In 2019 afgesproken te betalen bedrag ziet op overdracht van onderneming in 2014
VOF X exploiteerde een onderneming op het gebied van zorgverlening. Op 29 september 2014 is een viertal overeenkomsten (afspraken overdracht activa, overeenkomst van recht van gebruik, verklaring overname zorgactiviteiten, huurovereenkomst kantoorruimte) gesloten tussen VOF X en Stichting X.
Op 18 maart 2019 is tussen de vennoten van VOF X (nu de vennoten van VOF A) en Stichting X een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten, op grond waarvan VOF A een vergoeding heeft ontvangen.
Tussen partijen is niet in geschil dat in 2014 sprake was van een overgang van een (gedeelte van een) algemeenheid van goederen in de zin van artikel 37d Wet OB. Het geschil tussen partijen komt in de kern neer op de vraag of het in 2019 bij de VSO afgesproken te betalen bedrag ziet op de overdracht van de onderneming van VOF X aan Stichting X in 2014.
Rechtbank Noord-Nederland ziet dat de manier waarop partijen de afspraken in 2014 hebben vastgelegd, op zijn zachtst gezegd ongelukkig is geweest. Het lijkt op een tijdelijke licentieovereenkomst. Het is echter niet zo dat de papieren werkelijkheid zwaarder weegt dan de in werkelijkheid gemaakte afspraken. De rechtbank gelooft dat partijen in 2014 zijn overeengekomen dat de onderneming zoals die toen bestond, in haar geheel overging naar de Stichting. VOF A heeft aannemelijk gemaakt dat de letterlijke tekst van de in 2014 gesloten overeenkomsten niet weergeeft wat de bedoeling en – belangrijker – wat de werkelijke afspraken van partijen zijn geweest. De rechtbank komt tot de conclusie dat de betaling op basis van de VSO in 2019 niet los kan worden gezien en het sluitstuk vormt van de overdracht van de onderneming aan Stichting X in 2014, zodat deze vergoeding deel uitmaakt van de transactie ter zake van een overgang waarop artikel 37d Wet OB van toepassing is. Of sprake is van de overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen als bedoeld in dit artikel is niet van belang voor de toepassing van artikel 37d Wet OB. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de bij de gebruiksovereenkomst overeengekomen vergoeding omzetafhankelijk was.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25-05-2023
Datum publicatie
19-06-2023
Zaaknummer
AWB – 21 _ 2892
Rechtsgebieden
Bestuursrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
VOF X exploiteerde een onderneming op het gebied van zorgverlening. Op 29 september 2014 is een viertal overeenkomsten (afspraken overdracht activa, overeenkomst van recht van gebruik, verklaring overname zorgactiviteiten, huurovereenkomst kantoorruimte) gesloten tussen VOF X en Stichting X.
Op 18 maart 2019 is tussen de vennoten van VOF X (nu de vennoten van eiseres) en Stichting X een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten, op grond waarvan eiseres een vergoeding heeft ontvangen. In geschil is of artikel 37d van de Wet OB van toepassing is op de door eiseres ontvangen vergoeding uit hoofde van de VSO. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de betaling op basis van de VSO in 2019 niet los kan worden gezien en het sluitstuk vormt van de overdracht van de onderneming aan Stichting X in 2014, zodat deze vergoeding deel uitmaakt van de transactie ter zake van een overgang waarop artikel 37d van de Wet OB van toepassing is. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat de letterlijke tekst van de in 2014 gesloten overeenkomsten niet weergeeft wat de bedoeling en – belangrijker – wat de werkelijke afspraken van partijen zijn geweest.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 19-6-2023
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2892
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen
VOF [naam], te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: drs. A. Bremmer),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister).
Procesverloop
Eiseres heeft op 1 november 2019 op aangifte een bedrag van € 69.300 aan omzetbelasting voldaan over het tijdvak 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019 (het derde kwartaal van 2019). Eiseres heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en de heer [vennoot 1] en mevrouw [vennoot 2] (de vennoten van eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. De heer [vennoot 1] en mevrouw [vennoot 2] hebben vanaf 2008 een methode in mediërende levensloopbegeleiding ontwikkeld, genaamd “ [naam zorgmethode] ”, en de software “ [naam software] ”.
1.2. Op 1 januari 2011 hebben [de vennoten van eiseres] de vennootschap onder firma [naam VOF] opgericht (hierna: [VOF zorgmethode] ). In het handelsregister bij de Kamer van Koophandel (KvK) is vermeld dat de activiteiten van [VOF zorgmethode] bestaan uit: lokaal welzijnswerk en ontwikkelingsgerichte zorginstelling.
1.3. Bij notariële akte van 11 juli 2014 hebben [de vennoten van eiseres] met [bestuurslid Stichting] de [Stichting] opgericht. Volgens de inschrijving in het handelsregister bij de KvK bestaan de activiteiten van [Stichting] uit ambulante jeugdzorg en het verlenen van mediërende levensloopbegeleiding aan jongeren. Het bestuur van de stichting werd na de oprichting gevormd door mevrouw [vennoot 2] en [bestuurslid Stichting] .
1.4. Op 29 september 2014 is een viertal overeenkomsten gesloten tussen [VOF zorgmethode] en [Stichting] . Het betreft de volgende overeenkomsten:
–
Afspraken overdracht activa;
–
Overeenkomst van recht van gebruik;
–
Verklaring overname zorgactiviteiten;
–
Huurovereenkomst kantoorruimte.
1.5. In de overeenkomst ‘afspraken overdracht activa’ (hierna: activa-overeenkomst), tussen [VOF zorgmethode] als verkoper en [Stichting] als koper, staat – voor zover van belang – het volgende:
“1. Verkoper verkoopt aan Koper de door Verkoper onder de handelsnaam “ [naam zorgmethode] ” gedreven onderneming voor wat betreft het verlenen van extramurale zorg, exclusief goodwill en software. Overgedragen worden het recht van gebruik van de handelsnaam [naam zorgmethode] alsmede alle activa van die onderneming waaronder de materialen, het meubilair en de apparatuur, te weten al wat nodig is voor het voortzetten van de ondernemingsactiviteiten van Verkoper op het gebied van het verlenen van extramurale zorg door Koper, zoals benoemd in de aangehechte lijst. De overdracht vindt plaats op 1 oktober 2014.
