Klinkerbestrating is bouwwerk en samenstel van prestaties is levering bouwterrein

Klinkerbestrating

 

Klinkerbestrating is bouwwerk en samenstel van prestaties is levering bouwterrein

Op een perceel grond was een semipermanent verzorgingshuis gevestigd. De woonunits hiervan bestonden uit 154 portacabins die gezamenlijk één gebouw vormden. Daarnaast waren klinkerbestrating, een fietsenstalling, een containerberging en 26 parkeerplaatsen op het perceel aanwezig.

Belanghebbende levert het perceel aan een stichting, waarbij belanghebbende een saneringsverplichting op zich neemt. Nadat de feitelijke levering heeft plaatsgevonden zal voor rekening van belanghebbende de aanwezige bebouwing en bestrating worden verwijderd en het perceel bouwrijp worden gemaakt. Direct na de levering heeft belanghebbende aan haar verplichtingen voldaan.

De vraag is of het perceel dat door belanghebbende aan de stichting is geleverd is aan te merken als bouwterrein.

Is de klinkerbestrating een gebouw?

De rechtbank is van oordeel dat als een weg als bouwwerk wordt aangemerkt dit voor een klinkerweg niet anders is. Ook de omstandigheid dat het hier gaat om bestrating op (met name) eigen terrein maakt dit niet anders. Daar komt bij dat de klinkerbestrating niet gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de klinkerbestrating dient te worden aangemerkt als een bouwwerk.

Levering van een bouwterrein?

Belanghebbende heeft bij de levering van het perceel aanvullende verplichtingen (sanering van de grond en betaling van de verwijdering van de bestrating) op zich genomen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit alle relevante feiten en omstandigheden van dit geval dat sprake is van een samenstel van prestaties. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het kennelijk de bedoeling van partijen is geweest een bouwterrein te leveren.

Rechtbank
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
23-12-2019
Datum publicatie
21-04-2020
Zaaknummer
AWB – 18 _ 4529
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Is geleverd perceel grond aan te merken als bouwterrein? Klinkerbestrating dient te worden aangemerkt als bouwwerk. Samenstel van prestaties leidt tot de conclusie dat het de bedoeling van partijen is geweest een bouwterrein te leveren. Schending hoorplicht.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 22-04-2020
V-N Vandaag 2020/1090
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/4529

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 311.610, alsmede bij beschikking een boete van € 5.278. Tevens is bij beschikking € 20.081 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 juli 2018 de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 augustus 2018, ontvangen door de rechtbank op 13 augustus 2018, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon C] , mr. [persoon D] en mr. [persoon E] .

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. [bedrijf F] BV (hierna: [bedrijf F] ) heeft het perceel grond gelegen aan de [adres 1] , te [plaats 1] (hierna: het perceel) van 1 februari 2012 tot en met 30 april 2013 verhuurd aan [zorggroep] (hierna: [zorggroep] ) en vervolgens van 1 mei 2013 tot en met 31 oktober 2015 aan [stichting H] .

2. Op het perceel was een semipermanent verzorgingshuis gevestigd. De woonunits hiervan bestonden uit 154 portacabins die gezamenlijk één gebouw vormden. Daarnaast waren klinkerbestrating, een fietsenstalling, een containerberging en 26 parkeerplaatsen op het perceel aanwezig.

3. De woonunits zijn in opdracht van [zorggroep] geplaatst door [bedrijf G] B.V. (hierna: [bedrijf G] ) die de woonunits heeft verhuurd aan [zorggroep] . De kosten voor de toekomstige demontage en verwijdering van de woonunits heeft [zorggroep] vooraf aan [bedrijf G] voldaan. Na 1 mei 2013 heeft [bedrijf F] de woonunits van [bedrijf G] gehuurd.

4. Op 6 oktober 2015 heeft Omgevingsdienst De Vallei een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 17 woningen op het perceel.

