In laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid door belastingadviseur

Audit Belasting Inspectie Document Auditfiles Controle

In laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid door belastingadviseur

Een eenmanszaak houdt zich bezig met de interessante combinatie van boekhouden, belastingadvies en podiumkunst beoefenen. De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek gehouden naar de aangiften omzetbelasting, waaruit bleek dat belanghebbende personenauto’s ter beschikking heeft gehad die hij niet in zijn aangiften heeft vermeld. De Belastingdienst heeft vervolgens naheffingsaanslagen voor de jaren 2011-2014 met boetes opgelegd.

De vraag voor het hof was of de Belastingdienst de diverse correcties terecht heeft toegepast, of er in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur is gehandeld en of terecht en naar het juiste bedrag vergrijpboeten zijn opgelegd.

Volgens het hof had belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre hij recht had op aftrek van voorbelasting. Aan het enkele uitblijven van controles door de Belastingdienst kon belanghebbende niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zijn aangiften omzetbelasting correct waren. Volgens het hof is, mede gelet op het beroep van belanghebbende, sprake van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Het is algemeen bekend, zeker bij iemand die beroepsmatig belastingaangiften verzorgt, dat een personenauto waarvan de kosten ten laste van de onderneming komen en waarin privé wordt gereden, gevolgen heeft voor de omzetbelasting. Door met dat privégebruik geen rekening te houden heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat hem grove schuld kan worden verweten.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond (art. 81 RO).

Hoge RaadGerechtshofRechtbank
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25-09-2020
Datum publicatie
25-09-2020
Zaaknummer
19/05124
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:3830
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 25-09-2020
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/05124

Datum 25 september 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 17 oktober 2019, nrs. 18/00499 tot en met 18/00501, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/3093 tot en met 17/3095) betreffende de aan belanghebbende over tijdvakken in de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.

Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17-10-2019
Datum publicatie
28-11-2019
Zaaknummer
18/00499, 18/00500 en 18/00501
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:4547, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1479
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft eenmanszaak, die boekhoudingen verzorgt, belastingadvies geeft en podiumkunst beoefent. De Inspecteur heeft een boekenonderzoek gehouden naar de aangiften OB over 2011 tot en met 2014. Belanghebbende heeft personenauto’s ter beschikking gehad die hij niet in zijn aangiften OB heeft vermeld. Er zijn naheffingsaanslagen OB 2011 tot en met 2014 met boetes opgelegd. In geschil is of de Inspecteur terecht diverse correcties heeft toegepast, of hij in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en of hij terecht en naar het juiste bedrag vergrijpboeten heeft opgelegd.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 28-11-2019
FutD 2019-3132
V-N Vandaag 2019/2753
V-N 2020/8.1.4
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00499, 18/00500 en 18/00501

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] h.o.d.n. [A] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2018, nummers BRE 17/3093 tot en met 17/3095 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

inzake na te noemen naheffingsaanslagen en beschikkingen.

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd:

– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.1501 over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 1.260 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 126 en € 208 aan heffingsrente.

– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.2501 over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ten bedrage van € 1.113 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 111 en € 157 aan belastingrente.

– aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.4501 over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 797 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 79 en € 63 aan belastingrente.

De naheffingsaanslagen en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 253. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.

1.5.Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 1 augustus 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verzorgen van boekhouding, het verstrekken van belastingadvies en de beoefening van podiumkunst.

2.2.Belanghebbende heeft in de jaren 2010 tot en met 2014 achtereenvolgens de volgende personenauto’s ter beschikking gehad:

Merk Periode Cataloguswaarde
Opel Antara van 26 februari 2009 tot 23 juli 2011 € 41.383
Subaru Forester 23 juli 2011 tot 20 september 2012 € 32.789
Hyundai Santa Fe na 14 september 2012 € 40.972

De kosten van deze personenauto’s zijn ten laste van de eenmanszaak gekomen. Belanghebbende heeft in de jaren 2011 tot en met 2014 geen omzetbelasting wegens het privégebruik auto aangegeven en voldaan.

2.3.Bij belanghebbende heeft eind 2015/begin 2016 een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 is beoordeeld.