2. Ook neemt Koper van Verkoper over de overeenkomsten die met derden zijn gesloten en die benodigd zijn voor het voortzetten van de ondernemingsactiviteiten.
3. De overdracht vindt plaats tegen een overnamesom ter grootte van € 12.500 (zegge: twaalfduizend vijfhonderd euro).
4. Partijen gaan ervan uit, dat op onderhavige overdracht artikel 37d van de Wet Omzetbelasting van toepassing is.”
1.6. In de ‘overeenkomst van recht van gebruik’ (hierna: gebruiksovereenkomst) tussen [VOF zorgmethode] als ingebruikgever en [Stichting] als gebruiker, is – voor zover van belang – het volgende vastgelegd:
“Artikel 1. Het gebruiksrecht
1.1.
Met ingang van 1 oktober 2014 verleent Ingebruikgever aan Gebruiker het recht van gebruik van het concept [naam zorgmethode] en de software [naam software] gedurende een periode van tien jaren.
1.2.
Na ommekomst van de periode van tien jaren heeft Gebruiker het recht deze overeenkomst te verlengen met tien jaar, waarbij nieuwe afspraken over de hoogte van de vergoeding zullen worden gemaakt. Voor verlenging is in beginsel voorwaardelijk dat deze verlenging, alsmede de opnieuw vast te stellen voorwaarden, vóór het einde van deze overeenkomst, ergo vóór 1 oktober 2024, schriftelijk zijn vastgelegd.
Artikel 2. Vergoeding gebruiksrecht
2.1.
De vergoeding voor het gebruiksrecht zal bestaan uit drie elementen:
– een vergoeding in de vorm van een percentage van de omzet (artikel 3);
– een vergoeding voor de kosten doorontwikkeling programma en promotie (artikel 4);
– een vergoeding voor kosten aan derden (artikel 5).
Over alle hierna genoemde vergoedingen zal omzetbelasting in rekening worden gebracht.
Artikel 3. Vergoeding in de vorm van een percentage van de omzet
3.1.
De vergoeding voor het gebruik van het concept [naam zorgmethode] zal bestaan uit een geldsom ter grootte van 8% van de jaaromzet, gerekend in kalenderjaren, exclusief BTW.
3.2.
Over de omzet van € 1 mio en hoger zal de vergoeding bestaan uit 4% van de omzet.
3.3.
Voor de jaren 2014 en 2024 ligt de in lid 2 genoemde omzetgrens op € 250.000 resp. € 750.000.
3.4.
Voor het jaar 2024 zal de omzet worden gebaseerd op de tussentijdse cijfers per 30 september 2024.
3.5.
Gebruiker zal het gebruiksrecht in maandelijkse voorschotbedragen van € 4.000 (ex BTW) voldoen, uiterlijk op de laatste dag van de maand. Op basis van de definitieve jaarcijfers van Gebruiker vindt een definitieve afrekening plaats. Partijen spreken af dat afrekening en betaling binnen een maand na de vaststelling van de definitieve jaarrekening van Gebruiker zal zijn afgewikkeld.”
Artikel 4. Vergoeding voor ambassadeurschap
4.1.
Voor promotie van het concept zal voor een bedrag ad € 10.000 op jaarbasis door Gebruiker aan Ingebruikgever worden bijgedragen.
4.2.
Bij het vaststellen van onderhavige vergoeding is uitgegaan van een investering van 120 uur op jaarbasis.
4.3.
Genoemde uren worden besteed aan:
Ambassadeursactiviteiten, zoals het geven van voorlichting en liet uitdragen van het [naam zorgmethode] concept aan derden.
4.4.
Het aantal bestede uren zal worden bijgehouden met daarbij een toelichting waaraan de uren zijn besteed, Ingeval er substantieel meer, dan wel minder uren benodigd blijken voor de in dit artikel genoemde werkzaamheden, zullen partijen met elkaar in overleg treden voor het maken van nadere afspraken over dit onderdeel van de vergoeding. Deze nadere afspraken kunnen alleen gelden voor de toekomst. In overleg kan ervoor worden gekozen de nieuwe afspraken terug te laten werken tot het moment van aanvang van het overleg over de omvang van dit onderdeel van de gebruiksvergoeding of een ander, later gelegen tijdstip.
4.5.
Gebruiker zal de kosten doorontwikkeling concept in maandelijkse bedragen van
€ 833,33 voldoen, uiterlijk op de laatste dag van de maand.
Artikel 5. Vergoeding kosten aan derden
5.1.
De kosten aan derden die Ingebruikgever in verband met het concept maakt, zullen zonder opslag worden doorbelast aan Gebruiker. Deze kosten moeten verband houden met de in artikel 4 genoemde werkzaamheden.
(…)
Artikel 6. Gebruik van het concept
6.1.
Gebruiker is verplicht het concept uitsluitend te gebruiken binnen de doelstelling van de stichting, zoals die luidde bij oprichting.”
1.7.
Bij brief van 29 april 2013 heeft [VOF zorgmethode] bij verweerder een verzoek om vooroverleg ingediend en voorgelegd of [VOF zorgmethode] en de op te richten [Stichting] als fiscale eenheid voor de omzetbelasting kunnen worden aangemerkt. Naar aanleiding van dit verzoek heeft contact tussen partijen plaatsgevonden. Op 29 oktober 2015 heeft verweerder medegedeeld dat bij een negatieve beslissing door verweerder niet zal worden teruggekomen op het verleden, nu [VOF zorgmethode] en [Stichting] handelden alsof er sprake was van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
1.8.
Op 20 april 2016 heeft verweerder aan [VOF zorgmethode] meegedeeld dat hij van mening is dat er geen sprake is van financiële verwevenheid en er dus geen sprake is van een fiscale eenheid omzetbelasting. [VOF zorgmethode] is vanaf 1 april 2016 uitgenodigd tot het doen van aangiften omzetbelasting.
1.9.