5. Op 28 oktober 2015 heeft [bedrijf F] het perceel geleverd aan eiseres. De koopsom bedroeg € 1.186.800.

6. Op dezelfde dag heeft eiseres het perceel voor een bedrag van € 1.484.000 doorgeleverd aan [stichting I] (hierna: de stichting). In de akte van levering is in artikel 5, derde lid onder meer het volgende opgenomen:

“Verkoper verklaart jegens Koper in te staan voor de door de verkoper (bedoeld wordt [bedrijf F] , aanvulling rechtbank) van Verkoper op zich genomen saneringsverplichting als ware het de eigen verplichting van Verkoper jegens Koper. Bij tekortschieten door Verkoper is het bepaalde onder het kopje BOETE van toepassing. Ter uitwerking van deze verplichting komen Verkoper en Koper het volgende overeen. Nadat de feitelijke levering heeft plaatsgevonden zal in opdracht van de Koper doch voor rekening van de Verkoper de op het Registergoed aanwezige bebouwing en bestrating worden verwijderd en het Registergoed bouwrijp worden gemaakt. Vervolgens zal Koper de grond beschikbaar stellen aan de Verkoper casu quo diens verkoper om de noodzakelijke saneringswerkzaamheden uit te voeren als hiervoor benoemd.”

7.
Begin november 2015 heeft [bedrijf G] de woonunits gedemonteerd en verwijderd van het perceel. Daarna is de bestrating (deels) verwijderd en heeft eiseres sanerings-werkzaamheden uitgevoerd.

Geschil

8. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het perceel dat door eiseres aan de stichting is geleverd is aan te merken als bouwterrein. Daarnaast is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De opgelegde boete is niet langer in geschil omdat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de boete kan vervallen. Het beroep is in zoverre al gegrond.

Beoordeling van het geschil

Schending hoorplicht
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Eiseres heeft verzocht om in de bezwaarfase te worden gehoord maar verweerder is hieraan voorbij gegaan omdat na de ingebrekestelling door eiseres nog slechts 14 dagen resteerden om uitspraak op bezwaar te doen. Het was volgens verweerder in dit korte tijdsbestek niet mogelijk een hoorzitting te plannen. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Er bestaat overeenstemming over de feiten en eiseres is door de gang van zaken niet benadeeld en het gebrek is hersteld doordat eiseres haar bezwaren in beroep voldoende schriftelijk en mondeling heeft kunnen uiteenzetten1.

Is de klinkerbestrating een gebouw?
10. De levering van onroerende zaken is vrijgesteld van omzetbelasting, tenzij het gaat om levering van een gebouw of een gedeelte daarvan (en het bijbehorende terrein) vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, en als het gaat om een levering van een bouwterrein2. Van een bouwterrein is (onder meer) sprake als het gaat om onbebouwde grond waaraan bewerkingen hebben plaatsgevonden met het oog op de bebouwing van de grond (artikel 11, vierde lid, van de Wet OB, tekst 2015).

11. Volgens eiseres vormt de klinkerbestrating een afzonderlijk gebouw omdat de bestrating er onder meer toe diende om het perceel op te kunnen rijden en auto’s te kunnen parkeren in de daarvoor bestemde parkeervakken. Ook was er een afzonderlijke bestrate toegang voor de (vracht)auto’s van leveranciers. Verweerder zich op het standpunt gesteld dat de klinkerbestrating niet kan worden aangemerkt als een gebouw of een werk van weg- of waterbouwkundige aard. De klinkers zijn volgens verweerder eenvoudig te verwijderen en vormen geen constructie die als bouwwerk kan worden aangemerkt

12. Volgens artikel 11, derde lid, van de Wet OB wordt als gebouw beschouwd ieder bouwwerk dat met de grond is verbonden. De staatssecretaris van Financiën is op basis van de wetsgeschiedenis van mening dat het begrip gebouw niet alleen betrekking heeft op woningen en bedrijfspanden, maar ook op constructies zoals bruggen, viaducten, wegen, atletiekbanen en kunstgrasvelden3. De rechtbank is van oordeel dat als een weg als bouwwerk wordt aangemerkt dit voor een klinkerweg niet anders is. Ook de omstandigheid dat het hier gaat om bestrating op (met name) eigen terrein maakt dit niet anders. Daar komt bij dat de klinkerbestrating niet gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen is4. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de klinkerbestrating dient te worden aangemerkt als een bouwwerk. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de levering van het perceel om die reden als levering van bebouwde grond kan worden aangemerkt.

Levering van een bouwterrein?