2.4.Het rapport van 7 maart 2016 dat is opgemaakt van het boekenonderzoek vermeldt het volgende over de correctie voor voorbelasting in 2011 en over de correctie wegens een creditnota in 2012:

“4.2.3 Inkopen

Uit de administratie van 2012 is gebleken dat er met betrekking tot inkoop van

kantoormateriaal bij [B] een creditnota met datum 11 december 2012

niet is verwerkt in de administratie. Het gaat om een bedrag van netto € 149,99 met aan btw € 31,50 en in totaal een bedrag van € 181,49. (…)

4.3.4

Kleine aanschaffingen kantoor

In administratie van 2011 een factuur aangetroffen met als factuurdatum 10 september 2011 met als factuuradres die van belastingplichtige en als afleveradres die van zijn zoon in [plaats] . Betreft een Dell PC met toebehoren voor Netto € 667,23, btw € 126, 77 totaal € 794,-. Dit bedrag wordt via de bank betaald door belastingplichtige aan zijn zoon. Lijkt alsof de zoon van belastingplichtige de PC voor belastingplichtige gekocht heeft. Echter een dag later krijgt belastingplichtige van zijn zoon via de bank € 512,- betaald onder vermelding van “Dell PC”. Hieruit concludeer ik dat de zoon de PC voor een kleiner bedrag heeft verkregen en het dus geen zakelijke uitgaaf ten behoeve van de onderneming van de belastingplichtige is, maar een privé-uitgave.

Correctie 2011 kleine aanschaffingen € 667,-.

(…)

6.3

Voorbelasting

Bij controle van de facturen is gebleken dat er enkele onjuistheden zijn.

In het jaar 2011 (zie punt 4.3.4 van dit rapport) is een privé uitgave gedaan De door derden in rekening gebrachte omzetbelasting is niet als voorbelasting aftrekbaar

Correctie 2011 minder voorbelasting € 127.

In het jaar 2012 is een creditnota niet verwerkt in de administratie, zie punt 4.2.3 van dit rapport.

De voorbelasting dient verminderd te worden met het bedrag aan omzetbelasting op deze creditnota ad € 31.

Correctie 2012 minder voorbelasting (€ 31 + € 135) = € 166”.

2.5.Naar aanleiding van de uitkomsten van dit boekenonderzoek zijn de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen voor de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegd. De correcties luiden als volgt:

Correcties 2011 2012 2013 2014
Contante ontvangst € 52
Privégebruik auto € 1.081 € 947 € 1.106 € 1.106
Minder voorbelasting € 127 € 166
KOR -€ 966 -€ 449
Totaal € 1.260 € 1.113 € 140 € 657

3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur terecht de aftrek van voorbelasting gecorrigeerd ten aanzien van de aankoop van een personal computer (hierna: de PC) en een creditnota?

II. Heeft de Inspecteur in strijd gehandeld met diverse beginselen van behoorlijk bestuur?

III. Heeft de Inspecteur terecht en naar het juiste bedrag vergrijpboeten opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat de eerste en de derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslagen en vernietiging van de boete- en rentebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4Gronden

Ten aanzien van het geschil

Vraag I: Correctie wegens creditnota en PC

4.1.De Rechtbank heeft ten aanzien van deze correcties overwogen:

“Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat hij niet bestrijdt dat de naheffingen terecht en tot de juiste bedragen hebben plaatsgevonden.”

Uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank blijkt evenwel niet dat belanghebbende ter zitting zijn standpunten ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Het Hof zal daarom belanghebbendes stellingen over de hiervoor in 2.4. genoemde correcties behandelen.

4.2.De Inspecteur heeft in 2011 de aftrek van voorbelasting geweigerd wegens de uitgave voor de PC waarvan de Inspecteur stelt dat het een privé uitgave was. Verder heeft de Inspecteur in 2012 onder meer een bedrag van € 31,50 aan vooraftrek van omzetbelasting geweigerd omdat belanghebbende in zijn administratie geen rekening had gehouden met een creditnota. Belanghebbende bestrijdt deze twee correcties in hoger beroep. Belanghebbende betoogt dat deze correcties discutabel zijn en dat de Inspecteur ze niet heeft bewezen.