Op 18 maart 2019 is tussen [Stichting] en [de vennoten van eiseres] een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten. Daarin is onder meer het volgende vastgelegd:
“In aanmerking nemende:
A. [de vennoten van eiseres] hebben sinds omstreeks 2008 het concept Mediërende Levensloopbegeleiding (MLB) ontwikkeld voor de behandeling en begeleiding van kinderen/jongeren en volwassenen met ASS, ADHD en ADD en hun ouders (de doelgroep). Zij hebben zorg op deze basis uitgevoerd als ondernemers in de [VOF zorgmethode] .
Op 1 oktober 2014 hebben [de vennoten van eiseres] hun -inmiddels goed lopende- onderneming overgedragen aan de [Stichting] . Daartoe zijn -op advies van de heer [adviseur 1] van [advieskantoor] – een aantal overeenkomsten gesloten tussen hen en de opgerichte [Stichting] , te weten
– een “Overeenkomst van recht en gebruik”
– een “Verklaring overname zorgactiviteiten”
– een “Afspraken overdracht activa”
– een “Huurovereenkomst kantoorruimte”.
Het samenstel van de overeenkomsten had tot doel een overdracht van de onderneming tegen een gespreide betaling van de koopsom.
Een v.o.f.-overeenkomst tussen de [Stichting] en [de vennoten van eiseres] werd wel opgesteld, maar nooit ondertekend en heeft geen praktische betekenis gehad..
De contracten zijn door [de vennoten van eiseres] aangegaan in hun verschillende hoedanigheden van enerzijds vennoot van de [VOF zorgmethode] en anderzijds als bestuurder van de [Stichting] . Tot het bestuur van de [Stichting] behoorde in die tijd tevens [bestuurslid Stichting] .
De intentie van [de vennoten van eiseres] was aldus de zorg op basis van MLB aan deze doelgroep continuïteit te bieden, financiële middelen maximaal bij de doelgroep te brengen (stichting en geen besloten vennootschap) en zelf de tijd en de financiën te krijgen om hun MLB-gedachtegoed verder te ontwikkelen, theoretisch te onderbouwen en overdraagbaar te maken en wetenschappelijk te (doen) onderzoeken ten behoeve van de door [Stichting] uit te voeren zorg en dienstverlening aan de doelgroep. E.e.a. in onderlinge verbondenheid met [Stichting] .
In de praktijk is dit anders gelopen.
De uitvoering van zorg aan de doelgroep verliep en verloopt binnen de Stichting succesvol.
Het kostte echter – aanvankelijk- moeite geschikte bestuurders en directeuren te
vinden ( [de vennoten van eiseres] bleven daardoor noodgedwongen -onbezoldigd- bestuurder) waardoor de intentie sub D -met name de taakverdeling- niet kon worden gerealiseerd.
De percentueel overeengekomen vergoeding ter zake de inbreng van de onderneming en de andere afspraken werden in een later stadium intern (door leden Raad van Toezicht/latere bestuurders en adviseurs) bekritiseerd.
Het herijkingsproces mbt de afspraken sub B -waartoe [de vennoten van eiseres] in principe bereid waren- verliep moeizaam en in steeds verder gaande verstoorde en wantrouwende verhoudingen.
Een en ander werd versterkt door veranderde financierings- en zorglijnen in de zorgsector
De Stichting heeft de “Overeenkomst van recht en gebruik” en de “Huurovereenkomst kantoorruimte” opgezegd. De rechtmatigheid van de opzegging van de “Overeenkomst van recht en gebruik” wordt door [de vennoten van eiseres] betwist.
Partijen zijn in 2018 overeengekomen met elkaar in mediation naar een oplossing
te zoeken. Zij hebben diverse mediationgesprekken gevoerd. De Stichting is in deze gesprekken vertegenwoordigd door de bestuursleden [bestuursleden Stichting] . De heer [lid RvT] , voorzitter van de Raad van Toezicht, heeft voorts aan de eerste paar mediationgesprekken deelgenomen.
Partijen hebben geconstateerd dat zij de aanvankelijke doelstelling -zoals sub D
verwoord- nog steeds nastreven.
De (bestuursleden van de) [Stichting] verklaren nadrukkelijk dat zij geen
enkele twijfel hebben dat de overeenkomsten sub B door [de vennoten van eiseres] in hun
verschillende hoedanigheden te goeder trouw zijn aangegaan.
I. Partijen wensen voor de toekomst afspraken te maken op basis van de volgende
wensen en behoeften:
– ieders krachten en mogelijkheden worden ten dienste van de doelgroep ingezet en verder tot ontwikkeling gebracht
– MLB toegankelijk maken voor en aanbieden aan zo veel mogelijk kinderen/jongeren en volwassenen met ASS, ADHD en ADD en hun ouders
– ieder dit doet vanuit de eigen taken, krachten en mogelijkheden:
* de Stichting: door het voortzetten van de van [de vennoten van eiseres] overgenomen zorg aan de doelgroep op basis van Mediërende Levensloopbegeleiding en het meewerken aan wetenschappelijk onderzoek;
* [de vennoten van eiseres] : door het verder ontwikkelen, meewerken aan c.q. wetenschappelijk (doen) onderzoeken, theoretisch onderbouwen, overdraagbaar maken en het overdragen van kennis op het gebied van Mediërende Levensloopbegeleiding, alsmede het ontwikkelen van producten ter ondersteuning hiervan zoals opleiding, trainingen, boeken, spellen;
– respect voor elkaars vrijheid om de eigen taak naar eigen inzichten uit te
voeren, naast elkaar en -op verzoek en in gelijkwaardigheid- met elkaar, gericht op de doelgroep;
– elkaar ondersteunend waar gewenst (o.a. ten aanzien van de ervaringen in de
praktijk mbt MLB bij de doelgroep → kruisbestuiving theorie en praktijk)
– elkaar de ruimte biedend voor ieders taak; niet in elkaars vaarwater komen
– concrete duidelijkheid over financiële verhouding
– ieder heeft bestaansrecht, toekomstperspectief en recht op inkomensverwerving
met de eigen taak
– ieder heeft vrijheid om de eigen taak verder te ontwikkelen
– ieder heeft vrijheid van elkaars kennis en kunde gebruik te maken; geen
verplichtingen tot afname over en weer
– vertrouwen in elkaars positieve intenties jegens de doelgroep en elkaar
– erkenning van [de vennoten van eiseres] als de grondleggers van MLB tbv de doelgroep
en als oprichters van [Stichting]
– duidelijke en heldere afspraken.
