijn opgesomd – die overigens overeenkomen met de in artikel 135, lid 2, van richtlijn 2006/112 bedoelde uitsluitingen –, moet bovendien, om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handeling niet onder een van die uitsluitingen lijkt te vallen.
33 Met name de in artikel 13, B, onder b), eerste alinea, punt 3, van de Zesde richtlijn vervatte uitsluiting van de verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines, waaraan de verwijzende rechter in de gronden van zijn verzoek om een prejudiciële beslissing refereert en waarnaar de Oostenrijkse regering in haar schriftelijke opmerkingen verwijst, kan, in het licht van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde feiten, niet worden toegepast. Ten eerste kunnen wijnstokken immers niet worden gekwalificeerd als werktuigen of machines. Ten tweede blijkt het uit het dossier waarover het Hof beschikt niet dat de landbouwgronden waarvan het agrarische exploitatie het voorwerp uitmaakt van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overdrachtsovereenkomst, ook werktuigen, machines of andere commerciële of industriële goederen omvatten. In dat verband wijst de verwijzende rechter erop dat niet is komen vast te staan dat de verkrijgende vennootschap naast een activiteit in de wijnbouw ook een activiteit in de wijnproductie uitoefent.
34 Bovendien heeft de Portugese regering, die zich tevens beroept op artikel 13, B, onder b), tweede alinea, van de Zesde richtlijn, krachtens welke bepaling de lidstaten nog andere handelingen van de toepassing van de in voornoemd artikel 13, B, onder b), bedoelde vrijstelling kunnen uitsluiten, geen enkele bepaling van Portugees recht aangevoerd die in een dergelijke uitsluiting voorziet en op de in het hoofdgeding aan de orde zijne handeling van toepassing zou kunnen zijn.
35 Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde btw-vrijstelling voor de verpachting en verhuur van onroerende goederen van toepassing is op een voor de duur van één jaar gesloten overeenkomst voor de overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden, aan een vennootschap die actief is in de wijnbouw, welke overeenkomst automatisch kan worden verlengd en waarvoor als tegenprestatie aan het einde van elk jaar huur moet worden betaald.
Kosten
36 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 13, B, onder b), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde btw-vrijstelling voor de verpachting en verhuur van onroerende goederen van toepassing is op een voor de duur van één jaar gesloten overeenkomst voor de overdracht van de agrarische exploitatie van landbouwgronden bestaande uit wijngaarden, aan een vennootschap die actief is in de wijnbouw, welke overeenkomst automatisch kan worden verlengd en waarvoor als tegenprestatie aan het einde van elk jaar huur moet worden betaald.
ondertekeningen
* Procestaal: Portugees.
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 24 april 2018 – Manuel Jorge Sequeira Mesquita / Fazenda Pública
(Zaak C-278/18)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Manuel Jorge Sequeira Mesquita
Verwerende partij: Fazenda Pública
Prejudiciële vraag
Moet artikel 135, lid 1, punt l), van richtlijn 2006/112/EG1 van de Raad van 28 november 2006 inzake de vrijstelling voor verhuur van onroerende goederen aldus worden uitgelegd dat die vrijstelling van toepassing is op een overeenkomst tot overdracht van de landbouwexploitatie van uit wijngaarden bestaande landelijke onroerende goederen aan een vennootschap die als maatschappelijk doel landbouwexploitatie heeft, waarbij die overeenkomst is gesloten voor de duur van één jaar en automatisch voor perioden van dezelfde duur kan worden verlengd en op grond ervan aan het einde van elk jaar de desbetreffende huur moet worden betaald?
____________
1 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).