4.3.Het Hof stelt voorop dat het aan belanghebbende is, als degene die aanspraak maakt op aftrek van voorbelasting, om aannemelijk te maken dat en in hoeverre hij recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Het Hof zal hierna beoordelen in hoeverre belanghebbende in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Uit het rapport dat is opgemaakt van het boekenonderzoek volgt ten aanzien van de aankoop van de PC uit de administratie van belanghebbende dat dit een privé uitgave betrof. Belanghebbende stelt hier tegenover dat dit een bestelde PC betrof voor zijn zoon maar dat die niet voldeed, dat hij het aankoopbedrag contant heeft terugbetaald en de PC voor eigen gebruik, naar het Hof begrijpt voor de onderneming, heeft gehouden. Zonder verdere onderbouwing met achterliggende stukken, die belanghebbende niet heeft overgelegd, maakt belanghebbende met deze enkele stelling niet aannemelijk dat hij recht heeft op aftrek van voorbelasting ten aanzien van de aankoop van de PC in 2011. Ten aanzien van de creditnota stelt belanghebbende zonder nadere onderbouwing dat het gaat om een creditnota van [C] die twee keer een korting zou hebben verrekend. De controle-ambtenaar heeft blijkens het controlerapport de creditnota aangetroffen die niet correct in de administratie was verwerkt. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met zijn niet onderbouwde stelling niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had aftrek van voorbelasting naar dit bedrag.

4.4.Hieruit volgt dat vraag I bevestigend moet worden beantwoord.

Vraag II: Schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur

4.5.Belanghebbende betoogt dat hij al 42 jaar aangifte doet op dezelfde wijze en dat de Inspecteur zijn aangiften nooit eerder heeft gecorrigeerd. Hij had er daarom, aldus belanghebbende, op mogen vertrouwen dat zijn aangiften correct waren. Dat betoog gaat niet op. Belanghebbende heeft niet gesteld, dat de Inspecteur op enige wijze anders dan het niet controleren van zijn aangiften omzetbelasting, door enige uiting vertrouwen heeft gewekt dat zijn handelwijze juist was. Aan het enkele uitblijven van controles kan belanghebbende niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zijn aangiften en afdrachten voor de omzetbelasting juist waren.

4.6.Verder betoogt belanghebbende dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij afspraken niet is nagekomen. Met hetgeen belanghebbende naar voren brengt, waaronder e-mailverkeer met de Inspecteur, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat tussen hem en de Inspecteur de afspraak is gemaakt om met de afhandeling van het controlerapport te wachten totdat belanghebbende op 1 november 2016 was teruggekeerd in Nederland. Bovendien zou een dergelijke onzorgvuldigheid, zo daar al sprake van zou zijn, niet kunnen leiden tot het vernietigen of verminderen van de opgelegde naheffingsaanslagen. Daarbij komt dat het Hof niet is gebleken dat belanghebbende in zijn belangen is geschaad doordat de Inspecteur niet tot 1 november 2016 met afhandeling van het rapport heeft gewacht. Belanghebbende heeft namelijk op het conceptrapport gereageerd en in de bezwaarfase hebben meerdere besprekingen plaatsgevonden. Belanghebbendes klachten slagen ook op dit punt niet.

4.7.Vraag II moet daarom ontkennend worden beantwoord.

Vraag III: Vergrijpboeten

4.8.De Inspecteur heeft op basis van artikel 67f van de AWR wegens grove schuld aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2013 vergrijpboeten opgelegd van 10%, na matiging in het kader van een compromis. Van grove schuld kan alleen worden gesproken indien de handelwijze van een belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (zie HR 19 december 1990, nr. 25301, ECLI:NL:HR:1990:ZC4481, BNB 1992/217). De bewijslast op dit punt rust op de Inspecteur.