(…)
Partijen willen hun onderlinge geschillen bij dading definitief beëindigen en verklaren daartoe het volgende te zijn overeengekomen:
1. De ter gelegenheid van de overdracht van de onderneming [naam zorgmethode] overeengekomen “overeenkomst van recht en gebruik” wordt beëindigd met onmiddellijke ingang.
2. De (overeenkomst tot het aangaan van een) [VOF zorgmethode] tussen de [Stichting] en [de vennoten van eiseres] wordt – voor zoveel nodig- beëindigd met onmiddellijke ingang. De naam [naam zorgmethode] zal uitsluitend door de Stichting worden gevoerd. [de vennoten van eiseres] dragen -voor zoveel nodig- het uitsluitende recht op gebruik van deze naam over aan de Stichting. Eventuele inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel en andere tenaamstellingen, anders dan door de Stichting, worden daartoe doorgehaald of beëindigd.
3. De huurovereenkomst kantoorruimte wordt geacht te zijn beëindigd op 1 oktober 2019. Partijen overleggen ter zake nader over -eventuele- voortzetting op een andere basis.
4. De Stichting betaalt aan [de vennoten van eiseres] een eenmalig bedrag van € 350.000,– (zegge: driehonderd en vijftig duizend euro) binnen 30 dagen na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst op een door [de vennoten van eiseres] aan te geven wijze en bankrekening.
5. De stichting en [de vennoten van eiseres] zijn van mening dat artikel 37d Wet op de omzetbelasting van toepassing is en doen een beroep op dit artikel.
6. Indien de inspecteur van de Belastingdienst beslist dat 37d van de Wet op de omzetbelasting niet van toepassing is komen partijen overeen dat de koopsom
€ 330.000,— (zegge: driehonderd en dertig duizend euro) is, te vermeerderen met btw en onder uitreiking van een factuur en wordt het totaalbedrag verminderd met de gedane betaling onder 4.”
1.10.
[VOF zorgmethode] is met ingang van 1 april 2019 ontbonden.
1.11.
Met dagtekening 29 mei 2019 hebben [de vennoten van eiseres] en [Stichting] gezamenlijk aan verweerder de brief ‘Afstemming art. 37d Wet OB 1968’ gestuurd. Hierin staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)Om de continuïteit van de [naam zorgmethode] zorgverlening te borgen droeg [de vennoten van eiseres] de onderneming over aan de nieuw opgerichte [Stichting] , waarvan zij zelf bestuurder werden. In overleg met de Raad van Toezicht kwamen partijen een gespreide betaling van de koopsom overeen, hetgeen in een samenstel van overeenkomsten werd vastgelegd:
–
‘Afspraken overdracht activa’;
–
‘Verklaring overname zorgactiviteiten’;
–
‘Overeenkomst van recht van gebruik’;
–
‘Huurovereenkomst kantoorruimte’.
Onder de overdracht waren begrepen alle activa (waaronder materialen, meubilair en apparatuur) en de zorgcontracten alsmede het recht van gebruik van het [naam zorgmethode] concept en de software [naam software] . Een bedrag van € 12.500 werd direct betaald.
Het restant van de overnamesom werd in termijnen verschuldigd door middel van een 10-jarige (deels omzetgerelateerde) vergoeding voor het gebruiksrecht van het
[naam zorgmethode] en [naam software] -software. De vergoedingen op jaarbasis varieerdenover de periode 2014-2018 tussen € 70.000 en € 80.000. Aanvankelijk werd in overleg met de fiscus over deze vergoedingen geen BTW gerekend, omdat een fiscale eenheid BTW tussen V.O.F. en stichting werd verondersteld. Na enig beraad oordeelde u in april 2016 echter dat de onderlinge financiële verwevenheid
onvoldoende was voor het aanmerken van een fiscale eenheid (zie bijgaande
mailwisseling). Vanaf april 2016 is door de V.O.F. over de vergoeding BTW in
rekening gebracht en afgedragen, naar onze mening ten onrechte, hetgeen we hierna
zullen toelichten. De V.O.F. en Stichting hebben het overleg met u over de BTW
aspecten niet voortgezet. De stichting heeft de in rekening gebrachte BTW niet in
aftrek gebracht (geen aftrekrecht).
Na de overdracht lag de uitvoering van de zorg bij [Stichting] . [de vennoten van eiseres]
had de intentie om afstand te nemen van de primaire zorgverlening en zich te
richten op verdere ontwikkeling en onderzoek op het gebied van Mediërende
Levensloopbegeleiding. In de praktijk is dit anders gelopen. Het kostte de stichting
moeite geschikte bestuurders te vinden, waardoor [de vennoten van eiseres] in eerste
instantie noodgedwongen als onbezoldigd bestuurder aanbleven. Hierdoor ontstond
onduidelijkheid over de afgesproken taakverdeling. Gaandeweg ontstonden
spanningen en in een later stadium werden de eerdere afspraken en de
overeengekomen vergoeding voor het gebruiksrecht door leden van de Raad van
Toezicht en nieuwe bestuurders bekritiseerd. Daarbij ontstond ook verschil van
mening over de waarde van de overgedragen onderneming.
Vanwege de verslechterde onderlinge verhoudingen werd in 2018 een mediation- traject gestart om de geschillen te beslechten. Al snel werd duidelijk dat het wederzijds vertrouwen ontbrak om de bestaande afspraken te continueren. In maart 2019 bereikten [de vennoten van eiseres] en [Stichting] overeenstemming over de afkoop van de periodieke vergoeding voor het gebruiksrecht en een eenmalige slotbetaling van € 350.000 door [Stichting] ter zake de overdracht. De vaststellingsovereenkomst die in dit kader werd gesloten is bijgevoegd.