13. Eiseres heeft bij de levering van het perceel aanvullende verplichtingen (sanering van de grond en betaling van de verwijdering van de bestrating) op zich genomen. Voor de beoordeling van de vraag of een bouwterrein is geleverd moeten volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie alle omstandigheden worden meegewogen. Om te bepalen of de overeengekomen prestaties meerdere zelfstandige prestaties dan wel één enkele prestatie vormen, moet worden nagegaan wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn. Voor het bepalen van de omvang van een handeling moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waarin de betrokken handeling is verricht. Bij deze algehele beoordeling van de omstandigheden moet rekening worden gehouden met de wilsverklaring van de partijen met betrekking tot de btw-behandeling van een handeling, mits deze wordt ondersteund door objectieve gegevens. Aangaande de kwalificatie van de verkoop van een terrein met een bestaand gebouw dat geheel of gedeeltelijk zal worden gesloopt, heeft het Hof van Justitie al herhaaldelijk aanwijzingen gegeven over welke objectieve gegevens daarbij relevant kunnen zijn. Zo heeft het Hof van Justitie in het arrest van 19 november 20095 allereerst vastgesteld dat het door de verkoper en de koper van het onroerend goed nagestreefde economische doel bestond in de levering van een terrein dat gereed was om te worden bebouwd. Hierbij is opgemerkt dat de verkoper daartoe was belast met de sloop van het gebouw dat op het betrokken terrein stond, en dat de kosten voor de sloop ten minste gedeeltelijk werden gedragen door de koper. Ook is opgemerkt dat op de datum van levering van het onroerend goed al begonnen was met de sloop van het gebouw. Gelet op deze omstandigheden heeft het Hof van Justitie de levering van het betrokken onroerend goed alsmede de sloop van het bestaande gebouw aangemerkt als één enkele handeling bestaande in de levering van een onbebouwd terrein6.

14.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit alle relevante feiten en omstandigheden van dit geval dat sprake is van een samenstel van prestaties. Hierbij is van belang dat na de feitelijke levering van het perceel de aanwezige bebouwing en bestrating – conform artikel 5, derde lid, van de leveringsakte – voor rekening van eiseres is verwijderd, eiseres de bodem heeft laten saneren en het perceel bouwrijp heeft laten maken. Een en ander kan niet los van elkaar worden gezien te meer omdat dezelfde aannemer die de bestrating heeft verwijderd ook de bodem heeft gesaneerd. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het kennelijk de bedoeling van partijen is geweest een bouwterrein te leveren. Omdat het partijen voor ogen heeft gestaan dat de stichting een gesaneerd leeg terrein tot haar beschikking zou krijgen, is hetgeen in de leveringsakte is verwoord dan ook niet in overeenstemming met de feiten en de bedoeling van partijen.

Verrekening met betaalde overdrachtsbelasting

15. Eiseres heeft gesteld dat als de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, deze verminderd moet worden met de reeds betaalde overdrachtsbelasting. Voor de overdrachtsbelasting is de stichting echter belastingplichtig zodat de rechtbank daarover in deze procedure niet kan beslissen.

Vergoeding van immateriële schade
16. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Geschillen over de heffing van belastingen behoren binnen een redelijke termijn te worden beslecht. Daarvoor geldt als uitgangspunt voor de bezwaar- en beroepsfase samen een termijn van twee jaar. Bij overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken wordt, behalve in geval van bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Voor de schadevergoeding geldt als uitgangspunt een tarief van
€ 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Het bezwaarschrift is ontvangen op 7 augustus 2017 en sindsdien is een periode van 2 jaar en bijna 6 maanden verstreken. Na aftrek van 2 jaar voor de redelijke termijn, bedraagt de overschrijding afgerond 6 maanden. Omdat de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar heeft geduurd, wordt de overschrijding geheel aan de bezwaarfase toegerekend. Verweerder zal dan ook worden veroordeeld het gehele bedrag aan eiseres te vergoeden.

Slotoverwegingen
17. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Eiseres heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. Omdat de naheffingsaanslag in stand blijft, blijft ook de beschikking belastingrente in stand.

18. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

19. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze de boete betreft;

– vernietigt de boetebeschikking;

– bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;

– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.278;

– veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;

– gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Roosma, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

1 Zie Hoge Raad, 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495 en 16 april 2010,ECLI:NL:HR:2010:BM1243.

2 Artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1° van de Wet OB.

3 Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 19 september 2013 (BLKB 2013/1686M).

4 Hof van Justitie 16 januari 2003, C-315/00 (Maierhofer)

5 Don Bosco Onroerend Goed, C-461/08, ECLI:EU:C:2009:722.

6 Hof van Justitie EU 04-09-2019, ECLI:EU:C:2019:660 (KPC Herning).