4.9.De Inspecteur betoogt dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig omzetbelasting is afgedragen omdat belanghebbende de omzetbelasting over het privégebruik van de auto van de zaak niet heeft aangegeven. Hij voert daartoe aan dat belanghebbende zichzelf presenteert als [A] en dat hij als activiteiten onder meer fiscale dienstverlening heeft. Bovendien heeft belanghebbende wel kladberekeningen gemaakt van het privégebruik auto maar hij heeft de uitkomst van die berekeningen vervolgens niet in zijn aangiften verwerkt. De overige correcties, niet verantwoorden van alle contante ontvangsten, aftrek van voorbelasting wegens een privé uitgave in 2011, het niet verwerken van een creditnota in 2012 en het dubbel boeken van een aanschaf van winterbanden in 2012 vloeien naar de mening van de Inspecteur ook voort uit grove nalatigheid van belanghebbende in het voeren van zijn administratie.

4.10.Belanghebbende voert aan dat de Inspecteur geen grove schuld of fraude heeft bewezen. Verder is hij van mening dat sprake is van een repeterende fout die bij tijdige controle door de Belastingdienst had kunnen worden voorkomen.

4.11.Vaststaat dat belanghebbende zich beroepsmatig heeft beziggehouden met onder meer het verzorgen van belastingaangiften voor derden. Naar het oordeel van het Hof is mede gelet op het beroep dat belanghebbende uitoefende, sprake van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid aan de kant van belanghebbende. Hij heeft namelijk ieder jaar berekeningen gemaakt van de hoogte van de bijtelling wegens het privégebruik auto, maar heeft vervolgens de gevolgen daarvan in geen van de jaren in zijn aangiften omzetbelasting verwerkt en deze omzetbelasting niet voldaan. Naar het oordeel van het Hof is algemeen bekend en dat hoort zeker bekend te zijn bij iemand die beroepsmatig belastingaangiften verzorgt, dat een personenauto waarvan de kosten ten laste van de onderneming komen en waarin privé wordt gereden, gevolgen heeft voor de omzetbelasting. Door met dat privégebruik geen rekening te houden heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat hem grove schuld kan worden verweten. Naar het oordeel van het Hof is ten aanzien van de andere correcties eveneens sprake van dermate lichtvaardig handelen dat belanghebbende ook ten aanzien daarvan grove schuld kan worden verweten. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat hoewel deze correcties gering van omvang zijn, het geheel naar het oordeel van het Hof blijk geeft van een grove nalatigheid in het nakomen van de administratieve en aangifte verplichtingen van een ondernemer in de omzetbelasting en het vervolgens afdragen van het juiste bedrag aan omzetbelasting. Een belastingplichtige die zich ook bezighoudt met het verzorgen van belastingaangiften voor derden kan dan het verwijt worden gemaakt dat ook ten aanzien van deze correcties sprake is van grove schuld. De Inspecteur heeft daarom aannemelijk gemaakt dat sprake is van grove schuld bij belanghebbende.

4.12.De Inspecteur heeft de boeten gematigd tot 10% van de verschuldigde belasting. In totaal komt dat neer op € 316 aan boeten over de jaren 2011 tot en met 2014. Gelet op het verwijt dat belanghebbende kan worden gemaakt acht het Hof deze boete passend en geboden.

4.13.Op 7 maart 2016 heeft de Inspecteur in de begeleidende brief bij het concept controlerapport belanghebbende meegedeeld dat hij boeten ging opleggen. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 27 juli 2018. Daarmee is een termijn verstreken van ruim twee jaar en is de redelijke termijn van twee jaar met (afgerond) een half jaar overschreden. Een dergelijke overschrijding leidt tot vermindering van de boete met 5 % met een maximum van € 2.500 wanneer de boete meer bedraagt dan € 200. Indien de boete minder bedraagt dan € 200 wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, zie Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.

4.14.De boeten bedragen € 126, € 111 en € 79. Voor zover belanghebbende betoogt dat deze boeten wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en bij de Rechtbank dienen te worden verminderd, faalt dat betoog. Aangezien elke boete minder bedraagt dan € 200 volstaat de constatering dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.

Slotsom

4.15.De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.16.Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.17.Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5Beslissing

Het Hof

  • -verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • -bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 17 oktober 2019 door J.M. van der Vegt, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en H.A. Wiggers, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
  1. de naam en het adres van de indiener;
  2. een dagtekening;
  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Niet gepubliceerd.