Verzoek standpuntbepaling
De vergoedingen uit hoofde van zowel de vaststellingsovereenkomst als de overeenkomst van recht van gebruik hebben in feite betrekking op de gefaseerde betaling van de koopsom wegens overdracht van de onderneming [onderneming zorgmethode] . Dit wordt bevestigd door de heer [adviseur 1] van advieskantoor [advieskantoor] die destijds de overdracht begeleidde (bijgesloten zijn toelichting op de overdracht ten behoeve van het mediation-traject).
Wij zijn derhalve van mening dat op deze vergoedingen artikel 37d Wet OB 1968 van toepassing is. Partijen willen graag zekerheid op dit punt. Wilt u bevestigen dat in deze sprake is van een overgang van een algemeenheid van goederen? Tevens verzoeken wij u om teruggaaf van de afgedragen BTW over de ontvangen vergoeding in 2016, 2017 en 2018.”
Als bijlage bij het verzoek is onder andere een e-mail gevoegd die op 15 november 2018 door [adviseur 1] , de voormalig adviseur van [de vennoten van eiseres] , aan [vennoot 2] is verstuurd. De tekst van deze e-mail luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Aan de herstructurering die met ingang van 1 oktober 2014 heeft plaatsgevonden, lagen onder meer de volgende uitgangspunten ten grondslag:
De vraag naar de dienstverlening van [onderneming zorgmethode] stijgt;
Het concept [naam zorgmethode] heeft de potentie nationaal te kunnen worden uitgerold;
De huidige structuur voldoet gezien de groei en de ontwikkelingen in het veld niet meer;
Er moet een gezond ondernemingsmodel komen, waarbij [de vennoten van eiseres] belangrijke zeggenschap zullen krijgen alsmede een compensatie voor hun inzet in de afgelopen jaren.
In nauw overleg met [de vennoten van eiseres] , [bestuurslid Stichting] (in
haar rol van bestuurder van de opgerichte stichting) en later eveneens met de Raad
van Toezicht van de op te richten stichting is de nieuwe structuur neergezet.
Veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden over de allocatie van activiteiten en personeel in verschillende entiteiten, alsmede over de verdeling van kosten en opbrengsten. De tegenprestatie van de stichting voor het mede exploiteren van het concept [naam zorgmethode] , zowel in de eigen stichting als in de VOF, speelde daarbij een belangrijke rol. Er is een formule bedacht waarbij beoogd is om [de vennoten van eiseres] zakelijk te belonen voor hun werkzaamheden in de nieuwe structuur, voor het ter beschikking stellen dan wel overdragen van activa en voor hun inspanningen in het kader van de doorontwikkeling en uitrol van het succesvolle concept.
De feitelijke zorgwerkzaamheden in [vestigingsplaats] zijn door de [VOF zorgmethode] overgedragen aan de stichting. Het concept [naam zorgmethode] is in de [VOF zorgmethode] achtergebleven. De stichting is medevennoot geworden in de VOF.
Zodoende zijn de activiteiten, de zorgverlening in [vestigingsplaats] en (de uitrol van) het concept gescheiden en in verschillende entiteiten ondergebracht.
In [VOF zorgmethode] konden specifieke afspraken worden gemaakt over de verdeling van de werkzaamheden en het verwachte resultaat met betrekking tot het concept [naam zorgmethode] .
De stichting was een tegenprestatie verschuldigd voor overdracht van het gebruiksrecht van het concept [naam zorgmethode] . Een tegenprestatie in de vorm van een bedrag ineens werd voor de stichting als een te zware last ervaren. De stichting zou het moeten kunnen financieren, bovendien werd starten met zo’n grote last als risicovol ervaren.
De gekozen oplossing komt er feitelijk op neer dat [de vennoten van eiseres] de overdracht van het gebruiksrecht aan de stichting hebben voorgefinancierd en het risico hebben genomen dat zij de waarde van hetgeen werd overgedragen niet of niet geheel zouden ontvangen.
De tegenprestatie heeft concreet vorm gekregen in voor de Stichting overzichtelijke percentages van de omzet, te voldoen aan de VOF, gedurende tien jaar.
De afgesproken percentages zijn in overleg tussen verschillende betrokkenen, waarbij gekeken is naar financiële haalbaarheid, tot stand gekomen. In de percentages is verdisconteerd dat dit een soepele regeling is voor de stichting, dat [de vennoten van eiseres] niet per direct over een verkoopsom konden beschikken, dat de
tegenprestatie resultaatafhankelijk is gemaakt, en dat [de vennoten van eiseres] financieel risico lopen.
De VOF genereert hiermee een inkomstenstroom die geheel toekomt aan [de vennoten van eiseres] . Om de VOF van inkomsten te voorzien, is tevens overeengekomen dat de stichting in beginsel € 10.000 bijdraagt aan het vormgeven van het ambassadeurschap en de doorontwikkeling van het concept [naam zorgmethode] . Hierbij is uitgegaan van een investering van 120 uur op jaarbasis. Naarmate de uitrol van het concept zou vorderen, zou de VOF meer eigen inkomsten genereren. Het resultaat van het exploiteren en uitrollen van het concept [naam zorgmethode] komt in de constructie voor 51% toe aan de stichting.
In de VOF-overeenkomst is vastgelegd dat vóór winstverdeling aan een vennoot een arbeidsbeloning kan worden toegekend. Hiermee is ruimte gecreëerd [de vennoten van eiseres] een arbeidsbeloning toe te kennen ingeval zij meer tijd en energie steken in de activiteit van de VOF dan de stichting.
Al met al is hiermee een flexibele constructie neergezet, waarin de zorgactiviteiten van de uitrol van het concept [naam zorgmethode] zijn gescheiden; waarbij beoogd is om [de vennoten van eiseres] een zakelijke vergoeding te laten ontvangen voor hetgeen zij verhuren, ter beschikking stellen en overdragen; waarbij de stichting de kans heeft
gekregen zonder zware lasten op te starten doordat [de vennoten van eiseres] akkoord zijn gegaan met een resultaatsafhankelijke betaling voor het concept [naam zorgmethode] en bereid zijn geweest het risico van een gespreide betaling te aanvaarden.”
1.12.
Bij brief van 29 augustus 2019 heeft verweerder gereageerd op het verzoek om afstemming (zie 1.11). De reactie van verweerder luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Beoordeling van uw verzoek
[VOF zorgmethode] en [Stichting] hebben de afspraken met betrekking tot de overdracht van Activa opgenomen in de overeenkomst Afspraken overdrachtActiva. Daarnaast hebben zij een overeenkomst van recht van gebruik afgesloten
met betrekking tot het [naam zorgmethode] concept.
Uit de afgesloten overeenkomst Afspraken Overdracht Activa blijkt dat de Goodwill
en software niet wordt overgedragen. Uit de overeenkomst van het recht van
gebruik volgt dat [VOF zorgmethode] het recht van gebruik van het [naam zorgmethode] en
de software [naam software] verleent aan [Stichting] . Voor het recht van gebruik
van het concept en de software betaalt de Stichting o.a. een jaarlijkse omzetafhankelijke vergoeding.
Standpunt
Aangezien Goodwill en [naam software] met de ontwikkelde [naam zorgmethode] -formule
geen deel heeft uitgemaakt van de overdracht en een separate overeenkomst met
betrekking tot het gebruik van de ontwikkelde concept [naam zorgmethode] en de software
[naam software] (na de overdracht) is afgesloten, waarbij de v.o.f. het gebruiksrechthiervan verleent, kan thans niet worden gesteld dat de afkoop van deze overeenkomst deel heeft uitgemaakt van de oorspronkelijke overdracht.
Het verlenen van het gebruiksrecht van het concept en de software heeft separaat/naast de overdracht plaatsgevonden en valt daarmee buiten (het
toepassingsbereik van) 37d van de Wet OB 1968, De verrichte betalingen uit deze
overeenkomst (inclusief afkoop) zijn toe te rekenen aan deze gebruiksovereenkomst en niet toe te rekenen aan (enig onderdeel van) de overdracht. De huidige afkoop van deze overeenkomst valt daarmee eveneens buiten de overdracht en het toepassingsbereik waarop artikel 37d Wet OB.
De betalingen/afkoop hebben derhalve geen betrekking op een (eenmalige)
overdracht van goodwill of het gebruiksrecht, nu deze expliciet zijn uitgezonderd
van de (eerdere) overdracht.”
1.13.
Op 21 oktober 2019 heeft eiseres de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 ingediend. De aangegeven omzet bedraagt het op grond van de VSO overeengekomen bedrag van € 330.000. Op 1 november 2019 heeft eiseres de daarover aangegeven omzetbelasting van € 69.300 betaald.
1.14.
Eiseres heeft bij het beroepschrift onder meer een brief gevoegd die [lid RvT] in het kader van het in te zetten mediation traject tussen [VOF zorgmethode] en [Stichting] namens de Raad van Toezicht van [Stichting] aan het bestuur van [Stichting] heeft verstuurd. De tekst van deze brief luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)[onderneming zorgmethode] is een door de overheid erkende zorgorganisatie. Het aanbod van [onderneming zorgmethode] valt binnen de categorie specialistische begeleiding, zoals benoemd in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Als RvT hebben wij ervoor te waken dat [onderneming zorgmethode] als Organisatie haar verplichtingen nakomt, zich aan de wet en regelgeving houdt binnen de grenzen van het zorgstelsel. Daarbij moet er verantwoord en doelmatig worden omgegaan met publieke (zorg)gelden, aan [onderneming zorgmethode] ter beschikking gesteld voor de hulp aan kinderen uit de doelgroep van [onderneming zorgmethode] . In beginsel geldt er daarbij een winstuitkeringsverbod (artikel 2:285 lid 3 BW), hetgeen meebrengt dat
de stichting haar winst alleen mag aanwenden ter verwezenlijking van het in de statuten bepaalde doel. Dit verbod strookt met art. 5 lid 2 van de Wet Toelating zorginstellingen (Wtzi).
Als RvT hebben wij daarom besloten dat ook betalingen aan [de vennoten van eiseres] , die uiteindelijk ten laste komen van die aan [onderneming zorgmethode] ter beschikking gestelde publieke gelden, altijd door ons verantwoord moeten kunnen worden in het licht van de doelstelling van [onderneming zorgmethode] .
En dat geldt ook als die betalingen plaatsvinden op basis van eerder tussen de stichting en (de v.o.f. van) [de vennoten van eiseres] gesloten overeenkomsten. Ook die betalingen moeten in een redelijke verhouding blijven staan tot de waarde van de tegenprestatie, te leveren door [de vennoten van eiseres] .
Verder kan de RvT de bedoelde Overeenkomst van Recht van Gebruik (gebruiksovereenkomst), inclusief de vergoeding voor het ambassadeurschap, niet los zien van de onderhandelingen die wij nog met [de vennoten van eiseres] voeren over het bedrag dat de stichting nog aan hen verschuldigd is voor de gehele overname van de [onderneming zorgmethode] per 1 oktober 2014.
Het uiteindelijk totaal aan [de vennoten van eiseres] te betalen bedrag moet min of meer gelijk zijn aan de waarde van [onderneming zorgmethode] (oud) medio 2014, of de betalingen nu plaats vinden op basis van de gebruiksovereenkomst of op basis van een nadere overeenkomst met [de vennoten van eiseres] , waarbij een eindafrekening met de stichting wordt overeengekomen als sluitstuk van de ontvlechting.
Van de zijde van [de vennoten van eiseres] Is de RvT steeds voorgehouden dat de hoogte van de gebruiksvergoeding in overeenstemming was met de waarde van [onderneming zorgmethode] per medio 2014, de aanvang van de vervlechting. Die waarde van [onderneming zorgmethode] toen en dus ook de hoogte van de gebruiksvergoeding zou bepaald zijn door het accountantskantoor [advieskantoor] , aan welk kantoor [adviseur 2] , van later “ [advieskantoor 2] ”, toen nog verbonden was. Van een accountantskantoor mag verwacht worden dat zij rekening houden met alle betrokken gerechtvaardigde belangen.”
Vooraf
Ontvankelijkheid beroep
2.1.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 23 juli 2021, zodat de beroepstermijn eindigde op vrijdag 3 september 2021. Het beroepschrift is op maandag 6 september 2021, dus buiten de beroepstermijn, door de rechtbank ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.1 Er is geen leesbaar poststempel. Nu het beroepschrift op de eerste werkdag na het einde van de beroepstermijn door de rechtbank is ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend, zodat het beroep ontvankelijk is.
Tenaamstelling
2.2.
Uit de feiten volgt dat bij de in 2014 gesloten overeenkomsten [VOF zorgmethode] partij was (zie 1.4.), dat de VSO in 2019 is gesloten tussen [Stichting] en [de vennoten van eiseres] (zie 1.9.) en dat de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 is ingediend en voldaan door [eiseres] (zie 1.13.). Ter zitting hebben partijen verklaard dat voor onderhavig fiscaal geschil uit praktische overwegingen [eiseres] , [VOF zorgmethode] en [de vennoten van eiseres] met elkaar kunnen worden vereenzelvigd. De fiscale gevolgen van dit geschil worden met instemming van beide partijen uitsluitend afgewikkeld in de verhouding met [eiseres] (zijnde de procederende partij in dit geschil).
Geschil en beoordeling
3. In geschil is of eiseres recht heeft op teruggaaf van de door haar betaalde omzetbelasting van € 69.300 over het derde kwartaal van 2019. Het geschil spitst zich toe op de vraag of artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) van toepassing is op de door eiseres van [Stichting] ontvangen vergoeding uit hoofde van de VSO. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.
4. Eiseres voert – samengevat – aan dat de vergoeding op grond van de in 2019 gesloten VSO de slottermijn was voor de overdracht van de onderneming in 2014. De op
29 september 2014 gesloten overeenkomsten vormen volgens eiseres een samenstel van afspraken omtrent de gespreide betaling voor de overdracht van de, tot dan toe door [VOF zorgmethode] gedreven, onderneming aan [Stichting] . De gebruiksovereenkomst had tot doel om het restant van de overnamesom in gespreide termijnen te betalen, omdat dit voordeliger was voor [de vennoten van eiseres] en betaling van het hele bedrag ineens niet mogelijk was voor de stichting, aldus eiseres. Al direct vanaf 1 oktober 2014 heeft [Stichting] volledig de plaats van eigenaar van de onderneming overgenomen van [VOF zorgmethode] . In de jaren hierna is onenigheid ontstaan, onder meer over de waarde van de onderneming, waarna [VOF zorgmethode] en [Stichting] een mediation traject zijn aangegaan. De VSO in 2019 is de uitkomst van dit traject en het overeengekomen bedrag van € 330.000 is de eindafrekening voor de overdracht van de onderneming, zo stelt eiseres.
5. Verweerder stelt – kort gezegd – dat de op grond van de VSO betaalde vergoeding een afkoopsom betreft voor het afzien van het recht op (deel)betalingen voor het recht van gebruik van het concept [naam zorgmethode] en de software [naam software] . Volgens verweerder maakt de transactie in 2019 geen deel uit van de oorspronkelijke overdracht van de onderneming in 2014. Verweerder leidt dit onder meer af uit de tekst van de activa-overeenkomst (zie 1.5.), waarin zowel de goodwill en de software expliciet zijn uitgesloten en dat voor het recht van gebruik van het concept [naam zorgmethode] en de software [naam software] een aparte gebruiksovereenkomst is gesloten (zie 1.6.). Verweerder is van mening dat de op grond van de gebruiksovereenkomst ontvangen vergoedingen een doorlopende prestatie betreft die losstaat van de overdracht van de onderneming in 2014. Volgens verweerder is sprake van het afzien van de periodieke gebruiksvergoeding en bij de VSO in 2019 van een nieuwe, met btw belaste dienst, waarop artikel 37d van de Wet OB niet van toepassing is.
6.1.
De rechtbank overweegt dat Nederland met artikel 37d van de Wet OB gebruik heeft gemaakt van de in de artikelen 19 en 29 van de BTW-richtlijn 2006 neergelegde mogelijkheid dat bij overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, voor de heffing van omzetbelasting geen levering van goederen of diensten geacht worden te hebben plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager. Onder een overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d van de Wet OB moet worden verstaan de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, waarbij de verkrijger de bedoeling moet hebben om de aldus overgedragen handelszaak of bedrijfsonderdeel te exploiteren.2 Van een overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel is slechts dan sprake, indien het geheel van overgedragen onderdelen volstaat om een autonome economische activiteit te kunnen voortzetten. Of dit zo is, moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de aard van de betrokken economische activiteit.3
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in 2014 sprake was van een overgang van een (gedeelte van een) algemeenheid van goederen in de zin van artikel 37d van de Wet OB. Het geschil tussen partijen komt in de kern neer op de vraag of het in 2019 bij de VSO afgesproken te betalen bedrag ziet op de overdracht van de onderneming van [VOF zorgmethode] aan [Stichting] in 2014.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de betaling op grond van de in 2019 gesloten VSO ziet op de overdracht van de onderneming in 2014 en in feite (mede) de tegenprestatie vormt voor de in 2014 plaatsgevonden overgang (van een geheel of een gedeelte) van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d van de Wet OB.
6.4.
De rechtbank overweegt dat de tekst van de in 2014 gesloten activa-overeenkomst (zie 1.5.) en van de gebruiksovereenkomst (zie 1.6.) erop lijken te duiden dat het gebruik van het concept [naam zorgmethode] en de software [naam software] geen deel uitmaakten van de overdracht van de onderneming aan [Stichting] in 2014. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de letterlijke tekst van die in 2014 gesloten overeenkomsten niet weergeeft wat de bedoeling en – belangrijker – wat de werkelijke afspraken van partijen zijn geweest. De rechtbank acht het aannemelijk dat de betaling op grond van de in 2019 gesloten VSO ziet op de overdracht van de onderneming in 2014.
6.5.
Aannemelijk is gemaakt dat de bedoeling van partijen is geweest dat [Stichting] , deels tegen betaling in 2014 van een bedrag ineens en deels tegen omzetafhankelijke periodieke betalingen daarna, de volledige onderneming, inclusief het gebruik van het concept [naam zorgmethode] en de software, op haar naam en voor haar rekening zou gaan drijven. Daar is ook feitelijk uitvoering aan gegeven na het sluiten van de overeenkomsten in 2014. De rechtbank leidt dit af uit de samenhang van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. De bedoeling om in 2014 de gehele onderneming op die wijze over te dragen volgt met name uit:
– de tekst van de in 2019 gesloten VSO (zie 1.9. en daarvan met name het vermelde onder B),
– de verklaring van de heer [adviseur 1] van 15 november 2018 (zie 1.11. en daarvan met name het gedeelte vanaf ‘De stichting was een tegenprestatie verschuldigd voor overdracht van het gebruiksrecht van het concept [naam zorgmethode] ’, tot ‘In de percentages is verdisconteerd dat dit een soepele regeling is voor de stichting, dat [de vennoten van eiseres] niet per direct over een koopsom konden beschikken, dat de tegenprestatie resultaatafhankelijk is gemaakt, en dat [de vennoten van eiseres] financieel risico lopen’),
– het stuk van de heer [lid RvT] (zie 1.14. en daarvan met name het gedeelte vanaf ‘Verder kan de RvT de bedoelde Overeenkomst van Recht en Gebruik (gebruiksovereenkomst), inclusief de vergoeding voor het ambassadeurschap, niet los zien van de onderhandelingen die wij nog met [de vennoten van eiseres] voeren over het bedrag dat de stichting nog aan hen verschuldigd is voor de gehele overname van de onderneming [onderneming zorgmethode] per 1 oktober 2014.’ tot ‘Van de zijde van [de vennoten van eiseres] is de RvT steeds voorgehouden dat de hoogte van de gebruiksvergoeding in overeenstemming was met de waarde van [onderneming zorgmethode] per medio 2014, de aanvang van de vervlechting.’), en
– de toelichting door de vertegenwoordigers van eiseres ter zitting. Zo hebben [de vennoten van eiseres] ter zitting verklaard dat het [Stichting] is geweest die de gehele onderneming, inclusief het beheer over het concept [naam zorgmethode] en de software [naam software] , vanaf het sluiten van de overeenkomsten in 2014 heeft voortgezet, alsmede dat [Stichting] in 2014 niet in staat was een volledige koopsom te betalen.
6.6.
Uit het geheel van de stukken en verklaringen komt dan ook naar voren dat [Stichting] vanaf oktober 2014 de werkzaamheden en de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van de onderneming tegen betaling van een bedrag ineens plus aansluitende periodieke betalingen, volledig heeft overgenomen en de plaats heeft ingenomen van [VOF zorgmethode] . [Stichting] beschikte vanaf dat moment over het concept en de software, mocht dit geheel verder uitbouwen en exploiteren en heeft dat ook feitelijk gedaan. Dat het concept [naam zorgmethode] en de software in 2014 deel uitmaakten van de overgang van de onderneming in 2014, valt ook -anderszins- uit de VSO af te leiden. Nu daarin is vermeld dat de gebruiksovereenkomst met onmiddellijke ingang is beëindigd, zonder dat verder iets over het concept [naam zorgmethode] en de software is vermeld, zou [Stichting] daarvan immers geen gebruik meer hebben kunnen maken na het sluiten van de VSO. Dat kan [Stichting] alleen omdat deze deel uitmaakten van de overgang van (een gedeelte van) de algemeenheid van goederen in 2014.
6.7.
Dat de betaling op grond van de in 2019 gesloten VSO de afkoopsom van de 10-jarige gebruiksovereenkomst zou zijn, zoals verweerder stelt, kan de rechtbank niet volgen. Dat is niet in de VSO vermeld en blijkt daar dus niet uit. De rechtbank ziet wel dat de manier waarop partijen de afspraken in 2014 hebben vastgelegd, op zijn zachtst gezegd ongelukkig is geweest. Het lijkt op een tijdelijke licentieovereenkomst. Het is echter niet zo dat de papieren werkelijkheid zwaarder weegt dan de in werkelijkheid gemaakte afspraken. De rechtbank gelooft dat partijen in 2014 zijn overeengekomen dat de onderneming zoals die toen bestond, in haar geheel overging naar de Stichting.
6.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de betaling op basis van de VSO in 2019 niet los kan worden gezien en het sluitstuk vormt van de overdracht van de onderneming aan [Stichting] in 2014, zodat deze vergoeding deel uitmaakt van de transactie ter zake van een overgang waarop artikel 37d van de Wet OB van toepassing is. Of sprake is van de overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen als bedoeld in dit artikel is niet van belang voor de toepassing van artikel 37d van de Wet OB. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de bij de gebruiksovereenkomst overeengekomen vergoeding omzetafhankelijk was.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De vrijstelling van artikel 37d van de Wet OB is van toepassing op de door eiseres ontvangen vergoeding op grond van de VSO. Verweerder dient aan eiseres over het derde kwartaal van 2019 het bedrag van € 69.300 terug te betalen.
Immateriële schadevergoeding
8.1.
Eiseres heeft verzocht om immateriële schadevergoeding (ISV) wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Ter zitting is met partijen kortgesloten dat aan ISV € 1.000 dient te worden vergoed. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan verweerder als aan de rechtbank is toe te rekenen, moet de betaling van ISV deels plaatsvinden door verweerder en deels door de Minister. Uit praktische overwegingen verdeelt de rechtbank de ISV zo dat verweerder en de Minister ieder de helft betalen.
8.3.
Omdat het bedrag van de ISV minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren.4
Proceskosten en griffierecht
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). In de bezwaarfase is niet verzocht om vergoeding van proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
–
verklaart het beroep gegrond;
–
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
–
bepaalt dat verweerder het door eiseres op aangifte voldane bedrag van € 69.300 aan omzetbelasting aan haar terugbetaalt;
–
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
–
veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500;
–
veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500;
–
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
–
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, en mr. F. Brekelmans en mr. A. Heidekamp , leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
1 Artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2 HvJ EU, 27 november 2003, Zita Modes Sàrl, C-497/01, ECLI:EU:C:2003:644.
3 HvJ EU 10 november 2011, Christel Schriever, C-444/10, ECLI:EU:C:2011:724.
4 Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.